A°. 1841.
LETDSGIIE
COURANT,
I - A
WOENSDAG,
24 MAART.
Burgemeester en Wethouders der Stad Leydrn, brengen mits deze ter kennisse
Van de belanghebbende, dat b\j Hun Ed. Achtb. van den Heer Controleur der Directe
Belastingen, is ontvangen het Suppletoir Kohier der Patentenover bet derde Kwartaal
4840 en 1841, welke op den i6den dezer maand is executoir verklaard, én dat dezelve
aan den Heer Ontvanger is verzonden.
Leydeni den 2$sten Maart 1841.
J. G. de M e y.
Ter ordonnantie van dezelve
v. PütticamMer,
NEDERLANDEN.
Lëyden, 23 Maart.
Hoewel men te Rotterdam zekere verwachting had Zijne Maj. den Koning
en zijne beide Zonen morgen in die stad te ontvangen, en daarvoor van
Regeringswege alle noodige bepalingen en voorzieningen gemaakt waren
zoo verneemt men thans, dat dit bezoek wederom en wel onbepaald is uit
gesteld, wegens eene ligte ongesteldheid van den Koning, bestaande in eene
zwelling van de regter band. (Sedert eenige dagen waren er reeds geruchten
in omloop dat Zijne Maj. zich niet wel zou bevinden.} In genoemde stad
is eene eerepoort, aan het einde der Schiebij de Heulbrug, door een ruk.
wind, Maandag middag, omvergeworpen, waardoor een stadsstraatwerker
en twee particulieren vrij ernstig gekwetst zijn.
Men meldt uit 's Gravenhage van den 23sten dezer, dat bij Koninglljk
besluit Zijne Exc. de Minister van Staat, belast met de generale directie voor
de zaken van oe Hervormde Eeredienst, en de Directeür-Generhal voor de
zaken van de Roomsch-Katholijke Eeredienst, zijn aangeschreven, om, elk
voor zoo veel zijn departement aangaat, aan de godsdienstige gezindheden
kennis te geven van den gezegenden staat, waarin zich H. K. H. Prinses
Frederik der Nederlanden bevindt, met uitnoodigirtg, om daaraan in derzel.
ver gebeden indachtig te zijn, opdat, door de gunstige beschikking des Al-
magtige, een voortdurende welstand, en, in tijd en wijle,'eene voorspoe.
dige bevalling Van Hare Koninglijke Hoogheid verzekerd worden.
Gisteren avond heeft er bij den Deenschen Gezant aan het Nederland,
sche Hof, Baron de Selby, eene luisterrijke partij plaats gehad, welke is
bijgewoond door Hare Maj. de Koningin, H. K. H. Prinses Sophia en Z. K.H.
Prins Hendrik. Het Corps Diplomatique, de Ministers enz. waren op de
partij genoodigd.
Zijne Maj. de Koning Is, ten gevolge eener ligte onpasselijkheid, verhin.
derd geworden, op deze partij tegenwoordig te wezenzooala Hoogstdezelve
aanvankelijk voornemens moet geweest zijn.
In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden,
hebben de heeren Enschedé en van Bleiswijk, de gevorderde eeden, om als
leden der Kamer te worden toegelaten, in handen des Voorzitters afgelegd
en daarop zitting genomen.
De Commissie tot de verzoekschriften heeft, bij monde van de heeren
van Hoorn van Burghvan Panhuys en Keerensverslag gedaan op een aan
tal in hare handen gestelde stukken, welke wederom meerendeels betrekking
hebben tot de aanhangige voordragt nopens het Tarief en die alle ter griffie
nedergelegd en de verslagen meerendeels gedrukt zullen worden.
De vergadering is tot nadere bijeenroeping gescheiden.
De afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben
heden derzelver overwegingen voortgezet over de ontwerpen van wet, no
pens de krankzinnigen en betrekkelijk de onteigeningen, waaromtrent het on.
derzoek ten einde loopt.
