a0. 1841. leydscue c'o u r a iv ti MAANDAG, 24 MEI. NEDERLANDEN. Leyden, 23 Mei. In een der vorige nommers van onze Courant hebben wij reeds melding gemaakt van het voornemen der leden van het Muzijkgezelschap van H. H. Studenten, Sempre-Crcscendoom het lojarig bestaan van hetzelve op eene doelmatige wijze te vieren. Wij zjjn thans in staat gesteld, het volgende daaromtrent nader mede te deelen: Het tienjarig bestaan vah Sempre-Crescendo zal gevierd worden door een groot vocaal en instrumentaal Muzijk-feest, den 4 Junij aanstaande in het Lutliersche Kerkgebouw; op hetzelve zullen de volgende stukken worden uitgevoerd: Eerste /Ifdeeling. N°. i. Ouverture ZauberfliStevan W, A. mozart. 2. Hymne van W. A. Mozart. Tweede Ifdeeling 3. Symphonia EroicaN°. 3, van L. van Beethoven. 4. Psalm 42, van F. Mendelssohn Bartholdy. Het personeel voor den zang en het instrumentaal zal zijn zaaragesteld uit meer dan 200 personen. De solo's zullen worden uitgevoerd door: sopraan, Mejufvr. Hekhing, geb. van Hove; alt, Mejufvr. Achenbach; tenor, den Heer W. P. de C. Vrught; bas, den Heer van Hove. Het Muzijk-Feest zal gedirigeerd worden door den Heer N. J. Wetrens Directeur van het Studenten-Concert. Tot dit zoo eigenaardig Feest zijn ter bijwoning Commissien genoodigd der onderscheiden Corporatien binnen onze Stad, benevens de Eereleden van Sempre-Crescendo, terwijl, behalve de Commissarissen, 10 Ceremoniemeesters uit de Leden benoemd, het ceremonieel van het Feest zullen helpen be. stnren hetgeen des morgens om elf ure beginnen, en 's avonds op Zomerzorg builende Rhijnsburgsche-poortzal worden voortgezet, alwaar waarschijn, lijk de muzijk der Grenadiers uit 's Gravenhage zich zal doen hooren en eene brillante illuminatie zal plaats hebben. Wij twijfelen niet of de zorg van HH. Commissarissendie alles aanwen den, om den luister van dat Feest te verhoogen, zal met den besten uitslag bekroond worden. Uit de annonce van den heer Fougeroux (zie bladz. 4) blijkt het dat die heer voornemens is, om ook in onze stad verscheidene representatien ce geven. De onderscheiding, welke zijne inrigting in 'sGravenhage is te beurt gevallen, alwaar onderscheidene malen zijne voorstellingen door de Koninklijke famielie zijn bezocht geweest, zal voorzeker eene genoegzame aanbeveling zijn voor het publiek dezer stad, om zijnen schouwburg te gaan bezoeken, tot welks zoo mogelijk volmaakte inrigting hij geene kosten noch moeite gespaard heeft. Uit 's Gravenhage meldt men van den 21 Mei: Heden morgen ten 9 ure is door Zijne Maj. den Koning, benevens HH. KK. HH. de Prinsen Ilexander en Hendrik, vergezeld van eenen aanzien lijken staf, eene batterij van acht stukken, nieuw gegoten geschut, in 00. genschouw genomenwelke batterij onmiddelijk door de artilleristen uit Delft naar Utrecht is vervoerd, ten einde van daar naar derzetver bestem* ming, Amersfoort, getransporteerd te worden. Zijne Maj. heeft den Kapitein-Luitenant ter zez F. JV. Freuienberg thans provisioneel belast met het bevel over het fregat Palembang, met den nosten dezer eervol van dat bevel ontslagen en hetzelve met den 2isten daaraanvolgende opgedragen aan den zich thans op non-activiteit bevinden, den Kapitein ter zee H. Rietveld. Zijne Maj. heeft vergunning verleend tot het oprigten eener Christelij ke afgescheidene gemeente te Giessendam en Neder-Hardinxveld. Zijne Maj. de Koning heeft aan de weduwe van wijlen den heer Freit, Koninglijk kunstledenmaten-vervaardiger, een pensioen van f 100 toegelegd. Men verneemt, dat Mgr. Capaccinibuitengewoon gezant van den Hei. ligen Stoel bij het Nederlandsche Hof, die eergisteren in deze residentie is aangekomen, eerstdaagsgtot het overhandigen zijner geloofsbrieven bij Zijne Maj. zal worden toegelaten. De Directeur-Generaal van Oorlog heeft eene dispositie genomen waarbij bepaald wordt, dat aan den heer Jhr. R. L. van Andringa de Kern- penaervoormalig jsten Luitenant en later ambtenaar in Neêrlandsch Indië, op zijn gedaan verzoek, herstel van eer is verleend. Nog heeft de Directeur-Generaal van Oorlog ter kennisse van het leger gebragt, dat hij, Directeur-Generaal, gebruik makende van de hem bij Zijner Majs. besluit van 26 Maart jl. toegekende bevoedheid, den Inspecteur van de geneeskundige dienst der landmagt, als belast met de waarneming der functien van Inspecteur-Generaal van de geneeskundige dienst der land en zeemagt, heeft gemagtigd, om voortaan zonder autorisatie van het Depar. tement van