bezie, ia! gepaard gaan, en welke dos bestemd is om binnen weinige nuan
cen Uie zoo gevreesde Uitgestelde Schuid geheel tiic de rij onzer schulden
ré doen verdwijnen, zal de ij pCr Werkelijke Schuld met ruim ƒ71,000,000
kapitaal off 1,750,000 rente "vermeerderd worden.
Daarentegen vervalt de jaarlykscbe overgang van schuld, waartoe de be,
noodigde som, als afhankelijk van den koers der 2} pCr. Werkelijke Schuld,
zoo geheel onzeker is; de jaarlijksche besparing, die er na 1850 het gevolg
van zal wezen, kan tot wezenlijke en belangrijke schulddelging worden be,
stemd en aangewezen.
Ik zeg n4 1850, want tot aan dat tijdstip geeft de maatregel eene hoogere
uitgaaf van ongeveer 200,000 'sjaarsdan zonder dezelve het geval zou
wezen, vermits, blijkens den mede daarvin overgelegden staat, door vroeger
bezit bij het Rijk van een groot gedeelte van de tot overgang van schuld
bestemde uitgelote kansbiljetten, krachtens de wet van 24 December 1824,
tot den jare 1849, slechts tot suppletie van het ontbrekende bij de begroo.
ting behoeft te worden voorzien.
Op deze omstandigheid vestig ik des te meer en nadrukkelijk Uwer Edel
Mogendens aandacht, omdat daaruit blijkt, dat door dezen, in de gevolgen
hoogst weldadigen maatregel, alleen beoogd wordt om aanvankelijk met 1850
de toekomst te ontlasten.
Middelerwijl zoudoor het aannemen van dezen maatregelvrijvallen de
«om van 1,550,000 op de begrooting van 1841 gebragt tot suppletie voor
aankoop van schuld, en zou aan die som eene nuttige bestemming gegeven
wordendoor 500,000 te doen strekken tot aflossing van eene gelijke som
4J pCt. schulbrieven, alsmede 300,000 tot aankoop van 3{pCc. schuldbrie
ven, beide oorspronkelijk daargesteld voor en ten laste van het Amortisatie
syndicaat, doch bij de ophefHng dier instelling overgegaan ten laste van het Rijk.
Daartoe strekkende, lieb ik de eer mits deze eene afzonderlijke wet, met
de daartoe behoorende toelichtende memoriein te leveren.
Ook deze maatregel is gegrond op bestaande verordeningen; dezelve is
billijk eD bevorderlijk voor het crediet.
Na het besteden der daartoe benoodigde som van ƒ800,000, zou uit de
zoo straks vermelde bespaarde som van 1,550,000 nog 750,000 overig
blijven,dewelke zou worden bestemd tot eersten aanleg van eene Amortisatie,
kas; omtrent welker verdere stjjving en werking, als gevolg der aanneming
van de tegenwoordige voordragt, de Regering In de volgende zitting eene
nadere wet zal voorscellen.
Alle verdere pogingen der Regering zullen eveneens strekkenom de staats
schuld tot eenvoudigheid en klaarheid te brengen. Zij behoudt te dien einde
zich voor, om terug te komen op een maatregel betreffende de 4pCts.Schat.
kist-Blljetten, daargesteld bij de wet van den den 28 April 1834 (Staatsblad
N°. 14), doch welker omloop, sinds de diarscelling der nieuwe Schatkist
biljetten, b(j de wet van 27 December 1840 (Staatsblad N°. 79)nog
moeijeiyker dan te voren Is geworden; gelijk zulks te regt voorspeld is bij
de voordrage tot overbrenging der eerscgemelde in gevestigde schuld, welke
Uwer Edel Mogendens bijval niet moge verwerven.
De aangekondigde algemeene veilingen van de, voor verkoop vatbare
domeinen, tienden, cijnsen en renten, zullen de nog overige domein-los
renten ook van lieverlede doen verdwijnen, althans verminderen.
Daar het der Regering nog niet heeft mogen gelukken omondanks haren
erns'.lgen wenschde eindelijke overdragt van 5,000,000 rente ten laste
van het Koningrijk Belgie tot stand te brengen, zoo is die som van het totaal
rentebedrag weder, op gelijken voet als over het loopende jaar, afgetrokken
geworden.
Inmiddels heeft de Belgische Regering aan hare verpligcicg, tot betaling
van haar aandeel, prompteljjk voldaan.
