DUITSCHLAND. de Stefhrder Tweede Kanier der Staioti-Genersa! nopens het ontwerp van wet ran onteigening ten algemeenen nutte. Wij melden hieromtrent nog het volg'ende: De heeren Luzacvan Heeckcren, van Nes en Kniphor't hebben zich tegen tik Ontwerp verklaard, op grond, dat, huns inziens, voor elk geval van ont eigening ook eene bijzondere wet diende te worden vastgesteld. Naar hun oordeel moest aan de woorden van art. 162 der grondwet deze en geene an dere uitlegging worden gegeven. Zij konden niet aannemen, dat, wanneer dat artikel als algemeenen tegel vaststelde, dat ieder ingezeten wordt ge handhaafd bij het vreedzaam bezie en genot zijner eigendommen, men aan den verderen inhoud van dit artikel eene uitlegging zou geven, volgens welke de bezittingen en eigendommen voor altijd wierden oedreigd, het zwaard van Damocles daarover wierd opgeheven, en niemand meer in het rdstïg en vreedzaam genot zijner eigendommen en bezittingen zou worden gesteld. De heer Luzac, die dit gevoelen in het breede ontvouwde, vermeende, dat, wanneer men het eerste artikel van het ontwerp nalas, er geen gebouw, geen plekje gronds meer in dit Rijk zou bestaan, hetwelk niet in bezit zou kunnen worden genomen. Hij kan te goeder trouw niet zien, welk groot bezwaar er in gelegen is, dat de Wetgevende Magt elk geval van onteige ning onderzoeke en behandele. Waarom, zoo vraagt hij, zonden de plannen, teekeningen en aftrekken niet aan de Wetgeving kunnen worden onderwor pen? Heeft die dan geen plaats gehad ten aanzien der droogmaking van het Haarlemmermeer, en welke schadelijke gevolgen zijn daaruit voortgevloeid? En behelst dan zelfs het ontwerp, dat nu een onderwerp van de beraadslagin gen der Kamer uitmaakt, geene geheele uitvoering der onteigeningen, welke men zich voorspelt? Waarom zou het dan zoo onmogelijk wezen, in elk geval bij eene wet te voorzien Naarmate dit meermalen het geval werd, zou het in het vervolg niet zeer veel moeite kosten, wetten op dit stuk vast te stellen, en zou dit niet zooveel van den kostbaren tijd van de leden der Kamer vorderen?' Bedenkt men daarbij, dat de grondwet verlangt, dat er alleen onteigening ten algemeenen nutte, dat wil zeggen, uit algemeene noodzakelijkheid plaats hebbe, dan blijft het de vraag, of dit wel zoo dikwerf het geval kan we- zen, en of de Wetgevende Kamers dan niet jaarlijks geregeld hare bijeen, komsten houden? Hij ziet in ae vaststelling der bepaling, welke hij op het opg heeft, den grooten waarborg voor de ingezetenen; hij vermeent, dat de voorzigtigheid gebiedt daartoe over te gaan, Eene uitbreiding aer koninklijke magt te dezen beschouwt hij als strijdig met de bedoelingen, den geest en de letter der grondwet. Het bevreemdt hem dat men den weg niet gevolgd heeft, dien men in Engeland steeds in het oog houdt. Men had slechts te leeren gehad, op weike wijze zulke zaken in dat Rijk behandeld worden. Zelfs in Frankrijk, alwaar men, wat men er ook van zegge, steeds de Kei- zerlijke denkbeelden wil volgen, is altijd een doelmatig onderschaid gemaakt. Hij kan het niet gelooven, dat de Napoleontische wet van 1810, op het stuk der onteigeningen, bij de redactie van art. 162 der grondwet op den voor. grond zou hebben gestaan. Ook toont bet geachte lid aan, dat niet alle no. gelijke gevallen, waarin onteigening moet plaats vinden, bi) ééne wet kun. nen worden voorzien. In allen gevalle vermeent hij, dat, bij het gemis eener authentieke interpretatie van art. 162, het nooit te bewijzen is, dac zijn ge- voelen niet het ware is. Hij hoopt, dat de Kamer, zoo in dir als in andere opzigten, tot de zuivere bedoelingen der grondwet zal terngkeeren; tenslotte doet hij ziendat de voordrage in allen gevalle onvolledig blijven zal, en dat er altijd, na deze, wetten zullen gevorderd wotden, om in alle mogelijke omstandigheden te voorzien. Zijne Exc. de Minister van Justitie heeft ker ontwerp verdedigd, en