A". 1811. LEYOSCHE Hi C O U R A N MAANDA G, NEDERLAND.EN. LkïdEN, 24 Januari). Het volgende zijn de ophelderingen, 111e Zijne Exe. de Minitter van Fi hancien, behalve de dezer dagen reeds medegedeelde, aan de gewestelijke Besturen heeft kenbaar gemaakt, tot regt verstand en behoorlijke toepassing van eenige bepalingen der wetten op het patentregt: IV. Hoedanig in overeenstemming te brengen het bepaalde btj tabel 7, (nieuw), 5 in fine, luiuende: „Dat de klassen, waarin de kramers worden aangeslagen, moeten beant woorden aan ten minste het dubbel van de regten, door de gezeten winke liers over een gelijk tijdvak te voldoen." Met ue afdaling tot de 14de klasse van tarief bvoor de inlandsche kra mers, tabel 7, 3bp Antwoord. De bedoeling des wetgevers is, naar 's Ministers inzien, in eerstgenoemde bepaling deze: dat de klassen, waarin de kramers in evenre digheid tot hun voorondersteld debiet, in. verband met de wijze van verkoop hunner goederen, en de inkoopswaarde daarvan (verg. 9) moeien worden aangeslagen, behooren te beantwoorden aan ten minste iiet dubbel van de regten, we*ke een winkelier, in evenredigheid van geliik debiet, naar den maatstaf van het tarief des 6den tabels moet worden opgelegd, of die hij, zoo zijn debiet geen duizend guldens bedraagt, zou hebben moeten voldoen, bijaldien, in het laatste geval, het tarief, met dit afnemend debiet, ook eene aan dat debtee, in den algemeenen maatstaf des tariefs, geëvenredigde ver mindering in den tauft had loegestaan. De 14de klasse van tarief f3 kan alzdo, téri aanzien der kramers, worden toegepast, onverschillig of de belasting loopt Over eén vol jaar of over een deel daarvan. Het is waar, hierdoor kan het gebeuren, dat een kramer hetzij hij behoore tot lener of wel tot letter b van 3 der 7de tabel, over een geheel jaar te zameh minder nog betaalt Jan 90 centen (het mini. mum van het winkelier-patent), doen men behoort zien, naar 's M'tiiitcrs inzien, aan een vast beginsel te houden, wil me* niet in strijdigheden vervallen. V. Moet men, ais nog in vigeur zijnde, beschouwen het bepaatiie bij art. 25 in fine der wet van 1829, dat, namelijk, aan de kramers het patent niet zal worden uitgereikt, dan nadat zij ten volle hebben betaald de door hen verschuldigde regten, én zoo ja, hoe dan të hindelen met de personen, die, luidens tabel 7, 7, het kramers beroep als verwant kunnen uitoefe nen, in het geval dat zij zich bepalen bil de gemeente hunner woning? Antwoord. De bepaling vin art. 25 in fine voormeld, is geenszins herroe pen, maar is toch ook niei toepasselijk op de bedoelde patentpligiigen van tabel 7, N°. 7, als komende dezelve aldaar geenszins voor als Kramen. VI en VII. Hoedanig overeen te brengen de bepaling van 14 der nieuwe 7de tabel, houdende dat^ie regten en aanvullings-regtenverbonden aan de klassen, waarin de patentpligiigen dier tabel worden belast, steeds ten volle en zonder splitsing naar tijdsbelang betaald moeien worden: a met de circn laire van den 29 Mei 1834, N". 