De onderhandelingen over verschillende geldelqke aangelegenhedenwelke
met her verdrag van 19 April 1839 in naauw verband staan, worden ijverig
voortgezet en zijn tot eene mate van rijpheid gekomen, dat men, bij we-
derkeerig verlangen tor beëindigingvertrouwen mageerlang die aangele-
genheden tot een billijk einde gebrtgc, en daardoor de goede nabunrbecrek*
kingen mee dat Koningrijk meer en meer bevestigd te zien.
B. Pensioenen en afltopendc betalingen. Over 1841 waren deze gedeeltelijk
ten laste van de begrooting van het Amortisatie-Syndicaat, alsmede der af.
zonderlijke begrooting van Limburg gebragt. Thaus zijn dezelven allen te
zamen gevoegd, onder deze afzonderlijke indeeling, ook wet weder van hec
boofdemt vnnr hfit DeDUrte»0"' UB" Pln«n<vlon, In «nor Ui
aangenomen beginsel der ministeriele verantwoordelijkheid, gesplitst In on*
derscheiden posten voor elk departement van Algemeen Bestuur.
Daarbij komt cevens voor een post van 120,000 cot ondersteuning van
het burgerlijk pensioen-fonds, welks middelen, grootendeels uitgeput door
pensioenen, die volgens de vroegere verordeningen regtstreeks ten laste van
den Staat zouden hebben moeten komen, niet meer toereikend waren om aan
de verpligtingen te voldoen, die dat fonds opgelegd zijn geworden.
De Regering heeft, bjj de gezette overweging van het stuk der pensloe.
oen, waarop van de zijde van U Edel Mogenden zoo zeer is aangedrongen,
vermeend, dar hetzelve door wettelijke bepalingen behoort geregeld te wor.
den. Die meening heeft de zamenstelling van eene wet omtrent de burger
lijke pensioenen ten gevolge gehad, welke Ik de eer heb, met de daartoe
behoorende omstandige memorie van toelichting, Insgelijks mits dezen aan
U Edel Mogenden aan te bieden.
C. Kosten van het Departement van Financiën. Indien men bi] de loopende
begrooting voegt de over 1841 uit de fondsen van het Amortisatie-Syndicaat,
zoo wegens de Domeinen, het Grootboek der Nationale Schuld, als ander
zins berekende uitgaven, gelijk mede die uit de begrooting van Limburg,
en daarentegen in aanmerking neemt de overbrenging van de Opper-Houcves
terij naar bet Vde Hoofdstuk, dan levert het totaal bedrag over 1842 eene
vermindering op van ruim ƒ84,000 en over 1843 van ruim ƒ116,000, en
zulks ondanks de verhooging van perceptie-kostendie het eigenaardig ge
volg is van de ruimere opbrengst der middelen.
X. Hoofdstuk. Departement van Oorlog. Het totsal bedrag van dit Hoofd
stuk is vermeerderd met ruim 36,000.
Bij vergelijking van de verschillende onderdeelen zal men ontwaren, dat
voor het personeel over het algemeen minder sommen dan vroeger zijn uit
getrokken, maar dat daarentegen meerdere gelden gebragt zijn voor het ma
terieel en wel speciaal voor dat der artillerie, waaraan voortdurend nog
groote behoefte is.
Middelen. Thans'ga Ik over tot de middelen om de uitgaven te dekken,
waartoe ik almede de eer heb een ontwerp van wet aan U Edel Mogenden
voor te dragen.
De Regering heeft geoordeeld in deze wee te moeten opnemen en bepaalde
lijkte noemen het bedrag der hoofdsom van de Grondbelasting voor Limburg,
op den voet van hetgeen thans daarvoor opgebragt wordtuademaal anders
dit bedrag niet, zoo als dit voor de overige provinciën des Rijks is geschied;
bjj de wet zou zijn vastgesteld.
De raming der verschillende overige belastingen wordt hoofdzakelijk ge-
staafd door den staat van de wezenlijke opbrengsten over 1840, welke ik de
eer heb bij deze ter tafel over te leggen, en die vermeerderd moet worden,
eensdeels met het daaronder niet begrepen bedrag der opbrengsten van Lim
burg, alsmede met den invloed van de wijzigingen in enkele belasting-wetten.
De bedenkingen van de Afdeelingen dezer Kamer over de voorgedragen
wet op de Personele Belastingworden met zorg door de Regering onder
zocht; de antwoorden daarop, en de wijzigingen die dezeiven mogten te
weeg brengen, zullen echter in de tegenwoordige zitting niet worden inge-
bragt. Hetzelfde is het geval ten aanzien van de mede nog aanhangige
voordragt van wet, houdende wijzigingen in bet tarief der regten op den
in-, uit- en doorvoer.