daarbij doen zien, dat het regt tot onteigening, van de oudste tijden af, ais een regt aan het Gezag toekomende is beschouwd geworden. Zijne Exc. beriep zich daarbij op hetgene Hugo de Grootin zijn beroemd werk over de Hol. Undsche regtsgeleerdheidover den eigendom der burgers heeft aangevoerd. Het is er dus ver af, dat het onderwerp der onteigening een onderwerp is dat in Ntderland geheel vreemd Is. Neen, het regt tot onteigening heeft aitiid een bestanddeel van het oud Hollandsch en Geldersch regt uitgemaakt, zijne Exc. deed opmerken, dat dan ook 27 jaren lang de onteigening ten algemeenen nutte is uitgesproken ten gevolge van Koninglijlte besluiten, zonder dat die wijze van handelen als ongrondwettig werd beschouwd. Trouwens, door de vaststelling van dat beginsel in art. 649 van het Burger lijk Wetboek zouden de Kamers zich evenzeer aan dje ongrondwettige han deling hebben schuldig gemaakt. Zijne Exc. vond het zeer opmerkelijk, dat er bij de beraadslagingen in 1825, over een ontwerp nopens de ontei gening gehouden, over dit vraagstuk geen enkel woord gesproken is, te meer opmerkelijk, omdat zich destijds zoo menig lid in de vergadering bevond, dat door uiterste vrijzinnigheid gedreven werd; dat nieca goedkeurde wat de Regering deed, of wat van haar kwam, dat er steeds op uit was om de Re* gering te bemoeijelijken. Er werd toen nopens het punt, waaromcrent nu verschil bestaat, volstrekt geene aanmerking gemaakt. De toen voorgestelde wet werd destijds verworpen, omdat meu het nopens twee hoofdbeginselen, die in de wet waren opgenomen, niet eens was: i*. men hield de dadelijke in bezit scelling voor onaannemelijk, en 2°. men kon het onbepaald uitstel, len der betaling niet goedkeuren. Bij de vervaardiging der grondwet van 1814 werd er, nopens dit onderwerp, niet gedacht. Men hechtte toen niet aan dergelijke subtiliteiten. Men trachtte alleen een middelpunt van gezag voor den Souvereinen Vorst te vinden. Het doel was slechts eene algemeene ichets vast te stellen, die, naar mate der omstandigheden, tot ontwikkeling zou kunnen worden gebragt. Zijne Exc. deelde ook mede, hoe in 1814 dat artikel 226 in de grondwet is gekomen. Hij vermeende dat de bedoeling der grondwet is, dat eene algemeene wet worde vastgesteld. Zijne Exc. beant. woordde een paar aanmerkingen, op het ontwerp gemaakt. Wat art. 21 aan- gaat, dit is noodzakelijk; het doet zien, dat de onteigeningen, welke in dat artikel worden bedoeld, niet kunnen plaats hebben op gelijke wijze als de overige onteigeningen, in art. 1 der voordragt vermeld. Ten slotte zeide Zijne Exc., dat het ontwerp verre de voorkeur verdient Doven de thans ge. volgd wordende wet des jaars 1810. De Directeur-Generaal van Oorlog betoogde de noodzakelijkheid van art. 21. Juist in oorlogstijd zgn de burgerlijke en militaire overheden te zeer onderscheiden in belangen en inzigten, dan dat er voor eene zoodanige ont eigening geene bijzondere voortieningen zouden gevorderd worden. Zoo als gemeld is geworden is de wet met 37 tegen 16 steramen aangenomen. De Prins de JoinviHe heeft heden gedejeuneerd op het buitenverblijf van Z. K. H. Prins Frederik, daarna heeft hij bij HH. MM. gecineerd en vertrekt morgen naar den Helder, eerst nog een uitstapje naar Katwijk zui. lende maken, om de groote sluizen te bezigtig'en. Z. K. H. heeft Rotterdam den 28sten bezocht en io die stad en te Fjjenoerd het merkwaardigste bezigtigd. Z, D. H. de regerende Hertog van Nassau is den 27sten des svond in deze Residentie aangekomen, en aan het hótel de Oude Doelen afgestapt. Den #7sien is alhier overleden in den ouderdom van 83 jaren Ds. Del pratemeritus-Predikant der Walsche Gemeente en Hofkapellaan. Van den Hooge-Zwaluwe schrijft men van den 25 Mei: In den avond van gisteren omstreeks 7 ure is er alhier In de hnizinge van A, de Visserdewelke door twee hulsgezinnen werd bewoond, brand ont. itaan, waarvan de vlam