A". 1841. LETDSCDB VRIJDAG, f \f SM 1,"v gjf G - Vr> M aj COURANT. io SEPTEMBER. Burgkmffstbr én Wethouders der Stad Levden, brengen mits deze ter ken- ïiissc van de belanghebbenden, dat bij Hun Eci. Aclub. van den Heer Controleur der Directe Belastingen,^ is ontvangen het vierde gedeelte van het Kohier der Personeels lie- iaitin*, dienst 184; en 42, welke op den 4-.leo dezer maand is executoir verklaard, en dat aezclve aan den Heer Ontvanger is verzonden. Ley den den 9 September 1841. J. G. de ME 1. Ter ordonnantie van dezelve, v. püttk ammerj NEDERLANDEN. Ley den 9 September. Uit *s Gravenhage meldt men van den 8sten dezer: Zijne Maj. heeft de heeren J. E. A. en G. J. van Bulov) in den Neder - landschen Adelstand ingelijfd. Door Zijne Maj. is benoemd tot Inspecteur over den arbeid in 's Rijks gevangenissen de lieer F. J. Mahieu, thans directeur over den arbeid in bet huis van opsluiting en tuchiiging te Leeuwarden, onder bepaling, dat hij tevens bij voortduring belast zal blijven met de waarneming zijner te. eenwoordige functiën. Men verneemt, dat ZijneMaj. Hoogstdeszeifs buitengewoonen adjudant, den Colonel A. F. Michiels, civielen en militairen Gouverneur op Sumatra's Westkust, ridder der Militaire Wiiieinsorde 4de klasse en der orde van den Nedeilandschen Leeuw, bevorderd heeft tot Commandeur der Militaire Willemsorde, en zolks uit hoofde van het dempen van een in de Padang- sclie bovenlanden, op Sumatra, uitgebroken opsiand. Vrijdag den loden vertrekken HH. KK. HH. Prins en Prinses Frederik der Nederlanden met hare dochter Prinses Louizivan het huis de Paauw naar Silezie en wel naar het kasteel Schildau, nabij Erdmansdorff, hetgeen aan H. K. H. Prinses Fredtrik toebehoort. Na eenige dagen aldaar vertoefd ie hebben, nemen zij de reis naar Potsdam aan, houden zich daar ook kort op en keeren vervolgens naar Nederland terug. In de antwoorden der Regering op de in de afdeelingen van de Tweede Kamer der Siaten-Generaal gemaakte bedenkingen, ten aanzien van het ont werp van wet wegens den vervroegden overgang van de u'tgestelde in wer. kelijke schuld, vangt de Regering aan met hare voldoening te betuigen, dat de nuttigheid van den voorgestelden maatregel algemeen erkend en des. zelfs regtmatighetd slechts door enkele leden betwist wordt. Hierdoor ver. valt de noodzakelijkheid, wordt in de antwoorden gezegd, om de strekking des voorstels en den heilzamen invloed en uitwerking, die daarvan voor lands financiën te verwachten is, nader aan te toonen. Wat de regtmatig heid der zaak betreft, geeft de Regering te kennen, dat de regelen van het burgerlijk regt niet ingeroepen kunnen worden, maar die van het scaaisregt hier geldende zijn; dat de schuldeischer van den Staat nimmer met zijnen chuldenaar een contract van zuiver burgerlijken aard heeft aangegaan, dat tiie schuldenaar bij eene wet, die van hein zeiven emaneert, voorwaarden ge. regeld ea bedingen vastgesteld heeft, die noch vooraf, noch daarnahet on. dvrwerp hebben uitgetnaattt van eenige onderhandeling of overeenkomst; dat 'de schuldeischer weet, dat naar de erkende regelen van liet staatsregc, de wat, die dv grondslag is, waarop zijne schuldvordering berust, voor wijzi. ging vatbaar is, wanneer een hooger staatsbelang, dat van het aigemeen, dit vordert, mits tegen volkomene vergoeding; dat de schuldeischer dit weec en tegen misbruik van magt van zijnen schuldenaar geen anderen waarborg heeft, dan zijn vertrouwen op de goede trouw van dien schuldenaar, dat deze wederzijdsche