Zijne Maj. heeft benoemd tot Adjunct-Commies bij den Hoogen Raad
van Adel, den heer L. van Weleveld, thans klerk bij denzelven.
Zijne Maj. heeft eene gouden medaille en een loffelijk getuigschrift
doen toekomen aan den Kapitein van het Fransche schip le Souvenir, J. L.
PI nessenwegens het redden van de manschap van het bij Ysland, den 26sten
April «829, verongelukte Nederlandsche schip Fredewensch, VLspt..Goedknecht.
Men leest in het Journal de la Haye: Men verhaalt, dat de Senaat van
eene onzer Hooge Scholen een adres aan den Koning in gereedheid brengt
tegen de wijzigingen, welke men vermoedt, dat in het tegenwoordig stelsel
van het lager onderwijs zullen worden gemaakt. Wij kunnen aan dit gerucht
geen geloof hechten Het is moeijelijk aan te nemen, dat een zoo achtens.
waardig ligchaam zoo verre art. 159 der grondwet uit het oog zou veriie-
zen, hetwelk „aan wetiiglijk zamengestelde ligchamen veroorlooft verzoeken
aan de bevoegde magt in te dienen, niet anders dan over onderwerpen tot der
nelver bepaalde werkzaamheden behoorenden
Wel nuhet lager onderwijs maakt voorzeker geen deel uit der bepaalde
werkzaamheden van een Senaat eener Hooge School. Het komt ons niet
twijfelachtig voor, dat een ongrondwettig verzoekschrift van eenig ligchaam,
dat de wijze bepaling van art. 159 mogt schenden, door den Koning gewei
gerd of teruggezonden zou worden.
Nog leest men in dat blad
Bij besluit van den 20 Februarij II. heeft de Pair van Frankrijk, Minister
van Openbaar Onderwijl, een bewijs van bijzondere achting willende geven
voor de geleerde werken van onzen landgenoot Professor R. J. Thor-
becke in naam van het Gouvernement, ter dispositie van dien Hoogleeraar
gesteld een exemplaar van het Register van St. Pere de Chartres en van het
Register van St. Berlin, uitgegeven door den heer Guerard, lid van het
Instituut, onder opzigt van den Minister van Openbaar Onderwijs. Deze
uitgaaf is, zooals men weet, zoowel eene verzameling van documenten van
groot belang, als een werk van hooge geschiedkundige beschaving.
Het doet ons genoegen te zien, dat een Gouvernement de wetenschap
zoowel elders als in zijn eigen land vereert, en door dit eerbewijs aan man
nen verleend, die bij het buitenland in naam zijn, een schoon voorbeeld ter
navolging aan alle andere landen geeft.
I Dezer dagen is aan de Tweede Kamer aangeboden een ontwerp van
onteigeningswet. Daarin wordt als beginsel aangenomendat de Koning bij
ïesLutT de onteigening ten algemeenen nutte kan uitspreken 5 terwijl voorts
alle aanhangige procedures, ter zake van onteigening, bij deze wet, ten
nadeele der eigenaren zouden worden beslist.
Vier hoog geachte leden der Amsterdamsche balie, de heeren D. A.
WalravenS. P. LipmanA. Brugmans en B. Donker Curtius komen tegen
dit ontwerp in het Weekblad van het Regt op, en geven kennis dat zij eeh
ander ontwerp, zoo zij vernemen, beter in overeenstemming met het Neder-
landsche staatsregt en met de behoeften en belangen zoowel van den Staat
als der ingezetenen, hebben vervaardigd, hetwelk eerstdaags het licht zal
zien. Zij stellen op den voorgrond, dat het door den Minister van Justitie
voorgedragen ontwerp lijnregt in strijd is met de voorschriften der grondwet.
Daar leest men: „Niemand kan van eenig gedeelte zijner eigendommen wor-
„den ontzet, dan ten algemeenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij
de wet te bepalen, en tegen behoorlijke schadeloosstelling."