door den vrij sterken wind zoo fel woei, dat die zich al dadelijk aan het belendende huistoebehoorende aan C. van Heusden mededeelde, en dan ook, in weerwil van de aangebragte hulp, ten gevolge had, dat die beide huizen met de zich daarin bevindende meubelen en huis- raad, en de aan het laatscgemelde huis staande bouwmans schuur geheel zijn in de asch gelegd. Ofschoon dat ongeluk zeer betreurenswaardig is, acht men zich evenwei gelukkig, dat de wind niet omgekeerd woeiwant dan waren ongetwijfeld een aantal huizen en schuren, dewelke aldaar voor het tneerendeel met riet zijn gedekt en aan elkander belenden, eene prooi der vlam geworden. Naar men verneemt zijn de in de asch gelegde huizen zoo ook de meube len van laatstgenoemden eigenaar voor tirandschade verzekerd. Zóoais men nit Amersfoort meldt zou Zijne Maj. Woensdag den q Junij die stad met een bezoek vereeren en van daar dien zelfden dag naar Arnhem vertrekken, alwaar HoogstdeZelve tusschen 6 en 7 ure gewacht werd. Het Provinciaal Hof van Groningen heeft tot de straf des doods verwe zen B. C. Hessenbergoud 17 jaren, die den 23 December 1840 P. G. Frimi bakkersknechtoud 15 jaren, nabij Zijldijk ermoord had. Voornoem ie heeft zich tegen het vonnis in cassatie voorzien. Te Lange Akkerschans in de provincie Groningen is ontdekt, dat de regenbak van den Logementhouder M. de Vries vergiftigd is, waarschijnlijk door arsenicum. Een kind is reeds door het gebruik van het water gestorven - De politie houdt zich met een onderzoek bezig. SPANJE. Eene ceiegraphische dépêche van den 22 Mei uit Madrid gezonden meldt de volgende zamenstelling van het Ministerie, bestaande uit mannen, die het eenhoofdig Regentschap waren toegedaan: De heer Gonzalez, Voorzitter van den Raad, Minister van Buitenland, sche Zaken; de heer Surra y Ruil, Minister van Financien; de heer Infante, Minister van Binnenlandsche Zaken; de heer San Miguel, Minister van Ooi. log; de heer Garcia-CambaMinister van Marine, en de heer AlonsoMi- uister van Justitie. Z. D. de Regent heeft de waardigheid van Opperbevelhebber van hét leger, welke hij zelf bekleedde, afgeschaft, zoodat het ataande leger op den voet van vrede wordt tecuggebragt. ZWITSERLAND. Uit Lucern meldt men van den 16 Mei: Nadac de nieuwe staatsregeling voor ons kanton in eene volksvergadering onlangs met eene overgroote meerderheid aangenomen was, hebben dezer dagen ook de verkiezingen voor den nieuw zamen te stellen Grooten Raad van dat kamon plaats gehad en kan dus de staatkundige ommekeer aldaar als voltooid beschouwd worden. De aftredende Groote Raad heefc, alvo. rens zich ce ontbinden, nog de volgende treffende proclamatie aan het volk uitgevaardigd: Burgers van het kanton Lucern I In onze zitting van heden hebben wij de olrkonde wegens de aanneming der herziene staatsregeling van ons kanton uitgevaardigd en tevens de noo. dige maatregelen genomen, om dezelve onverwijld in werking te doen ko. men. Hiermede is ons dagwerk volbragt en wij treden af van het tooneel onzer werkzaamheid. „Onze taak was het, de beginselen, waarop de staatsregeling van 1831 gevestigd was, getrouwelijk en met naauwgezetheid te ontwikkelen en uic te voeren, in zoo verre de bepalingen der staatsregeling zelve, die ons heilig zijn moesten, het veroorloofden; dat wQ dit gedaan hebben, daarvan geeft ons geweten ons de getuigenis. Verre de groote meerderheid van den Groo. ten Raad koesterde de innige overtuiging, dat de beginselen dier staatsrege ling de mogelijkheid openden, om vrijheid en geluk in onzen Staat te vesti. gen. Gij zelve hebt m dit jaar 1831 dezelfde overtuiging gekoesterd; want gij hebt met 14,787 van de 10,293 burgers die staatsregeling aangenomen. Gij zaagt in haar, na eeuwlange onderwerping onder de heerschappij der yoorregcen, de olrkonde van een vrjj, voor menschelijke beschaving en ver. edeling bestemd volk, en hebt haar met vreugde begroet. Tien