stelling van schuldeischer en schuldenaar; voor den laatste eene onkrenkbare vervulling zijner verbindtenissen tot eenen heiligen pligt maakt en die stipte vervulling de hechte grondslag is van het staats- crediet; doch dat, afgescheiden en onafhankelijk van een misbruik, hetwelk de schuldeischer niet voorziet en niet vreest, omdat hij met vertrouwen eene scheidslinie trekt tusschen regt en magt, de schuldeischer weet, dat overwigtige omstandigheden eene wijziging in den aard van zijne betrekkin, gen, als zoodanig lot zijnen schuldenaar den Staat, als een zedelijk en za. mengesteld ligchaam kunnen veroorzaken ot noodzakelijk maken; dat hij vooraf weet, dat hij die veranderingen met alle derzelver voor- en nadeelen zal moeien aanvaarden; maar dat hij vertrouwt, dat.de grondslagen'waarop hij primitief heeft gehandeld, steeds getrouwelijk zullen bewaard blijven, en dat dit vertrouwen in Nederland nimmer te leur gesteld zal worden. Men moet hier derhalve de zaken nemen zoo als zij in waarheid zijn, zonder overdrijving aan de eene af aan de andere zijde, de wet met hare eigenaardige veranderlijkheidmaar met den waarborg der goede trouw, zon. der te erkennen de overdrevene pretentien der schuldeischers even ver ver wijderd van buitensporige rigorisme als van zedelooze opoffering van billijke aanspraken. Indien deze beginselen toepasselijk zijn op elke nieuwe geldlee. tiing, zal dit nog meer het geval zijn ten aanzien van de hier te lande in 1814 plaats gehad hebbende regeling van de regten der schuldeischers van den Staat, en op de latere bij de wetten van 9 Februarij 1818, 27 December 1822 en 25 December 1824 gemaakte verordeningeneene meer bespoedigde intrekking der uitgestelde schuld ten doel hebbende; immers de wet van 1814, bij art. 25, eene jaarlijksche som van 2,000,000 bestemmende, ten einde de bij art. 8 bepaalde som van 4,000,000 werkelijke schuld in te koo. pen, en door een gelijk bedrag uitgestelde schuld te worden vervangen, heeft onwederlegbaar tot grondslag de veronderstelling, dat die aankoop voor «ie bewuste dotatie zou kunnen worden bewerkstelligd; met andere woorden, idat de beursprijs van de werkelijke schuld, welke destijds zoo gering was, liiet boven de 50 pCt. zou stijgen. Zoodra nu de beursprijs boven laatstge melden koers is, gelijk zulks thans werkelijk het geval is, is in de strikte uitvoering der wet eene volstrekte onmogelijkheid gelegen, en tot het on mogelijke is men nimmer gehouden. De gezamenlijke houders der uitge. stelde schuld met derzelver kansbiljetten hebben geene verdere gegronde vor- tiering op het Rijk, dan dat de schatkist jaarlijks 2,000,000 daaraan beste- de; en zoo hjernit geen 4,000,000 aan werkelijke schuld aan te koopen is, dan zou de som daarvan, en gevolgelijk die van den overgang, zoo veel minder moeten zijn, en het tijdsbestek voor den geheelen overgang benoo digd, zoo veel langer worden. Eene betrekkelijke onmogelijkheid van de voortdurende tenuitvoerlegging der wet van 1814 ten einde toe, is gelegen 1 in de omstandigheid, dat dezelve veronderstelt, dat er ten allen tijde gene. t jen verkoepers van werkelijke schuld zullen gevonden worden; want zon der dezen zonde de Regering niet bij magte zijn, om jaarlijks 4,000,000 in te koopen. De mogelijkheid van het aanwezen van ongenoegzame verkoo pers laat zich zeer wel veronderstellen, als men slechts in aanmerking neemt dat alleen zij mogen vetkoopen die vrije beschikking hunner kapitalen heb ben, doch geenszins zij, die als administrateurs