Oorlog, de officieren van gezondheid en apothekers van stand- plaats of van garnizoen te doen verwisselen, of hen van de plaats of het garnizoen, waarin zij zich bevinden, naar eene andere plaats of een ander garnizoen te detacherenmitsgaders om de paarden-artsen van het eene corps naar het andere over te plaatsen of te detacheren, alles zoodanig als hij, in het belang van de dienst, geraden zal oordeelen; doch met last tevens om van het verplaatsen of detacheren van de bedoelde geneeskundigen, telkens opgave te doen aan de belanghebbende autoriteiten. De Raad van State zal dezer dagen zijn advijs uitbrengen op het rap port der Commissie, belast met de revisie der verordeningen op het lager onderwijs. De Eerste Kamet der Staten-Generaal heeft heden hare werkzaamheden hervat en van de Tweede Kamer ontvangen de vier ontwerpen van wet, die laatstelijk door dezelve zijn aangenomen, als: 1°. dat betreffende de regter. lijke organisatie der provinciën Zuid-Holland en Noord-Holland; 20. dat no- pens de regterlijke organisatie van het hertogdom Limburg; 30. dat tot rege- ling van eenige punten, de dienst der justitie betreffende, en 40. dat tot opheffing van den exceptionelen regts-toestand van het hertogdom Limburg. Deze voordragten zijn ter overweging aan de afdeelingen verzonden. Het veranderd ontwerp van wetbetrekkelijk de onteigening ten alge. meenen nutte, behelst onder anderen de volgende bepalingen: Art. 1. De gevallen, waarin onteigening ten algemeenen nutte kan bevo- 'e* worden, zijn de aanleg, het herstel, de verbetering, de uitbreiding of de vergrooting: a. van vestingen en andere werken, voor de verdediging van het Rijk vereischt wordende; b. van werken betrekkelijk tot den waterstaat, van havens, droogmakerijen, waterleidingen en waterloozingen of waterkee- I,Bgenf. van middelen van gemeenschap te water en te lande, en d. van openbare gebouwen of werkplaatsen, van straten, grachten, pleinen, marfes ten, burgerliike begraafplaatsen en opènuare berg- of bewaarplaatsen. Art. 2. De onteigening ter zake van algemeen nut heeft plaats nit kracht van een besluit des Konings, den Raad van State gehoord, waarbij worde aangeduid de algemeene aard van het werk, tot welks uitvoering nien over de te onteigenen goederen moet kunnen beschikken en weer bij de onteige ning dier goederen tevens wordt bevolen. Aan het einde van dit ontwerp trefc men de volgende artikelen aan: Art. 21. De tegenwoordige wet is niet toepasselijk op gevallen van oor log, brand of watersnood, welke de onverwijlde inbezitneming van eenig bijzonder eigendom raogten vorderen, onverminderd het regt tot schadever goeding, indien daartoe termen bestaan. Art. 22, Alle de vroegere wetten op dit stuk zijn afgeschaft. Desniette min zullen de onteigeningen, waartoe uit krachte van die wetten de noodigè autorisatie is verleend, zonder nader besluit en overeenkomstig de vormen, bij dezelfde wet voorgeschrevenkunnen worden voortgezet en geëindigd. Bij deze wordt geene verandering gemaakt in de bestaande wetsbepalingen ten aanzien der onteigening van verdronken landen bij bepoldering of droog, making, of van gronden, welke voor werken, betrekkelijk tot de ontdekking en ontginning van mijnen worden ingenomen, noch in de bijzondere regten, volgens de bestaande verordeningen of de oude instellingen, aan sommige dijk- of poldercollegiën toekomende, of de algemeene dijkregten. In de antwoorden der Regering nopens dit onderwerp wordt onder anderen gezegd, dat, wanneer bij de wet duidelijk de gevallen bepaald en opgenoemd worden, waarin alleen eene onteigening ten algemeenen nutte kan plaats hebben, het besluit des Konings, als een van die gevallen voorkomt, niet meer dan de toepassing daarvan is op zoodanig bijzonder geval. De Rege ring kan dan ook daarom niet inzien, waarom voor elk bijzonder geval, onder de opgenoemde begrepen, weder en nogmaals eene bijzondere wee zou noodig zijn. In een Land van zoo weinige uitgestrektheid als het onze kan, naar de Regering vermeent, geene de minste vrees bestaan dat van deze toepassing misbruik zou worden gemaakt, te minder daar de Koning, in hec nemen zijner beslui en ter onteigening, evenzeer aan de bepalingen der wet en de daarbij vastgestelde kategorieu gehouden is, als de Staten-Generaal dit zeiven zouden zijn bij alle bijzondere wetten. Wierd daar buiten gegaan, en de onteigening ook op andere zaken toegepast, zoo zou een ieder regc hebben zich daartegen te verzetten. Men