jaren zijn sedert verloopen, en niemand zal die met grond onder de ongelukkige jaren van staatsieven kunnen tellen. „Intusschen had ook de staatsregeling van 1831 nog hare leemten, die te begrijpelijker waren, daar de grondwec het kanton uit de heerschappij der voorregten in het rijk der vrijheid en gelijkheid van regten deed overgaan; bij zulk eenen belangrijken overgang Is ccnlge onvoiuiaaetneia in ae vormen onvermijdelijk. Deze gebreken zag de Groote Raad zeer goed in. Maar het was de innige overtuiging der meerderheid in denzeive, dat de herzie, ning alleen de uitvoering der beginselen kon betreffen, dat die beginselen slechts zuiverder en volmaakter uitgevoerd moesten worden, bijaldien de herziening goede vruchten zon dragen. De beginselen der staatsregeling zelve moesten naar hét oordeel van den Grooten Raad uiet aangetast worden, zoo ons geheele staatsleven niet den aard van een op verlichting en volks, vertegenwoordiging gegrond gemeenebest zonde verliezen. „Gij hebt het, waarde medeburgers, anders gewild. Gij had het regt daartoe, en onze betrekking brengt niet mede, dat wjj u deswege verwijten zouden doen. Maar ona leedwezen mogen wij daarover uitdrukken, dat de heilzame scheidsmuur, dien de oude staatsregeling tusschen het representative gemeenebest en de democratie opgetrokken had, gesloopt; dat de grenzen, welke staatsregeling en wet tot dusverre tnsschen Staat en Kerk getrokken hadden, weggenomen, en aan het kerkelijk gezag gelegenheid tot inbreuken op het staatkundig gezag gegeven; dat de grondslagen van vooruitgaande burgerlijke- en mensciien-ontwikkeling en verlichting ondermijnd zijn geworden. Of gij bij dezen ommekeer van zaken gewonnen of verloren hebt, dit te beslissen laten wij aan u zeiven over in de eenmaal ongetwijfeld terngkee. rende uren van bedaarder overleg. Maar wanneer men tl de door v verwor. pen beginselen wilde voorstellen als het gewrocht van onchristelijke bedoe. lingen; wanneer men de mannen, die u in 1831 tot de vrijheid leidden en sedert uwe edelste belangen behartigden, als verachters der godsdienst en der Kerk wilde doen voorkomen, dan laren wij de wederlegging van die aan. tijiingen gerustelijk over aan het onomkoopbare oordeel der geschiedenis. Wij hebben de roeping vervuld, die gij ons opgedragen hadt. Wij keeren zonder naberouw maar ook zonder eenlg bitter gevoel in uw raidden terug. Wij treden af met den wensch, dat de Almagtige zijne zegeningen onafge. broken over ons dierbaar Vaderland moge uitstorten, en vooral dat hij het onwaardeerbaar goed der vrijheid tot op onze laatste nakomelingen moge bewaren. Gegeven te Lucern den IIden Mei? Zijne Maj. de Koning van Pruissen heeft den Engelschen Vlootvoogd Stop ford, die over de expeditie tegen Syrië onlangs het bevel gevoerd heeft, verheven tot Ridder der orde van den Rooden Adelaareerste klasse. Het 5de en 7de Pruissjsche legercorps heeft order ontvangen zich bij Liegnitz, in Silezie, te vereenigen tot het doen van manoeuvres Dit leger zal do,000 man sterk zijn, met 200 stukken, en zal vijf dagen lang tegen elkander in het vuur ageren. In onze vorigen hebben wij gemelddat de Badensche Regering aan twee tot de Kamer van Afgevaardigden gekozen leden, geweigerd bad zit. ting te nemen, dat daarop de Kamer aan de Regering had voorgsteld, om die weigering in te trekken doch dat de Regering daaraan niet voldaan had. Thans heeft wederom de Kamer met algemeene; stemmen een adres aan den Groot-Hertog goedgekeurd, waarin zij nogmaals verzocht, dat de weigering worde ingetrokkenomdat zij het regt der Regeringom zitting te weige ren, niet kan erkennen, zoolang hieromtrent door geene wet bepaald is. VaD Regeringswege zon te kennen gegeven zijndat hoewel dezelve de zittingneming in de Kamer weigerde, daarom nog niet beslist was of de vers kiezing zelve nietig moest worden verklaard.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 2