slechts verbonden kapitalen bezitten; en dat het bedrag der verbondene rekeningen telken jare vertr.er. dert met het bedrag van de tot werkelijke schuld overgekomen uitgelote kansbiljettendie het eigendom zijn van gestichten, minderjarigen enz. Blijkt het alzoo, dat reeds de duurzame uitvoering der wet van 1814 op z ch zelve onmogelijk, althans niet verzekerd -is, des te meer is dit waar eet: aanzien van de latere, geheel onverpligte, tijdelijke en herroepbare be. palingen der opgevolgde wetten, speciaal voor zoo veel becreft den meerde len overgang en den aankoop van uitgestelde schuld, zonder overgang tor werkelijke schuld. Het is gevolgelijk boven allen twijfel verheven, dat de voorgestelde maarregel regtmaclg en noodzakelijk is. Zij is tevens nuttig voor de houders der uitgestelde schuld. Het equivalent of de vergoeding toch is berekend naar den koers van 52pCt. der werkelijk schuld, zijnde de tegenwoordige beursprijs; terwijl men met eene berekening ad 5opCt, zijnde het maximum der hiervoren omschrevene verpligting, in reden van 2,000,000 tot 4,000,000 werkelijke schuld zou hebben kunnen volstaan. Wat het tijdige van den maatregel betreft, heeft de Regering gemeend, dat het juist thans als het best gekozen tijdstip tot zoodanigen afdoenden maatregel kan aangemerkt worden, thans, nu de beursprijs nagenoeg met de berekende innerlijke waarde overeenkomst; thans nu het tijdstip der loting nog genoegzaam ver verwijderd is, om de daardoor veroorzaakte speelwaarde van weinigen invloed op den prijs te doen zijnthans nuna de volbragte aischeiding van Belgie en de opheffing van het Amortisatie-Syndicaat, alshec ware een nieuw financiëel tijdperk voor Nederland aanvangt. Wat aangaat de vooruitgezette meening, dat het beginsel enkel op de onuugelote, maar niet op de reeds uitgelote kansbiljetten behoorde toegepast: te worden, alzoo deze, krachtens de wet van 25 December 1824, een verkregen regt hebben, om in het reeds aangewezen jaar, voor het volle bedrag in werkelijke tentegevende schuld over te gaan, zegt de Regering dat de uitgelote kansbiljetten onder den maatregel zijn begrepen: i". omdac het niet alleen stelselmatig is, hetzelfde beginsel van volle afbetaling onder rabat van rente, of disconto voor de voorbetaling, daarop toe te passen, maar ook dat deze toepassing eerder in bet voordeel dan in het nadeel der houders dier kategotie van kansoiljetten is; 20. omdat alsdan de maatregel niet die vereenvoudiging en klaarheid in het financte-wezen zou hebben gebtagt, welke, naar het oordeel der Regering, een der gronden is, op welke dezelve zich aanprijst, en 3°. omdat, wanneer de rentebetaling van het gecapitaliseerd bedrag der onuitgelote kansbiljetten inging gelijktijdig mee den overgang tot 1850 van de uitgeloten stukken, alsdan de gelijktijdige wer. king van de twee stelsels tijdelijk te drukkend voorde schatkist zoujwezen terwijl Inschrijving en werkelijke schuld, die eerst mee 1850 rente zonden dragen, mee den aard en de strekking dier inschrijving niet zouden strooken en ook geene coujante waarde zouden daarstellen. Wijders wotdt verklaard, dat de Regering gemeend heeft, dat de billijk, heid en de zorg tot handhaving van het Staats-crediet medebrengt, om de afzonderlijke inlevering en waardering van uitgestelde schuld en van kansbil. jetten in de wet op te nemen en wel zulks op grond, dat de Rege. ring, reeds bij art. 21 der wet van 27 December 1822, eene gesplitste afzonderlijke inlevering tot vrijwillige conversie