De vier öpgemelde heeren achten het gevaarlijk, dat geene andere magt,
geen waarborg hoegenaamd in eenig geval de ingezetenen tegen de onteige.
ning bij besluit kan beveiligen, gelijk die nu is voorgedragen. Het zoude
eene treurige dwaling zijn te gelooven, zeggen zij, dat het Koningschap,
door aldus in vijandige aanraking te worden gesteld met de bijzondere belan
gen, zich over eene wezenlijke aanwinst van magt zoude hebben te verheu
gen. Er zijn praerogativen, waarvan de uitoefening aan gevaren verbonden
is. welke de geschiedkundige ervaring leert niet te verachten.
Dt conceptwet heeft derhalve noch de veiligheid der bijzondere bezittingen,
noch de ware belangen van den troon geraadpleegd, door deze buitenwone
magt, waarvan de uitoefening vaak den ingezetenen hatelijk is, aan dert
Koning onverdeeld op te dragen, in strijd met het beginsel der grondwet,
dat de Wet alleen over de eigendoms-regten kan beschikken.
Wanneer men daarbij voegt, dat het burgerlijk regt niet minder miskend
isdan het Staatsregtdat de regelmatige gang der regtspleging geheel uit
het oog is verloren; dat men bij art. 9 2 de zonderlinge bepaling heeft
aangenomen, dat het van het Bestuur afhangt, om alle de voorsclirevene
formaliteiten al of niet op te volgen; dat bij het slot-artikel alle de aan.
hangige regtsgedingen met eene penncstreek ten nadeele der eigenaren wor
den beslist, en dat bij hetzelfde artikelhetwelk de memorie van toelichting
zegt geene toelichting te vereischen, van algemeene dijkregteri wordt ge.
sproken, welke niemand kent, en verordeningen wegens het bestuur der
polders worden bevestigd, die, óf in geschil, óf onbekend, óf onuitvoerlijk
z(jn, enz,, dan heeft men een getrouw kort-begrip. Na aangemerkt te heb.
ben, dat men zich, na hetgeen in de laatste jaren over het vraagstuk
der onteigening hier en elders zoo grondig en volledig is onderzocht erf
behandeldeen ander en beter werk had mogen beleven, dan de onderhoorige
voordragt; dat deze niet voortreffelijker is dan de in 1825 afgewezene,
zeggen de vier genoemde regtsgeleerden.
De hooge belangrijkheid van het onderwerp, het besef van de noodzake.
lijkheid om hetzelve op eene bevredigende wijze te regelen, de overtuiging
dat het onderhavige wets-ontwerp aan dit doel in geenen deele beantwoordt:
deze beweegredenen hebben ae ondergeteekende aangespoord, als burgers
en als regtsgeleerden, eene proeve te wagen, om een ontwerp, in betere
overeenstemming met de beginselen van het Nederlandsche Staats- en Bur
gerlijk regt, te vervaardigen, en aan het algemeen oordeel te onderwerpen,
hetwelk binnen weinige dagen met eene ophelderende memorie bet licht zal zien.
De ondergeteekenden zijn verre van eenige aanspraak te maken op onfeil
baarheid. Zij noodigen integendeel alle hunne mede-regtsgeleerden uit, om
door hunne aanmerkingen en teregtwijzingen tot het voorgestelde doel mede
te werken. Maar zij durven zich zeiven de getuigenis gevendat zij, door.
drongen van het levendig besef van het naauw verband van dit vraagstuk
met de teederite belangen van den Staat en der ingezetenen, getracht heb.
ben die belangen te vereenigen, door aan de wet te gelijk de bescherming
van, en, waar het algemeen belang gebiedt, de beschikking over de bijzon,
dere eigendommen op te dragen; alsmede, dat zij, om zich van de door
hen aangevaarde taak te kwijten, de voornaamste buitenlandsche wetgevingen
over dit onderwerp met zorg hebben geraadpleegd. In alle gevallen hopen
zij hierdoor de aandacht en belangstelling op dit hoogstaangelegen punt te
hebben gevestigd.