behoeft dus ook geenszins te vreezen, dat het Koninglijk gezag zich hierdoor eenigzins hatelijk zou ma ken, vermits het, in elk bijzonder geval, niet anders zou bewerkstelligen dan de toepassing en uitvoering der wet zelve. Ongetwijfeld zouden er vele moeijelijkheden ontstaan, wanneer, voor elk bijzonder geval, waarop de al gemeene wet zou moeten worden toegepast, als nog eene afzonderlijke wet wierd vereischt, en het zou zeker te bezien staan, gelijk ook reeds in som mige afdeelingen is opgemerkt, of dit wel altijd met volledige kennis van za ken zou kunnen geschieden, en daarbij niet op het inzien en de getuigenis van anderen zou moeten worden afgegaan. Men erkent zelf in eene der afdee lingen, dat de Koning alleen op het standpunt geplaatst is, om te kunnen beoordeelen welke openbare werken ten algemeene nutte strekken; en het zou te veel bewijzen, wanneer hiertegen de bedenking moést gelden, dat de Koning niet in persoon al de omstandigheden kan onderzoeken, daar zulk* toch in de meeste Regeringszaken het geval moet zijn en bij de Staten-Ge neraal niet minder bestaan zou. Doch daarenboven vindt de Regering geene reden om af te wijken van een beginsel, door de Staten-Generaal zeiven iri het burgerlijk wetboek gehuldigd en met zoo vele woorden in art. 649 daar van uitgedrukt. Men spreekt thans veel van eene ophanden zijnde verandering in de uniform van onderscheidene corpsen van het leger. Onder anderen zegt men, dat de Kwartiermeesters eene geheel afzonderlijke uniform en daarbij zilveren epauletten zullen bekomen. Als men wel onderrigt is, dan zal ook het laken van hunne rokken voortaan eenigzins lichter van kleur dan dat van de corpsen zijn. De artillerie zal, in plaats van den schakot, een casque of helm van gebrand leder, in den vorm als die der ligte dragonders, alsmede roode epau letten bekomen welke laatsten ook door de kadets aan de Koninglijke Mi litaire Akademie te Breda zullen gedragen worden, terwijl tevens de snede der rokken voor die kadets eenige verandering ondergaan zal. De uniform der rijdende artillerie zal in een huzaren-tenu veranderd worden. Zijne Exc. de Graaf von IPylich und Lottum, buitengewoon gezant en gevolmagtigd minister van Pruissen is gisteren, van zijne reize naar Rome, in deze residentie teruggekeerd. Van den 22 Mei. In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Ge neraal van heden zijn ingekomen drie adressen, als: i°. van een Medicinae- Doctor uit Heusden'die bedenkingen voordraagt tegen de voorgedrage wet op het personeel; 20. van het gemeente-bestuur te Zaandijk, over hetzelfde onderwerp, en 3". van den heer Ph. A. L. Roesgen van Flossdie beschou. wingen omtrent den laster aanbiedt. Verzending aan de Commissie. Hierna is beraadslaagd over de voordragt, houdende nadere bepalingen over de consignatie van effecten aan toonder, welke aan minderjarigen of aan on. der curatele gestelde personen toebehooren. De heer Gouverneur had gaarne gezien, dat ook de geldelijke consignatiën bij eene wet werden geregeld. Hij vindt dat daartoe groote behoefte bestaat, vermits er nu hieromtrent onzekerheid heerscht, vooral sedert de afschaffing van het Amortisatie-Syndicaat. Het rijk is, wel is waar, in deszelts regten en verpligtingen opgetreden, maar het blijft voor het minst hoogst twijfel achtig of de schatkist ook als eene consignatie-kas kan en moet worden be schouwd. De heeren Duwa, Panhujs en Tromp bestrijden de voordragt. Zij meenen, dat daarbij niet voldoende voor de minderjarigen is gezorgd; dat eenë con. signatie-kas voor effecten aan toonder alleen niet voldoet aan de voorschriften der nieuwe wetgeving enz. De heer van Panhujs is van oordeel, dat men te voorzigtiger met het ver vaardigen van wetten moet zijn, omdat men tot dus verre nog niet zeer ge lukkig met opzigt tot de daarstelling van duidelijke, bondige wetten: is ge weest. Hij bewijst overigens hulde aan de sinds eenige maanden blijkbare zucht der Regering, om de verschillende deelen onzer wetgeving, waar deze eenige voorziening mogt vorderen, aan te vullen en te verbeteren. Hij noemt dit een gelukkig verschijnsel. Zijne Exc. de Minister van Financiën wil op het beginsel dezer voordragt de belangen der voogden en minderjarigen met die van het algemeen vereenigen. I11 de nieuwe Redactie heeft de Regering toegegeven aan den algemeenen' wensch, dat de onkosten ten deze ten laste van de minderjarigen zouden'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 1