160, 28ste vraag, waarbij die verpl'gung, weike reeds bij an, 12, 2 der wet van 1819 was vastgesteld, is vervallen verklaardb roet de boven aangehaalde bepaling, tabel 7, 5, houdende dat de kramers ten minste het dubbel der regten zullen moeten betalen, door den gezeten winkelier over een gelijk tijdvak te voldoen? Antwoord. Wordt een kramer gerangschikt, b. v. in de rode klasse, dan moet hij ook het volte geld voor de 10de klasse betalen, hetzij hij het patent voor een geheel jaar of voor een enkelen dag vraagt, maar om in die rode klasse geplaatst te worden, behoeft zijn debiet niet te worden gelijk gesteld met een winkeliers-debiet van een vol jaar; en in zoo verre kan men spreken Van tijdsbestek. Bij voorbeeld: indien men een kraiher een regt doet betalen, gelijkstaande «net het l/ao van dat van een zekeren winkelier, omdat hij, gedurende de eene week, dat hij het kramers beroep uitoefent, de helft deoireert van hetgeen de bedoeloe winkelier, in gelijke acht dagen, wordt voorondersteld te verkoopen, dan betaalt hij kramer wel naar ujdsgelang van de uitoefening zijns beroeps, maar het regt der klasse, waarin men hem plaatst, is niet voor splitsing vatbaar. Met deze opheldering vervalt, zoo het schijnt, alle twijfel in betrekking tot het bedoelde punt, en wordt het duidelijk, dat de woorden; voor een ge heel jaaringaande met 1 Januarijbji art. 12 I, der wet voorkomende, i» betrekking tot de kramers, derzelver beteekenis verloren nebben, en oat, in zooverre, tabel 7 met de bij betzelfde art. 12, I, vermelde tabellen 9 en 15, gelijk kan worden gesteld. VIII. Strekt zich de verwantbaarheid der bedrijven van herbergiers, lo gementhouders en slaapsteehouders met dat van tapper (zie tabel 13, N°. 1 in fineal dan niet ook uit tot dat van kroeghouder (tab. 14 N°. '39)? AntwoordEen kroeghouder is een kiein tapper, en dus ziet men geen reden, om den zoodanigen van de bewuste verwantbaarheid uit te sluiten; (verg. intusschen het antwoord op de 12de vraag hierna). IX. Zijn de kooplieden (tabel 14, N°a 3, 4 en 5) al dan niét bovendien patentschuldig, volgens N°. 6 derzelfde tabel, ter zake van den handel, door hen gedreven wordende, die niet valt in de termen bij eerstgemeïde hommer omschreven, of wel, sluit hier bet meerdere het regc tot het min. dere in? Antwoord. Men vindt geen grond, om een koopman, in de omschrijving Van N°. 3, 4 of 5 voormeld vallende, en tevens op den voet van N°. 6 handel drijvende, in beide die betrekkingen aan te slaan, behoudens dat de belangrijkheid van beide, bij de bepaling der klaiaen, naar N°.3, 4 of 5, worde in aanmerking genomen. X. Zijn de wijnhandelaars in het groot, en als zoodanig belast, onder ten der N°. 3, 4 of 5 van tabel 14, ook nog onderworpen aan den aanslag, Volgena Ne. 6 derzeltde tabel, ter zake van den kleinen handel, dien zij in andere artikelen drijven? Antwoord. Het antwoord, op de onmiddêiqk voorafgaande vraag gegeven, Is ook toepasselijk op de onderhavige; en een wijnhandelaar in het groot, volgens N°.3, 4 of 5 belast, ia alzoo niet verpligc tot het betalen van eenen afzonderlijken aanslag wegens den kleineren handel, dnor hem in andere voor werpen gedreven, mits bq zijne klassificatie als wijnhandelaar, ook op de Voordeeien, aan dien kleinen handel verbonden, worde gelet. Op gemelden regel is echter eene uitzondering voor het geval, dat de be wuste kleinere handel tot voorwerp hadde sterke dranken of likeuren, daar hij wegens deze belastbaar zou zijn naar N°. 36, gelijk dat N". 36 almede op hem zou behooren te worden toegepast, wanneer hij, behalve zeehande. har in wijnen, ook wijnkooper of grossier in wijnen ware. 25 JA NU AR Ij. XI. Zijn de orderremers van wagen- cn Narren-vrachten (N°. 18 vart tabel 14), wel de Z'-nna.n.ige, die zelve vervoeren, of door eigene kreclus en paartien laieh "ervoeren; en behooren deze niet meer onder N°. 69 oer. Zeilde rabel te worden gerangschikt Antwoord. De benaming, in den Franschen tekst der wet van den at Mei 1819 voor het bij tabel 14, N°. 18 vermelde beroep voorkomende die van; „entreprenuers de roulagt (tor Ie t.a-spert d:s merchandisesgeeft duidelijk te kennen, welk bedrag er bedoeld wordien dat hetzelfde onderscheioen moet worden van dat van voerman ot karrenman. bii tabel 14, N°. 69, ver. meld; des echter, dat hij, ure naai ISP. td aangeslagen is, bij uitoefening ook van het and Ten bedrijf deswege naar N". 69 geen nieuwen aanslag verschn'digd is, mits al weder de voordeeien daarvan bii de bepaling des aanslags, Wegens het eers'gemeldein aanmerking worden genomen. XII. 'z<n de beroepen van slijters (label 14, N°. 37) en van tapper (ibid N°. 38), onderling verwantbaar? Antwoord. De wer behelst geene algenteene bepalingen, wanneer de amb. tenaren, bij art. 22 der wet van 18:9 genoemd, zouden behoeven te belet ten, naar de hem bij dat artikel toegekende bevoegdheid, de bij het vroe. gere 10de artikel vastgestelde regeling, ook ten aanzien der bedrijven van tappers en slijters roe te passen, voor zoo ver derzelver gezamenlijke uitoe fening algemeen plaats heeft zoo in de gemeente, waar de patentpiigtige behoort te word»n aangeslagen, als in de naburige gemeenten van gelijken rang, behoudens echter, dat in het geval van dusdanige verwantschap, op den gecombineerdrn aanslag worde toegepast de bii art. 11 2 dzr wet van den fd Jnnij 1832 gevorderde verhooging met de helft. Men meldt uit 's Gravenhag» van den 23scen Jantiarii: Bii de jaar'iiksche verruiling der vacaturen in ae onderscheidene Her» vorrtide kerkelijke besruren, zijn door Znne M*j., bij besluit van den n Ja. nuarij I. I,, N°. 95, voor de provinciale Kerkbesturen benoemd: Tot Presidenten: Voor Gelderland, de heer R. Macalester LoupPredi. kant te Dordrecht; vour Zoid-Holland, de heer G. van Kooten, Pred. te Dordrecht; voor Noord-Holland, de heer Dr. J. van SlogterenPred. te Hoorn; vo r Zeeland, de heer C. de Visser, Pred. te Tholen; voor Utrecht, de heer L. Merens, Pred. te Urechtvoor Vriesland, de heer B. Niewo'.d Pred. te Leeuwarden; voor Overijssel, de heer N. S. Hoek, Pred. te Kam pen; vcor Gro-ingen, de heer Hcndriksz, Pred. te Groningen; voor Noord-Braband, de" heer C. fV. Pape, Pred. te Heusden; voor Drenthe, de heer Schellens, Pred. te Oosterhesseien. Tot Secretarissen: Voor Gelderland, de heer IV. Overdujn, Pred. te Arnhem; voor Zuid-Hollandde heer C. L. van den Broek, Pred. te 's Gra- venhage; voor Noord-Holland, de heer H. iVe-jland, Pred. te Amsterdam; voor Zeeland, de heer Dr. A. J. Snouck Hurgronje, Pred. te Middelburg;' voor Uirechr, de heer A. Francken, Pred. te Utrecht; voor Vriesland, de hoer C. van der Tuuk, Pred. te Berlicnm; voor Overijssel de heer J S. VVor Pred. te Zwolle; voor Groningen, de heer M. GoeverneurPred. te Groniti. jr.