In het Weekblad van het Regt leest men:
Uit een overzigt over de bevolking der strafgevangenissen, de huizen van
arrest en de burgerlijke en militaire huizen van verzekering over het jaar
1839, blijkt,dat het getal gevangenen, 111 de strafgevangenissen over dat jaar
bij afwisseling aanwezig geweest zijnde, bedroeg 3504, in de tweede 4236,
en in de derde 4172.
De gezondheidstoestand in deze verschillende gestichten was over het al.
gemeen voldoende.
Het getal veroordeelingen door de Hoven, Regtbanken en Krijgsraden nit.
gesproken, was als volgt: Voor het Hof van Noord-Braband 210, Gelderland
233, Noord-Holland 829, Zuid-Holland 709, Zeeland 153, Utrecht 87, Vries-
land 229, Overijssel 153. Groningen 195Drenthe 20, door het Hoog Militair
Geregtshof 85, door de krijgsraad bij het leger te velde 345, door de krijgs»
raden in de vestingen en garnizoenen 156, en door de zee-krijgsraden 40, te
zamen 3504 in de strafgevangenissen gedetineerd.
De aard der wanbedrijven werd verdeeld als: tegen de algemeene zaak 1032,
tegen bijzondere personen 1491, tegen eigendommen 3731, wegens militaire
wanbedrijven telde men 826 veroordeelingen.
Uit Amsterdam meldt men van den 20 Maart:
De gelnkkigste uitkomst der Artesiaansche putboring te Parijs geeft aan-
leiding dat de aandacht onzer stadgenooten zich op nienw vestigt op eene
gelijke onderneming, welke hier ter stede op de Nieuwmarkt beproefd wordt.
Wij kunnen van goederhand verzekeren, dat deze putboringwelke, om
verschillende redenen, eenigen tijd gestaakt is moeten worden en bij welke
men niet minder dan te Parijs, met veelerlei moeijelijkheden te kampen heeft
gehad, op dit oogenblik met het meeste geluk voortgezet wordt. Men beefc
de aanmerkelijke diepte van 167 Ned. ellen bereikt, en de staat der werk.
zaamheden is zoodanig, dat er, buiten onvoorzien ongeluk, geene verdere
moeijelijkheden te wachten zijn. Het is te wenschen, dat de gecommit.
teerden tot dit gewigtig werk in staat mogen blijven, hetzelve zonder op.
onthoud voort te zetten, en dat zoo doende niets onbeproefd moge blijven,
om hetzelve tot eenen gewenschten uitslag te brengen.
Uit Kampen schrijft men van den I9den dezer het volgende:
Berigten van Schokland, gedagteekend 17 dezer, melden dat het gebrek
aan de eerste levensnoodwendigheden aldaar weder eene schrikbarende hoogte
heeft bereikt. Alles loopt te zamen om de opgezetenen van dat rarapspoe.
d;ge eiland te teisteren. Visch wordt er niet meer gevangen, en degenen
die op de vangst uitgaanverkeeren elk oogenblik in gevaar van hunne schui.
ten te beschadigen op de gezonkene ijsklompen, die allerwegen door de zee
verspreid zijn. De gewone haringscholen schijnen de Zuiderzee in het geheel
niet meer te bezoeken. De rijkswerken zijn sedert de eerste vorst gestaakt
en nog niet weder opgevat, zoodat ook de arbeider nu reeds meer dan drie'
maanden zonder verdienste Is, De calicot-weverij staat sril bij gebrek aait
katoengaren; kortom, van de 700 opgezetenen zijn er 500 letterlijk zondek
tiroog brood, want ook de provinciale subsidie is uitgeput, en wat er van de: