A°. 1841. leydsche COURANT. Woensdag, nëderla. nden. if maart, ('- v TA Leyden, 16 Maart. in de zitting van de Tweede Kamer der Stöten-Generaal van den isden dezer, is jngekomen eene Koninglijke boodschap, ten geleide van een ontwerp van wet, betrek- ljjk de onteigening teil algemeenen nutte. Verzending aan de afdeelingen. De Voorzitter verklaart zich in de treurige omstandigheden te bevinden, Hun Edel Mogenden kennis te geven van het overlijden van een zijner oudste vrienden, zijn aeh tenswaardigen stadgenoot en het geachte medelid4 den Baron Roëll van Hazerswoude Hij was een man van kunde en beleid, van stille zeden eri godsdienstige grondbeginselen; Zijn weduwe en zijne weezen verliezen in hem een liefdevollen en zorgvuldigen echtge noot en vader; de leden dezer Kamer een waardig en werkzaam ambtgenoot; het Vader land een naauwgezet en bekwaam Vertegenwoordiger. Mevrouw de Douairière Roëll van dit voor haar zoo treffend verlies aan deze Kamer kennis gevende, zegt, overtuigd te zijndat U Edel Mog.die in den overledene een waardig ambtgenoot kendet en waar- deerdet, voorzeker haren diepen smart zullen beseffen, en dat de vriendschap en welwil lendheid, hem door U Edel Mog. bewezen, voor zijne kinderen niet geheel zal verloren zijn. Deze kennisgeving zal op de gebruikelijke wijze door de Kamer beantwoord worden. Is ontvangen eene missive van Zijne Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken waarbij mededeeling wordt gedaan, dat, ten gevolge van een bij Zijne Exc., namens Zijne Maj ontvangen last, aan de Gouverneurs der provinciën kennis is gegeven, dat zij zich voortaan te onthouden hebben van het gebruik maken van hun regtoin deel te nemen aan de verkiezingen in de vergaderingen van de Staten der Provinciën, hetwelk liun by de provinciale reglementen is opgédragen; dat Zyne Exc. vermeent, dat daardoor het onderwerp van het requaest Van den lieer Lipman, hetwelk door de Kamer aan Zijne Exc. is toegezonden, is komen te vervallen, en dat in alle gevalle Zijne Exc., door het Koninglijk besluit des jaarsi820, gebonden was, en alzoo aan het doel dier toezending, geen gevolg kon geven. De President stelt voor, dit antwoqrd voor kennisgeving aan te nemen. De heer van Dam van lsselt verklaart zich daartegen en vermeent, d?t het ingekomen stuk wel eene kennisgeving bevat, maar geenszins een antwoord op de vraag, welke door de Kamer aan Zijne Exc. was gerigt. Hy gelooft, dat de Kamer zich zelve grootelijks ongelijk zou worden, ja te kort zou doen aan hare eigenwaarde, daar het laatste gedeelte van des Ministers antwoord voor onvoldoende te houden is. Hij blijft bij zijn vroeger voor- Uitgezet gevoelen, dat de verantwoordelijke Minister verpiigt is, aan de Kamer zoodanige inlichtingen te geven, als zij mogt verlangen, vooral nopens de vraag eener al dan niet getrouwe naleving der grondwet. Bestaande Koninglijke besluiten, die den Minister dit mogten verbieden, kunnen de Kamer niet binden. De Kamer heeft van den Minister in lichtingen gevraagd. Zij zou zich zelve te kort doen, indien zij met de missive des Ministers, welke geen antwoord behelst, genoegen nam. De gevolgen van deze volhar ding der Kamer zullen niet op haar, maar op den Minister nederkomen. Noord-Holland zal nog eenigen tijd van twee zijner Afgevaardigden worden beroofd. Maar dit zal de schuld des Ministers zyndie naar de notulen onzer laatste vergadering behoort te wor den verwezen. De Graaf van Rechteren en de heeren Luzae en Schimmelpènninck hebben het gevoelen van den heer van Dam van lsselt ondersteund en verklaard, dat zij met het ontvangen stuk van den Minister geen genoegen konden nemendat het niet het antwoord was op de vraag, welke aan Zijne Exc. was gerigt; en dat de eer en de waardigheid der Kamer medebragtenom van het eens door haar genomen besluit niet af te wijken. Zy vei- meenden tevens, dat zij, na de bekomene inlichtingen, over de wettigheid der in Noord- Holland gedane verkiezingen evenmin als vroeger konden oordeelen. De heer Schimmelpenninck vond het ook beneden de waardigheid der Kamer, om thans af te brekenwat zij eenigc dagen geleden had opgerigt. De heeren de Jonge en Kniphorst hebben het voorstel van den President ondersteund. De heer de Jonge meent, dat liet onvoldoende antwoord, hetwelk Zijne Exc. de Minister gvScvc" neeic, wc ic aclirijvcn is aan de algeineene beraadslagingen waarin het jongste besluit der Kamer vervat is. Spreker herinnert daarbij, dat de Kamer tot een besluit was overgegaan, hetwelk in geen der dusgenaamde constitutionele Rijken heeft plaats ge vonden, namelijk om een requaest aan eenen Minister om berigt toe te zenden. Dat is zelfs nooit in Frankrijk, dat zoo dikwerf als voorbeeld wordt bijgebragt, gebeurd. Spreker dringt er op aan, dat de Kamer thans overga tot het onderzoek der geloofsbrie ven van de nieuw benoemde leden, daar de Commissie tot onderzoek mogelyk in staat is, de noodige inlichtingen in te winnen, om de te dezen bestaande onzekerheid te doen ophouden. De heer Schimmelpenninck heeft aan den heer de Jonge geantwoord, dat de Minister wel zal geweten hebben, welke soort van berigt er van Zijne Exc. gevraagd werd en dat bet de Kamer om eene volledige toelichting der zaak te doen was. Voorts zegt de spre. ker, dat het hem niet gebleken was, dat de Commissie tot onderzoek inlichtingen zou kunnen verwerven, die de Kamer zelve niet kan bekomen. De heer van Dam van lsselt beantwoordt den heer de Jonge, onder anderen met te zeggen, dat het de eerste maal is, dat er, na de herziening der grondwet, een requaest aan eenen Minister wordt gezondendat in |Frankrijk of Engeland geen antwoord op soortgelijk requaest verlangd wordt, om de eenvoudige reden, dat de Kamers daar een regt van anquète hebben, en- aldus geene inlichtingen behoeven te verzoeken. Door het gevoelen van den heer de Jonge te omhelzen, zou men, zegt de spreker, geheel en al den grondwettigen weg verlaten, en afwijken van de eens aangenomen beginselen, vol gens welke de Minister verpiigt is aan de Kamer het verlangde antwoord te geven. Zon der de noodige inlichtingen, zegt de spreker, kan de Kamer geenszins de twee leden uit Noord-Holland toelaten, en die inlichtingen kunnen alleen 'door den Minister verstrekt worden. De heer Kniphorst begrijpt, dat de Minister door het Koninglijk besluit van 1820 ge bonden was, en dat Zyne Exc. niet gehouden was, aan het bevel, hetwelk hem door de Kamer was toegezonden. Dit lid voegt er bij, dat, als de Kamer op deze wijze voort gaat, dezelve in een Regerings-ligchaam zou ontaarden; dat zij alzoo besluiten nam, die verbindende waren buiten de Kamer; enz. Hij gaat daarbij na de bestaande grondwet- t'ge instellingen en voorschriften, vindt de bevoegdheid der Kamer daarbij bepaald, en dan blijkt het hem dat de Tweede Kamer slechts een tak van de wetgevende magt is en zij geene bevoegdheid heeftom geheel alleen en op zich zelve eenig besluit te nemen, waardoor aan eenen burger van den Staat eenige verpligting wordt opgelegd. In de ge- heele grondwet, zegt hybestaat er niet de minste verpligting. geen enkel bewijs, dat de Minister gehouden is, aan het verlangen der Kamer, om inlichtingen te verstrekken, te voldoen. Ja, despreker beweert, dat de Minister, wanneer hy aan den hem opgedra gen last voldaan hadgetoond zou hebbenzijne qualiteil en verpligting niet te kennen. Wat de quaestie zelve betreft, meende de spreker, dat de Gouverneurs der provinciën, die besianddeelen van het Gouvernement zijn, verpligt zijn, bij de verkiezingen mede te stemmen. Ziet hij het maatschappelijk verdrag in, dan zijn de verkiezingen, gehouden Zonder medewerking der Gouverneurs, radicaal nietig. Het beginsel der Volks-Souverei- tiiteit is niet 300 zuiver in onze grondwet te vindenals in de Staatsregelingen van andere Ryken. Naar luid van art. 79 der grondwet wordt toch het geheele Nederlandsche Volk door de Staten-Generaal vertegenwoordigd. Van die Staten-Generaal is de Tweede Kamer slechts eene afdceling. Een deel der Staten-Generaal wordt door den Koning benoemd. De Gouverneurs maken een integrerend deel van de Staten uit. Zonder hen worden hun tie vergaderingen niet gehouden. De Staten zijn zamengesteld uit Vertegenwoordigers der Edelen, van den stedelyken en van den landelijken stand. De Gouverneurs verregenwoor- dieen de armen, de weduwen, de kinderen en de minderjarigen, den handel, de nijver heid en den landbouw. Spreker vreest, dat men door hier onberaden te werk te gaan, den eersten stap op eenen verderfelijken weg doet. Men miskent toch 's Konings magt en Vertegenwoordigers. Men vernedert de Gouverneurs tot de laagste dienaren van het provincialismus. Ten slotte dringt de spreker ef op aan, dat de Kamer zich wel wacbte van de nog onlangs zoo heilig bezworene grondwet af te wijken. De Kamér behoort zich binnen de palen der grondwet te houden en hare magt niet strijdig met dezelve, uit te breiden. De heer Bruce meent, dat het besluit van de meerderheid der Kamer in de vorige zit ting genomenbehoort gehandhaafd te worden; doch hij ontveinst zich evenmin al het moeyeiyke, hetwelk er In gelegen is, en welke botsing daaruit ïigtelyk tussclien de Regering en de Kamer kan ontstaan. Daar deze zaak dus van hét uiterste belang is, zoo stelt hy voorten einde alle overijling voor te komende zaak in de afdeelingen te overwegen en na een paar dagen over dezelve te beraadslagen. Hij verlangt dit te belang zal zijn 1 dC Kamer tc nemen besluit ook voor het vervolg van het hoogst e De heeren Star BusmanGevers en IVarin hebben dat voorstel ondersteund. Iftdien liet bestaande verschil van gevoelen tusschen Zijne Exc. én de Kamer volhield, dan waS er geen einde van te voorzien. De heer l Var in meende, dat, na het eens genomen besluit, de waardigheid der Kamer vorderde dat dit bcsluii wierd gehandhaafd,maar dat het de vraag was, op welke wijze dit voordeèligst kon geschieden. Oin dit te bepalenstrekte het verlangde onderzoen in de afdeelin-en. Hy hoopte ie meer, dat de Kamer den gematigden weg zou inslaan, oindat de Regerin- te-enwoordig veel toegeeft, hetgeen men vroeger niet had kunnen verwerven, en omdat zij inderdaad getoond heeft, het gëlneèn overleg, zoo veel in haar was, te willen bevorderen. De heeren LuzacSchimmelpenninckvan RichtetcHvan Nes en van Dam van lsselt hebben de verzending dezer zaak aan de afdeelingen bestreden en geoordeelddat er eigenlijk geen voorstel bestond en er derhalve niets aan de afdeelingen was toe te zenden. 'De heer Luzacbeantwoordende den heer de Jongeheeft gezegd, dat liet in Frankrijk of En-eland niet noodig was, eeiiig stuk aan eenen Minister om berigt tè verzenden omdat "de Ministers zich Beijverden l.ij de discussiën der Kamers tegenwoordig te zijn en zij alsdan dadelijk alle verlangd wordende ophelderingen géven. Hier waar dit liet geval zeer zeldzaam is, spreekt het wel van zelve, dat de Kamer, wanneer zij eenige inlichtingen mogt verlangen, zich tot dat einde aan den Minister wendt zijnde dit toch de eenige persoon, waarmede de Kamer betrekkingen onderhoudt. Ook hij rekende dat het door de Katner te nemen besluit, van het hoogste gewigt zou zijn dat hij hetzelve beschouwt als de eerste stapom het ontstaan van revolution voor te kómen en om terug té keeren tot het goede stelsel otn aan de grondwet levenkracht en geest te geven Het wordt tijddat de grondwet naar haren geest en inhoud worde opgevolgd en uit gelegden dat'men alle regtsgeleerde uitviugten ter zijde stelle. De heer van Nes betoogde, onder anderen, dat het besluit van 1820, vervallen was. Indien de vergadering thans in des Ministers verklaring zou berustenzeide de spre- ker, „dan zou de eer, het gezag en het aanzien der vergadering worden verguisd. Het is ook mijne gedachtedat de minderheid zich in dit 'bijzonder geval aan de tneerderhèid moet aansluiten en alzoo de eer en het aanzien der vergadering moet helpen handhaven." De Voorzitter wil thans in omvrage brengen om zijn voorstel aan de afdeelingen te verzenden, tell einde daar onderzocht te worden. De heeren de jonaevan Nes, van Rechteren en van Dam hebben zich ook hiertegen verklaard en gemeend dat eenvoudig moest Worden in omvrage gebragt.of de Kamer den brief van Zijiie Exc. den Minister al dan niet voor kennisgeving aannam? Eindelijk werd in Stemming gebrast de vraag, of de briet des Ministers voor kennisgeving zou worden aangenomen De vonrstel werd met eene meerderheid van 32 tegen 15 stemmen verworpen. Voor liet voor kennisgeving aannemen hebben gestemd de heeren van RappardSnouck Hurgronje de JongeCorvcr Hooft, IVarin, van HemertDyckmecsterRepelaer Knip horst van den VeldenHkcrlakcn van MeeuwenReelaerts d'Escury en Backer. Nu'ontstaat er eene discussie over de vraag of de Kamer eenigen naderen stap te dezen zou doen en waarin dezelve zou moeten bestaan De heeren Schimmelpenninck, Luzac en van Golstetn zijn van oordeel, dat de Kamer lliets behoorde te doen en ten hoogste aan Zijne Exc. een afschrift zenden moest van de notulen der vergaderingwaaruit bleekdat de Kamer bij het door haar genomen besluit bleef volhouden, De heeren van Rechteren en van Nes vermeenendat Ztjne Exc. de Minister niet genoeg begrepen heeft, de eigenlijke vraag, welke aan Zijne Exc. is gerigt geworden en gelooven dat het derhalve was aan te raden, Zijne Exc. uit te noodigen om aan de Kamer te doen geworden een extract der notulen van bet verhandelde in de vergadering van de Provinciale Staten van Noord-Hollandter gelegenheid van de verkiezingen, waarvan hier de quaestie is. - De heer de Jonge meent, dat er in allen gevalle toch iets behoort beslist te worden, daar de Voorzitter geen gevolg geven kan aan de negatieve beslissing, die er gevallen is. Hierop doet de Graaf van Rechteren schriftelijk het voorstel, om Zyne Exc. den Ministerecu extract uit de notulèn van de vergadering der Staten van Noord Holland te verzoekenwaaruit het zal blijkenof Zijne Exc. de Gouverneur medegestetnd heeft en met wel getal stemmen de beide heeren gekozen zijn* De President stelt voor, deze propositie aan dé afdeelingen te doen? De héeren LuzacSchimmelpenninckvan Nes en Panhuys beschouwen dit döèlloos en vermeenen, dat het geen eigenlijk voorstel is, want dat het in dat geval, 24 uren te voren ter tafel des Voorzitters had moeten zijn nedergelegd. De Graaf van Rechteren verklaart zich almede tegen het onderzoek van zyn voorstel in de afdeelingen en zou het, in dat geval, veeleer intrekken. De heer Bruce dringt er op aan, dat de vraag in hoofdelijke omvragen zal worden gebragt Daartoe wordt overgegaan, waarvan het gevolg is, dat ook dit voorstel Van den Pre sident, namelijk, om de propositie van den heer van Rechteren naar de afdeelingen:s verzenden, verworpen wordt met eene meerderheid van 27 tegen 20 stemmen. Koor hebben gestemd de heeren: van RappardSnouck Hurgronjede JongeCorvel- HooftVerwey-McjanKeerensBruce Van HemertDyckmeesterRepelaerGevers KniphorstStar Busman Druyvesteynvan Akerlakenvan Hoorn van Burglide Backer yan Meeuwend'Escury en Backer. Nü stelt de heer van Rappard voor, om in het voorstel van dén heer van Rechteren hetwelk nu uit den aard der zake weder ter sprak® komt, te plaatsen: „dat deze aan vrage aan Zijne Exc. geschiedt, opdat de Kamer kunne voldoen aan den grondwettigen pligt,;die, ingevolge art. 96 der grondwet, op haar rusc,om de geloofsbrieven der nieuw benoemde leden te onderzoeken." De heer Bruce doet opmerkendat de Kamer door deze bijvoeging op hare grondwet-, tige bevoegdheid, 0111 inlichtingen van de Ministers te verzoekeninbieufe zou inaken. Hij keurt de strekking van het amendement derhalve ten hoogste af.. De heeren van Dam van lsseltLuyben en andere leden hebben het gevoelen van den heer Bruce ten sterktste ondersteund. De heeren van Rechteren en Schimmelpenninck hebben daarentegen beweerddat dé Kamer, door aan te wijzen waartoe zij in dit geval inlichtingen verlangde, zich niet in het minsre voor het vei volg en bij andere gelegenheden bond. Hierom ontstaat weder eene discussie; of het voorstel van den heer van Rechteren of het amendement van den heer van Rappard, den voorrang hebben zou? De een wil het eerste; een ander het laatste, terwijl de Voorzitter in cmvrage meent te moeteo brengen het voorstel van den heer van Rechteren, met de bijvoeging, te gelijker tijd. Daarop werd in omvfage gebragtof het amendement van den heer van Rappard zou worden ingelasclit; welke vraag 'ontkennend -werd beantwoord met eene meerderheid van 24 tegen 23 stemmen (en alzoo met eene meerderheid van slechts eene stem.) Éindelijk werd het voorstel zelf, zoo als bet oorspronkelijk was gedaan in beraadsla ging gebragt. De heer Beelaerts merkte op, dat er uit de notulen der Staten van Noord- Holïand, betrekkelijk de verkiezingen, niet blijkt, hoe groot het getal medestemmende leden is, noch met hoeveel leden de gekozene benoemd is. Er wordt daarvan met geen woord in de notulen cewag gemaakt. De heer van Rechteren zegt gedurende verscheidene jaren als Gouverneur van Overijssel de notulen van de werkzaamheden der Staten van dit gewest te hebben gezien. Hij ge looft dat daaruit stellig blijken zal, of de Gouverneur aan de stemming heeft deel geno men en hoe vele leden er tegenwoordig waren. In omvrage gebragt, is dan ten slotte het voorstel aangenomen reet de aanzienlijke meerderheid van 31 tegen 16 stemmen. (Hetzelve strekt thans, om bij Zijne Exc. den Minister als nog en nader aan te dringen op het geven van inlichtingen en in het bijzonder op het aan de Kamer te doen toekomen van de notulen.) Teen hebben gestemd de heeren: van RappardSnouck Hurgronjede JongeCorver- Hooftvan HemertDyckmeester, R epelaerKniphorstvan den Velden, van Akerlaken Van Hoorn van Burshvan MeeuVjenBeelaertstTEscuryBacker en Dit antwoord zal aan Zijne Exc den Minister worden toegezonden. Daarna wordt de vergadering gescheiden. Zijne Maj. heeft tot Hoogleeraar in de tetteren aan het Athenaeum re Franeker benoemd, den heer P. S. feth, Doctor in de letteren en Lector bij de Militaire Akadetnie te Breda. Zijne Maj. heeft aan 6 matrozen te Vlissingen, die onlangs twee inge zetenen van die plaats uit het ijs gered hadden, eene gratificatie van ƒ50 gegeven. Men verneemt dat Zijne Maj. dezer dagen een besluit heeft genomenv waarbij voor de officieren van gezondheid en de paarden-arcseh bij het lcgefg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 1