-- Noord Braband, de heer A. Luberti Augustini, Pred. te 'slier togenbi.scn voor Drenthe, de heer Dr. G. Bent hem ReddingirisPredikant te Asel. Tot leden en mitsdien tevens tot praesides der classikale besturen, waarvoor zij verkozen zijn: Voor Gelderland: De heer J. Gerritsen, Pred. te Zoelen; de heer C. IV. Ker'Jen, Pred. te Barneveld; de heer van Gennep, Agent van de domeinen en Onderling te Atnhem. Vbor Zuid-HoHand; De heer H. Oort, Pred. re Rotterdam; de heer C. van Kooien, Pred. te Dordrecht; Jhr. J. C. R. van Hoorn van liurgh. Iia vsn de Tweede Kamer der Siaten-Generaal en Ouderling te 's Gravenhage. Voor Noord-Holland: De heer A. J. Berkhout, Pred. te ZaandfjK; de heêr Dr. 7. van Slogteren, Pred. te Hoorn; de heer J. Plemper van Baten, plaatsvervangend kan.oorregterOuderling te Purmereud. Voor Zeeland: De heer C. de Visser, Pred. re Tholen; de heer J. V. G. van Hoek, Pred. te Aardenburg; de heer C. Ie Nobel, oud-Ouderling te Middelburg. Voor Utrecht: De heer L. Merens, Pred. te Utrecht; de heer Mr. S. J. M. van Geuns, lid van den Raad en Ouderling te Utrecht. Voor Vriesland: De heer IV. IVinsemiusPred. te Tjerkwerd; de heer J. P. B. Riebel, Pred. ie Kollum; de heer C. Tuijmelaar, Ouderling te Heerenveen. Voor Overijssel: De heer H. J. RomenijPred. te Zwolle; de heer Mr. B. R. RojerWethouder en Ouderling te Zwolle. Voor Groningen: De heer M. Cortius, Pred. te Beerta; de heer J. J. Damsti, Pred. te Uthuisiermedende heer R. Lobman, stads-Secretaris en oud-Ouderling te Groningen. Voor Noord-Braband: De heer A. LosgertPred. te Grave; de heer C. J. van Heusden vice-President van het Provinciaal Geregishof en Ouder, ling te 's Hertogenbosch. Voor Drenthe: Dë heer IV. Sc'seltens, Pred. te Oosterhesselen; de heer Mr. G. Vos, lid van Gedeputeerde Staten en Ouderling te Assen; en tot leden van de Commissie tot de zaken der Waalsche kerken: de heer J. H. de Dompierre de ChaufepiiPred. te 's Gravenhage; de heer Mr. J. ff. Huif. gens, Ouderling te 's Gravenhage. Bij besluit van Zijne Maj. den Koning, van den 3isten December 1840, is benoemd tot Ridder van de 3de klasse der Militaire Willemsorde, Mr. B. G.RiniavanNauta, Oosc-Indisch ambtenaar, thans met verlof hier te lande. Zijne Maj. heeft bepaald, dat hei besluit van den3den December 1830, waarbij is bevolen eene schorsing van betaling aan of ten behoeve van per sonen, tot de zuidelijke provinciën van het voormalig Rijk der Nederlanden behoorende, niet langer van toepassing zal zijn op de door die personen te goed gemaakte of gereclameerd wordende scheepsoldijen. In de Koninglqke bibliotheek te'sHage is op last des Konings geplaatst een aan Hoogitdenzelven aangeboden werk door J. Payer, geëmploijeerd bij de bureaux van den Hofraad van Oorlog te Weenen, over de kunst van hec schoonschrijven. De werkzaamheden der Commissie, betreffende het lager onderwqs zijn, naar men verneemt, afgeloopen en het rapport deswegen zal eerlang aan Zone Maj. worden ingediend. Aan de Hervormde Gemeenten teSitren en Indoornick, te Amstelveen', te Meerden, te Ommen, te Ganthuizen en te Zundert zijn Rijks subsidien verleend, tot hetsrel van hare kerkgebouwen, en aan die te Assen tot hec behoor Iqk inrigcen en herstellen van een huis voor eene pastorij. Bq eene circulaire aanschrijving zijn de respective Gouverneurs verzocht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1841 | | pagina 1