lilgen, en door eene herziening der geneeskundige verordeningen, zullen on. getwijfeld-'veler wenschen bevredigd worden. Het strekt ons tot genoegen hier ce mogen aanteekenen, dat de staat der gezondheid van de ingezetenen, niettegenstaande het vrij algemeen heerschen der kinderziekte in onderscheidene oorden der provincie, en de hevigheid der in de gemeente Oude Tonge waargenomen besmettelijke koortsen, echter nog gunstig mag genoemd worden. Aan de zoo even vermelde gemeente is door ons eenlge onderstand Uit de provinciale kas verleendten behoeve van de aldaar in armoede Ver keerd hebbende kranken en herstellenden. Het getal der in 1840 gedane vaccinatiën heelt dat van votige jaren overtroffen. (Vervolg hierna). Naar men verneemt heefc een der leden van de Staten dezer provincies naar men wil de beer van Leeuwenin de zitting van Dingsdagll., aan de vergadering een voorstel gedaan, de strekking hebbende, ötn de ongelijkheid der aftreding van het getal leden, hetwelk voor dit gewest in de Tweede Kamer zitting heeft, te doen ophouden, en te bepalen, dat er telken jare vier der twaalf leden zouden aftreden. Men verzekert, dac het voorstel, ten fine van rapporc, aan eene commissie is verzonden. Men verneemt, dat de buitengewone vergadering van bestunrderen van het Nederlandsche Zendeling-Genootschap, dit jaar gehouden zal worden op Dingsdag 20 Julij, en de algemeene vergadering der leden op Woensdag den sisten daaraanvolgende, des avonds ten 5 ure, te Rotterdam. De mede bestuurder, Ds. A. van Deinse, hoopt de opwekkende rede te doen. Ter meerdere bekendmaking van het doel en de werkzaamheden van dit genootschap, hebben bestuurders een opzettelijk hiertoe vervaardigd stukje in het licht gegeven. Hetzelve is getiteld: Hei Nederlandsche Zendeling- Cenootschap in 1841, en te bekomen bij de drukkers des genootschaps M. iVjt en Zonen te Rotterdam. Den 7den dezer is te Maassluis de tweede haringjager aangekomen, aanbrengende 49! ton haring: de berigten omtrent de vangst waren on. 6 Te Amsterdam Is er in den nacht van den pden dezer wederom brand geweest bij den broodbakker B. T. Sick, wonende in de Koestraat; dezelve is gelukkig, zonder veel schade aangerigt te hebben, gebluscht. De Provinciale Staten van Noord-Holland hebben in hnnne op gisteren gebonden vergadering als leden van de Tweede Kamer der Stacen-Generaal herkozen de altredende leden de heeren: Jhr. Mr. A. IVdrin, jhr. H. Backer Mr. P. van Akerlaken en Mr. H. A. H. van Bleiswijk, en in de plaats van jhr. Mr. G. Clifford benoemd den heer Mr. J. J. Uijtwerf Sterling. In dezelfde zitting der Provinciale Staten zijn als leden van het Collegie van Gedeputeerde Staten herkozen: de heeren G, J. AA, Baron van Pal. landt tot Eerde en S. van Stralen. Het verslag van de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, vangt aldus aan: De jaarkring, waarover ons tegenwoordig verslag loopen zal, onderscheidt zich van vele der voorafgaande door de bcoge belangrijkheid der gebeurte. nissen, welke gedurende denzelven hebben plaats gehad. De aard van het overzigt, waartoe wij zullen overgaan, evenmin als de noodzakelijke gren zen, binnen'welke wij verpllgt zijn ons te beperken, gedoogen evenwel niet, dat wij ons daarbij in beschouwingen over algemeene zaken verdiepen, en wij zullen ons derhalve slechts veroorloven, om bij een tweetal dier gebeurtenissen, welke in belangrijkheid al de overige verre overtreffen, eentge weinige oogenbiikken met U. E. G. A. stil te staan. Vergunt ons daartoe, E. G. A. Heeren, dat wij uwe herinneringen in de eerste plaats tot het belangwekkend tijdstip terngvoeren, waarop onze geëerbiedigde Ko- ring, ten gevolge der abdicatie van Hoogstdeszelfs Doorluchtigen Vader, ds tengels van het bewind over de Nederlandsche natie aanvaard heeft. Voorzeker het staat ons alleh nog levendig voor den geest, hoe de tijding der onverwachte en in de geschiedenis der Vorstelijke dynastien zoo zeldzame .gebeurtenissen, toen zij ons uit den mond zeiven van onzen voormaligen Koning werd bekend gemaakt, aller aandoeningen in beweging bragt en eenen ontzettenden indruk op de gemoederen Van alle weldenkenden in den lande uitwerkte. En in de daad, zoo immer, er waren hier overvloedige redenen voorhanden, om ons geene onverschillige aanschouwen van het gebeurde te doen zijn. Het gold de scheiding van eenen Vorst, wien wij de herlering van on, volksbestaan, de vestiging van ons maatschappelijk geluk, en eene reeks van schoone en in de jaarboeken der Nederlandsche geschiedenis boog aangeschrevene jaren te danken hebben. Het bragt mede de troonsbestijging van den heidhaitigen Prins, die de legers des Nederlandschen volks tot twee- malen toe ter overwinning had geleid, en de ongekreukte, bëzwalkte eere van den landaard tegen den overmoed zijner vijanden had gehandhaafd. Het betrof eene verandering in het bestuur van den Staat, die, men mogt het zich reeds toen niet ontveinzen, in vele opzigten eene verandering der be ginselen van regering zou ten gevolge hebben, en die voor de dierbaarste belangen der ingezetenenvoor het welzijn van de Kerk en den Staatvan onberekenbaren invloed konde zijn. Reeds zijn er drie vierden van eenen jaarkring, sedert die gewigtige ge. beurtenis, verstreken, en in dat korte tijdsverloop is veel reeds geschied.dat licht over het verledene heeft kunnen verspreiden, en dat ons den moed geefc, om de toekomst met vertrouwen tegen te gaan. Geenszins echter .zijn wij thans reeds op het juiste standpunc geplaatst, om die gebeurtenis met onpartijdigheid en koelen zin te beoordeelen. Voor latere tijden is het bewaard, om dit te doen, en om haar tevens in verband te brengen met de igevolgen, die daaruit voor Oud-Nederland zullen voortvloeijen. Op ons mm de taak, om dankbaar te berusten in de beschikkingen eener wijze Voorzienigheid over ons dierbaar Vaderland; om aan den Koning, dien zij ons geschonken heeft, ons volle vertrouwen en onze liefde te verzekeren, ien Hoogstdeszelfs pogingen tot bevordering van het geluk en den voorspoed ■der natie met alle onze krachten te ondersteunen en te bevorderen. Tot zoodanige gevoelens en hartelijke medewerking zullen wij ons met U. E. G. A. bij de gewigtige actedie in deze gewone bijeenkomst ter onderteekening aan U. E. G. A. zal worden aangeboden, plegtiglijk en onherroepelijk verbinden. Doordrongen van het gewigt flier handelirg, zal het ons aller wensch zijn, dat Nederland onder de regering van Koning IVillem II gezegend worde, en zich gedurende eene lange reeks van jaren in het bezit van dat Doorluchtig hoofd en van de edele Koninginne, die aan Zijne zijde is geplaatsr, met dankbaarheid moge verhengen. Eene tweede belangrijke en in het bijzonder voor Noord-Holland allerge- wigtigste gebeurtenis, die in het afgeloopen jaar hare voltooijing erlangde, is de herziening onzer grondwettelijke instellingen, en de daaruit voortge. vloeide splitsing der voormalige provincie Holland. Een geheel verschiet ligt in die gebeurtenis voor het Vaderland en de van een gerukte gewesten opgesloten; in meer dan een opzigt, is eene nieuwe orde van zaken daarvan reeds aanvankelijk het gevolg geweest. En toch, indien wij ons niet aan voorbarigheid schuldig willen maken, moeten wij ook het oordeel over deze gebeurtenis aan de nakomelingschap overlaten. De nazaat moge beslissen, of de wijzigingen, welke onze grondwet heeft ondergaan, als zoo vele ver beteringen van het staatsgebouw te beschouwen zijn; of hetzelve alleen deze en geene andere behoefde; of Holland in deszelfs gesmaldeelden toe stand aan inwendige veerkracht en leven zal hebben gewonnen, hetgeen daaraan aan eenheid en zamenhang is benomen. Doch terwijl wij deze en zoo vele andere vragen, die zich bij de herdenking van het gebenrde aan ons voordoen, ter beantwoording voor meer verwijderde tijden overlaten, blijft de herinnering aan de eensgezindheid, waarmede, tijdens de vereeni ging der beide gewesten, de gemeenschappelijke belangen jzijn behartigd geworden, eenen aangenamen en duurzamen indruk behouden. De meesten van U. E. G. A, zijn met ons getuigen geweest, hoe eenstemmigheid eo toenadering steeds de vergaderingen der Staten van Holland hebben ge - kenmerkt, en U. E. G. A. zuilen daarom gaarne met ons hulde doen aan den geest van inschikkelijkheid en vertrouwen, die Zuid-Hollands vertegen woördigêrs jegens die van het noordelijk gedeelte hebben aan den dag ge legd. Met dankbare gevoelens znllen U. E. G. A. met ons den band ze genen, die de beide provinciën, gedurende eeutven, onder hetzelfde bestuur deed vereenigd zijn, en bij het afscheid, dat wij met warme aandoeningen aan Zuid-Hollands bestuurders toeroepen, zullen wij over hunne belangtuke werkzaamheden, ter bevordering van het welzijn dier zusterlijke provinciën "s Hemels beste zegeningen voortdurend blijven afsmeeken." Omtrent hec armwezen wordt in dat verslag een droevig tafereel opge hangen. Verder treft men in hetzelve het volgende aan: In het afgeloopen jaar 1840 zijn handel en scheepvaart steeds in bloei toegenomen. De aanvoeren uit Havana en Noord-Amerika zijn alleraanzien- lijkst vermeerderd. Van koffij zijn 535,312 balen, en dus 122,312 meer aan- gebragt; van suiker 50 millioenen ponden, en alzoo een millioen meer dat: in 1839. Bijzonder verblijdend was de meerdere aanvoer van tabak. Daar entegen is de aanvoer van rijst uit Java en van graan uit de Oostzee ver-^ minderd. In verband met den meerderen aanvoer ter zee, heefc de Rijnhandei eene ongekende levendigheid genoten. De nieuwe stoomsleper voor hec Nieuwe Diep, waarvan de scheepvaart zich veel goeds voorstelt, is genoeg zaam gereed. Ook de scheepsruimte is vermeerderd. In Amsterdam zijif 14 nieuwe schepen, voor de vaart op Oost-Indie bestemd, te water gela ten, en staan thans dertien op stapel, en te Alkmaar, Muiden enNieuwen- dam heeft het almede niet aan arbeid ontbroken. Ten aanzien van een der hoofdbronnen van bestaan voor de ingezeténeft van Noord-Hollar.dden landbouw, mag het verleden jaar onder de meest bevuotregte worden gerekend. De meeste gewassen hebben een ruim bedrag opgeleverd; desgelijks de hooi- en graslanden, hetwelk den boerenstand ruime winsten heeft verzekerd; terwijl de voordeelen van de kaasmakerij die van het vorig jaar verre hebben overtroffen. In Alkmaar zijn ter markc gebragt 4,385,896 Ned, ponden (95,073 meer dan in 1839); te Hóorn 2,543,505 (197,887 meer dan in 1839); terwijl de verdere markten eene gelijke ver» meerdering hebben opgeleverd. De gemiddelde prijzen hebben f 40 i 4^ de 100 Ned. ponden bedragen. Op Texel zijn 85,000 ponden wol verkocht; op Wieringen zijn 32,000 ponden gewonnen." Ten aanzien der longziekte van het vee, is ih het verslag gemeld, dac de staat der zaken niet verbeterd is, en dac men alzoo in dat opzigt de coe- komst niet zonder eenige bekommering te gemoet ziec. De ontginning der woeste gronden wordt voortgezet, en wel bijzonder op hec Eijerland, in het Gooiland, de Breesaap en de duinen van Castricum., De bevolking der provincie heeft op den isten Januarij 1841 bedragen, 448,328, en is alzoo in het jaar 1840 vermeerderd met 4,994 zielen. In dat jaar zijn geboren 17,608 kinderen, en overleden 12,755 personen. Uit het verslag van de Provinciale Staten van Utrecht, nemen wij de Volgende zinsneden over: De bevolking der provincie bedroeg op den iscen Junij 1841, 145,876 zie» Ien; zijnde in den loop van den jare 1840 wederom met ruim 700 zielen vermeerderd. De kulcunr der woeste gronden gaat geregeld voort, zoodat wederom vele bunders tot hakhout en sparrebosschen, alsmede tot bouwland zijn ontgon nen. Doch daar deze ondernemingen grooce voorschotten noodzakelijk ma» ken, worden dezelve meesral verrigt door enkele grooce landeigenarendie ten nutte van hec algemeen en voor de toekomst die uitgaven kunnen dragen, en zich de werkzaamheden der ontginning willen getroosten. Volgens de ons gegevene informatien door de Commissie van Landbouw is voor dit jaar voor de eerste maal eene proeve genomen mee de verbou wing der Whiltingconsche wintertarwe, welke vrij goed aan de verwachting heeft beantwoord; inzonderheid was het stroo schoon, zijnde veel langer ert zwaarder dan tlac van gewone carween dus zeer geschikt coc dékstroo. Hoewel, vólgens de beschrijving, de Whittingtonsche carwe in Engeland vroeger rijp zoude worden dan de gewone, zoo had zulks echter hier geene plaats. Aan 's Rijks Veeartsenij-School is eene proef genomen met zeker gewas, bekend onder den naam van Chenopodium Qutnovaook PeruviAinsche gerst of rijst geheecen, hetwelk in de Duicsche landbouwkundige geschriften wordt opgegeven als eene geschikte keukengroente a en mede tot voedsel kunnende dienen voor onderscheiden vee. Ook werd nog aan 's Rijks Veeartsenij-School eene proeve genomen met de Madia Sativa, zijnde een oliegewas, waarvan hec zaad, volgens buiten- landsche geschriften, eene voortreffelijke olie oplevert, welke zelfs als spijs, olie zou kunnen worden gennttigd; doch ditmaal met gering gevolgzullende nadere proefnemingen moeten uitwijzen, in hoe verre de Madia Sativa als olieplant in ons land met voordeel onder de veldgewassen zal kunnen worden' verbouwd. Hec aantal runderen binnen deze provincie, onder de veeziekte, in den jare 1840 bezweken, bedraagt, voor zoo veel dit bekend is, 1144, waarvan de waarde op 95,732 is geschat. Sedert eenigen tijd is meer vee opgekucnc en naar Duitschland uicgevoerd dan vroeger; waartoe de Verlaagde regten van invoer 111 Pruissen mede aanleiding hebben gegeven. Volgens daarvan verkregene opgave van *s Rijks Veeartsenij-School te Utrecht, zijn in den jare 1839 tien, en in den jare 1840 elf kweekelingcn dier school, die hunnen leertijd volbragt hadden, tot Veeartsen bevorderd; van welke eerstgemelde één als zoodanig is geplaatst in de provincie Noord. Braband; één in Gelderland; twee in Zuid-Holland; één in Noord-Holland; één in Zeeland en één in deze provincie, en de beide overige als Paarden- Artsen bij 's lands arn-ée. Van de laatstgenoemde elf kweekelingen zijn ge plaatst één in de provincie Noord-Brabanddrie in Gelderland; twee in Zuid-Holland; één in Noord-Holland; één in Overijssel; één in Drenthe, en de twee overige als Paarden-Arcsen bij *s lands armée. De Provinciale Staten van Gelderland hebben, in hunne zitting van den 7ilen dezer, als leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal herkozen: De heeren E. IV. van Dam van Isseit en Jhr. Mr. IV. L. F. C. van Rap. paid; en in de plaats van den heer IV. A. Baron Schimmelpenninck van der Oije van de Pelt, aan wien op zijn verzoek met de maand October aanstaande eervol ontslag uit de betrekking van lid der Tweede Kamer verleend was, geworden, benoemd den heer Jhr. J, F. H. Nedermeijer Ridder von Roe- sent hal. Uit het verslag der Gedeputeerde Staten van Gelderland blijkt, onder an deren, dat de bevolking van dat gewest, op den 1 Januarij jl.bedroeg, 346,063 zielen, zijnde 1566 meer dan den 1 Januarij 1840; da: het getal leerlingen, die in 1840 de lagere scholen hebben bezocht, bedraagt 28,371 jongens en 21,340 meisjes; dat de cractementen der schoolonderwijzers over het algemeen slechts middelmatig zijn, doch de toestand der scholen gunstig is; en dat het getal der schoolgebouwen in 1840 met 16 is vermeerderd. Ten aanzien van den landbouw wordt in het verslag gezegd, dat de voort brengselen van dien voornamen tak van volkswelvaart, over bet algemeen, niet ongunstig mogen worden genoemd. Betrekkelijk het fabrijkwezen en de nijverheid wordt, wac aangaat de calico-weverijen, in hec verslag gezegd, dac de uitkomsten, welke zij hebben aangeboden, zeer verschillende zijn. Die te Nijkerk, Lochem, 's Heerenberg, Nunspeet en Oldebroek schijnen zeer voordeelig te gaan. In verscheidene gemeenten van het arrondissement Zutphen, vooral te Bredevoort, Eibergen, Neede, is de toestand veel on gunstiger geworden, waardoor aan de mindere volksklasse een bedroevend voortiitzigc wordt geopend; zijnde op vele plaatsen het fabrijkwezen ten koste van den landbouw overdreven. Bij vermindering der prijzen zijn ook de verdiensten ingekrompen. Intusschen worden de dimetfabrijken ce Aalten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 2