hebbende toegelaten, de splitsing als het ware daardoor gewettigd en bekrachtigd heeft, en aanleiding gegeven, dat van de eene soort van stukken eene grootere hoeveelheid is in omloop gebleven en van de andere eene grootere hoeveelheid in handen van de Regering is gekomen. Wat aangaat de vraag, op welken grond de berekening van 18 werkelijke schuld voor de contante waarde van 1000 uitgestelde schuld en van 50 weikelijlte schuld voor een geheel kansbiljet, hier is aangenomen, laac zich niet anders beantwoorden, dan dat men hier de verhouding der beursnotering heeft gevolgd, vermits voor de waardering van elk stuk op zich zelf geene bepaalde gronden ztjn aan te geven. Genoeg is het, dat de gecombineerde inlevering tot regel is genomenzoodat niemand den partiëlen aanslag behoeft te volgen. De Regering verklaart niet te deelen het gevoelen, dat eene bepaling omtrent Amortisatie in deze wet niet zoude te pas komen. Integendeel meent zijdat dezelve onvolkomen zou zijn, in verband met de wetten, welker intrekking of gewijzigde werking voorgesteld wordt, indien van die onderwerp geene melding wierd gemaakt; ook uit aanmerking dat het pligt is, om voor de uitdelging zorg te dragen van de schuldvermeerdering, welke uit het onderhavige voorstel zoude voortvloejjen. Ten slotte wotdt nog opgemerkt: 1°. dat aan net te kennen gegeven verlangen zal worden voldaan, dat na. melijk aan de houders of administrateursbij de overgifte hunner stukken, tot dekking hunner verantwoordelijkheid, een renversaal zal worden afgege. ven. Bij alle handelingen en betrekkingen, waarbij het publiek in het gevat komt geldswaardige stukken tijdelijk uit handen te geven, wordt steeds aan de tnleveraars een recief ter hand gesteld. Zulks zal ook bfi deze gelegen heid geschiedenzonder dat het noodig zijdaarvan melding in de wette maken. i°. dat aan het geopperd denkbeeld, om het Rijk in het genot te stellen van de renten, die bij de administratie-kantoren niet afgehaald zijn, bij deze gelegenheid geen voegzaam gevolg kan worden gegeven; doch dat later, wanneer er sprake zal zijn van de daarstelling eener Amortisatie-kas, zulks bepaaldelijk in overweging zal worden genomen, en 3°. dat jaarlijks, bij de rekening, in arc. 126 der grondwet bedoeld, mede. deeling zal worden gedaan van het bedrag der, krachtens de voorgestelde wet, in werkelijke schuld overgebragte uitgestelde schuld. Er zijn eenige ligte veranderingen in het ontwerp gebragt. In art. 6 van hetzelve wordt thans bepaald, dat door de houders van reed» uitgelo e kansbiljetten, bij de inlevering derzelve, tot dadelijken overgang in 2, pCt. werkelijke rentegevende schuld, in plaats van het tot dus verre betaalde exatninatie-loonten beloope van 50 cents van elke honderd gulden overgebragt kapitaal, zal worden voldaan; voor 100, uitgeloot voori842, ƒ0.50; 1843. ƒ0.47!; 1844, ƒ0.45!; «8+5> f o- 43»; 1846, ƒ0.41!; 1847, 39r J 1848 0.37!, en in 1849, ƒ0.36. Geen zoodanig exami natie-loon zal, wegens de onuitgelote kansbiljetten, verschuldigd zijn. In art. 7 is uitgelaten de bepaling, dat het grootboek der 2!pCts. werke. lijke rentegevende schuld, op 31 December 1849, definitivelijk zal worden gesloten. In art. 8 wordt thans ook bepaald, dat gelijke vernietiging ten overstaan van de Aigemeene Rekenkamer, zal plaats hebben van de uitgestelde schuld en kansbiljetten, welke, ten gevolge van deze wet, (et-vervroegden over. gang in werkelijke schuld zullen ingeleverd worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 1