.-/Overwegingen vsn verschillenden aa.-d, mede in verband staande mei be
trekkingen tot het buitenland, zullen waarschijnlijk tot wijzigingen ook vat
dat voorstel leiden, en beide deze onderwerpen alzoo welligt tot het inleve
ren van nieuwe wees-ontwerpen in de aanstaande zitting aanleiding geven.
Eene geheele herziening van het Accijnsstelsel, maakt het onderwerp van
zeer ernstige onderzoekingen en overwegingen uit. Dan hec naauw verband,
waarin de Rijks accijnsen staan tot die, welke een behoeve van de gemeen,
ten worden geheven, heeft een overleg met de Gedeputeerde Staten van de
verschillende gewesten, en door dezen met onderscheidene Gemeeute-Ce-
sturen, noodig gemaakt.
Het veelzijdige der beschouwingenen het nlteenioopende der belangen,
hebben tot dusverre verhinderd tot eenig bepaald besluit te komen.
I11 eene zaak van zoo groot aanbelang zou alle overhaasting hoogst nood
lottig zijn.
De opcenten, wier verhooging de Regering heeft kunnen vermijden,doch
waarvan ook de vermindering niet mogelijk Is, zijn tot hetzelfde bedrag
voorgesteld als over het loopende jaar, onder bijvoeging van die, welke toe
dusverre ten behoeve van hec Amortisatie-Syndicaat geheven werden.
De domeinen, wegen en vaarten, vroeger een gedeelte der inkomsten
van het Amortisatie-Syndicaat hebbende uitgemaaktzijn thans onder 2 in
de Wet op de middelen vermeld, en tot derzelver bekende opkomst in de
raming uitgetrokken.
Onder de middeien is niet opgenomen de som van 190,000, welke vroe*
ger als afzonderlijke post was gebragt ter zake van de bjj de Wet van 25
Mei 1816 aan Z. K. H. Prins Frederik afgestane domeinen, welke som in
de begrooting over het loopende jaar, nit hoofde van bijzondere omstandig*
heden, onder de toevallige bacen is gebragt: doch waaromtrent, ten gevolge
van de aisroen geopperde bedenkingen, van Regeringswege de verklaring Is
afgelegd, dat de aanneming der begrooting op dien voet, niemand in zjjn
gevoelen te dezer zake zoude geacht worden ce binden.
De omstandigheden, welke met deze aangelegenheden in naauw verband
staan, nog in denzelfden toestand zjjnde, zoo heeft de Regering geene aan*
leiding gevonden hierop, immers voor alsnog, in eenen anderen, dan ten
verleden jtre geuiten geest, terug te komen.
Onder de verschillende ontvangsten, bij 70, zjjn thans gerangschikt de
uicdeelingen op de duizend actiën in de Nederlandsche Bank, die het eigen*
dom van den Staat zijn, zoo mede de inkomsten van de Staats-Courantde
opbrengst van den arbeid in de gevangenissen, de verjaarde rencen, vroeger
een behoeve van het Amortisatie-Syndicaac vallende; door,deze bijvoeging ii
deze post met 206,000 verhoogd.
Voorts is over 1842 gebragt eene som van 1,250,000, uit hetgeen geble*
ben is, dat de middelen meer hebben opgebragt toe 1840 dan de raming, en
zulks boven en behalve de sommen, waarmede de vroegere begrootingen
reeds zijn ce goed gedaan.
Het valt nog niet te bepalen, of en welk overschot het loopende jaar zal
opleveren, doch ook dit zal weder een bate kunnen strekken der begrooting
over 1843.
Eindelijk Is, even ais over het loopende jaar, onder de ontvangsten ge*
bragt de som van 5,600,000 uit de Koloniale geldmiddelen, uit te keeten
voor de rente van het kapitaal van ƒ140,000,000 i 4pCt, daargesteld bjj
art. 2 der wet van 24 April 1836 (Staatsblad 11°. 11), benevens eene som
van ƒ900,000, vroeger door het Amortisatie-Syndicaat genoten, wegen»
renten van het restant kapitaal van 22,500,000, daargesteld bjj artikel 4
derzelve wet.
Bij de begrooting voor het loopende jaar Is bij den hiervoren vermelden
post van 5,600,000, tevens gevoegd de bijdrage van het overschot der
geldmiddelen van de Overzeescbe bezittingen, die op deze wjjs, ter voldoe*
ning aan art. 59 der Grondwet, ten behoeve van het Moederland beschikbaar
werd gesteld. Bij de behandeling is echter gebleken, dat zich hieromcrenc
moetjeljjkheden hebben opgedaan, die eene verandering noodzakelijk doen
achten, en dat de wettelijke voordrage coc eindelijke regeling van het be
schikbare batig saldo der Overzeesche bezittingen, volgens hec slot van
artikel 59 van de Grondwetbehoorc uit ce gaan van hec departement van
Koloniën, zoodanige voordragt zal later, en wanneer het wezenlijk batig
saldo bekend zal wezen, aan U Edel Mogenden van wege dat Departentenc
worden aangeboden.
Hpi is dan nnlr nvs»rigf»ns bezwaarlik reeds OT*"" trnTV«mATiw Juto.Uolj
een nog niec in wezenlijkheid bescaend en erkend overschot ulc ce drukken; i
dubbel moeijelijk, ja geheel ondoenlijk is dit voor eene begrooting, welke
loopt over een tijdvak van twee jaren. Inmiddels kan hec evenwigc tnsschen
de ontvangsten en uitgaven niet gevonden worden, dan onder bijvoeging der
som van 5,500,000, door den Minister van Marine en Koloniën opgegeven,
ais waarschijnlijk ce verwachten bijdrage uit de Koloniale gelden.
Ten dezen aanzien dient opgemerkt:
t°. Dat onder dezelve begrepen isde som van 400,000 vroeger direct
uic de Koloniale kas voor de Koloniale Marine besteeden thans in de be
grooting van het Departement van Marine vervat.
2°. Dat de invioed der wijzigingen in de contracten met de Nederlandsche
Handel-Maatschappij gebragt, die zich slechts over een der beide jaren van
de nu voorgedragene begrooting, namelijk 1843, kan doen gevoelen, eenen
genoegzamen waarborg oplevert, dat, zoo al over het eerste jaar de Kolo
niale kas de volle som van 5,500,000 niét moge kunnen afwerpen, zulks
dan ni; het volgende zal terug gevonden worden.
De uitkomsten der tegenwoordige voordragt van begrooting alzoo beschou»
wende in verband met de mogelijkheid, om de uitgaven, zonder verhooging
van belastingen, of aanwending van nieuwe crediet-middeiente bestrijden,
en met de ingeleverde voorstellen, om door het doen verdwijnen der uitge
stelde schuld eenvoudigheid en vermindering van den rentelast voor ce be*
reidenbij het onophoudelijk streven om alle noodelooze en onvruchtbare
uitgaven achterwege te laten; bij de zucht om van toegestane crediec-mid.
delen, niet dan bij volstrekte noodzakelijkheid, gebrnik te maken, dan mag
men het er voor houden, dat, ofschoon er nog veel te doen en te verbete*
ren overblijft, desniettemin de onderhavige financiële voordragteo van dien
aard zijn, dac dezelven over hec algemeen tevredenheid zullen opwekken,
en zullen bijdragen, om het vertrouwen meer en meer te doen terugkeeren.
Dat vertrouwen worde bevestigd, niet alleen door den uitslag van Uwer
Edel Mogendens beraadslagingen, maar ook door die beraadslagingen zeiven.
De te zwarte schildering van den toescand van 's lands financien heefc veel
bezorgdheid verwekt; maar die toescand ia inderdaad niec zoo somber, vooral
niet in vergelijking met den toestand van andere Rijkenen met bet oog op
de hulpbronnen van Nederland en van deszelfs Koloniën.
De klagten over den druk der belastingen zijn mede veelvuldig, doch wam'
neer men bedenke dac die klagten vaak betreden onderwerpen, welke sinds
onheugelijke jaren tot een gelijk c-n meestal hooger bedrag, onder vrij wat
min gunstige omstandigheden, gedragen werden, dan zal men ook hier over
drijving moeten erkennen.
Er blijft veel te herzien, veel te verbeteren overig; de Regering weet en
erkent zulks, zij is er ten ernstigste op bedacht en ten ijverigste mede bezig.
Maar om die taak wel te vervullen, om niet enkel veranderingen, maar duur.
zame verbeteringen daar te stellen, daartoe behoeft zij tijdsruimte en kalmte.
Uit dien hoofde, en ten einde de volgende zitting der Staten-Generaal kunne
worden toegewijd aan de beraadslaging over andere hoogsc belangrpe wet
ten, moet ik hier U Edal Mogenden ten slotte den wensch herhalen, reeds
b(j den aanhef dezer rede uitgedruktdat de thans voorgestelde financiële
wetten nog in den loop dezer zitting mogen worden ten einde gebragt, èa
dat U Edel Mogenden, door het bekrachtigen der eerste tweejarige begrodt*
tingea door bet aannemen iler wet tot vervroegden overgang der uitgestelde