leydsche 1pi t|| A°. 1840. WOENSDAG, Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, roepen bij deze op alle Leveranciers, Werkbazen, enz., welke over het loopende jaar ten lasten dezer Stad iets te vorderen hebbenom hunne Rekeningen vóór of op den i^den January aanstaande in te leveren ter Rekenkamer dezer Stadzullende de belanghebbenden zich zei ven te wijlen hebben, dat zij door verkeerde bezorging hunner Rekeningen of overschrijding der daartoe gestelde termijn, van de spoedige voldoening hunner vorderingen verstoken blyven. Leydenden i4den December 1840. Burgemeester en Wethouders voornoemd J. G. D B M E Y. Ter ordonnantie van dezelve v. puttkammer. NEDERLANDEN. Letdin, 15 December. Het volgende it ons, op verzoek van den Heer J. A. SusannaAiminis. trateur van het Rifks Museum van Natuurlifhe Historie alhierter plaatsing toegezonden: Het Rijks-Museum van Natuurlijke Historie ce Leiden werd dezer dagen op het aangenaamst verrast, door de ontvangst van het zeldzaam dier van den Nautilus Pompilius, door Rumphiut beschreven en afgebeeld en onlangs door Profr. Oven, te Londen, op eene voortreffelijke wijze ontleedkundig onder, zocht. Alle aangewende moeite om dezen zeldzamen Nautilus voor het Mu seum te verkrijgen ivaren tot heden vruchteloos, en, hoezeer men weet, dat het dier in de Indische zeeën, bij de Moluksche eilanden voorkomt, heeft het den ijver der Nederlandsche Natuurkundige reizigers aldaar, niet mogen gelukken, dit zoo zeer gewenschte voorwerp magtig te worden. Het was den heer J, C. Meier, besturend lid van bet Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Batavia, voorbehouden, om niet alleen ons, maar ook het Parijsche Museum, elk met een exemplaar van dit hoogst be langrijke dier te voorzien. Om de zeldzaamheid van hetzelve en de weten schappelijke waarde, die er aan gehecht wordt, eenigermate te doen kennen, zal het genoeg zijn te vermelden, dat de hues Meier, een ijverig beoefenaar der Conchyliologie, reeds sedert jaren moeite, noch kosten heeft gespaard, om hetzelve te erlangen, tot dat hem eindelijk, in het begin dezes jsars, toevallig twee exemplaren zijn ter hand gekomen, over weiite, ter meerdere bevordering der wetenschap, zoo belangloos door Zijn Ed. is beschikt. Ook de Hollandsch* Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem vond goed, bij haar Programma voor dit jaar, onder anderen, eene premie uit te loven van f 500 aan hemdie het eersteen van f joo aan hemdie het tweede exemplaar van dit weekdier in eenen gaven toestand, voor hare verzamelingen zoude weten te bezorgen. Uit deze bijzonderheden zal het, ook den oningewijden in de studie der Natuurlijke geschiedenis genoegzaam duidelijk zijn, dat het geschenk van den heer Meier, hoezeer uit één voorwerp bestaande, in lang niet gering te achten is. Wij maken daarom opentlijk van hetzelve melding, ten einde den heer Meier dank en lof te brengen voor zijne belangstelling in de wetenschap en in den bloei onzer Vaderlandsche Inrigting. Men meldt uit Gravenhage van den i^den dezer: Bü besluiten van den nden dezer heeft Zijne Maj. benoemd: tot gewoon Hoogleeraar in de regtsgeleerde faculteit aan fle Hoogeschool te Utrecht, den heer Mr. C. A. ien Tex, thans Hoogleeraar in de regtsgeleerdheid aan het Atheneum te Amsterdam; en tot gewoon Hoogleeraar in de faculteit der bespiegelende wijsbegeerte en letteren aan de Hoogeschool te Groningen, den heer F. C. .7. Jujnbotl, thans Hoogleeraar aan het Athenaeum te Franeker. Als vice-Consul van Frankrijk aan den Helder, is erkend de heer C. F. Marquaire. Zijne Maj. heeft dezer dagen aan Hoogstdeszelfs Zaakgelastigde te Ma. drid, Baron E. Sirtema van Grovestins, en aan den heer Storr, Kanselier van het Nederlandsche Gezantschap aldaar, vergund het aannemen en dragen der versierselen respectivelijk van de orde van Karei Hl, de eerste alsComman deur en de andere als Ridder, van Isabella ia Catholica, welke aan hen van wege Hare Maj. de Koningin Isabella II van Spanje zijn geschonken, Zijne Maj, heeft Doctor van Dalen te Rotterdam benoemd tot Ridder der orde van den Nederlandachen Leeuw. Zijne Maj. heeft benoemd tot Adjunct-Houtvester in het 5de jagc- distriCt van Zuid-Holland, den heer IV. Rooseboom te Vianen. Zqne Maj. heeft de doodstraf kwijtgescholden aan C. Gheiiof, in het jaar 183a in Zeeland bij contumatie veroordeeld, wegens zamenspanning tegen het wettig gezag. Heden morgen ten elf ure is de door Züne Maj. benoemde Commissie, betrekkelijk het onderwijs, in een der vertrekken van den Raad van State, voor de eerste maal vergaderd. De afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben heden eenen aanvang gemaakt met het onderzoek van hec ontwerp van wet, hou dende veranderingen in het tarief der regten op den in-, uit- en doorvoer. Bij het onderzoek in de afdeelingen van de Tweede Kamer van het wets ontwerp, tot wijziging van de wet, betrekkelijk den accijns op de suiker, heeft men met leedwezen opgemerkt, dat men in de memorie van toelich. ting, bij dat ontwerp gevoegd, in plaats van de zaak door stellige opgaven en berekeningen, waartoe de laatste jaren zoo ruimschoots aanleiding en stof hebben opgeleverd, duidelijk te maken, slechts met algemeene en onbestemde bewoordingen van verminiering van opbrengst en de reien iaarvan heeft ge- waagd, terwijl men zich heeft onthouden van alle coelichtingenwaardoor de waarschijnlijke uitkomst, bij de begrooting voorgedragen, zonde kunnen worden beoordeeld. Het was uit dezen hoofde, dat men in de meeste afdee. lingen op allerlei inlichtingen en opgaven heeft aangedrongen, om het wets* ontwerp naar behooren te kunnen onderzoeken. Eene der afdeelingen heeft gemeend het beginsel, waaraan de voordrage behoort getoetst te worden, op den voorgrond te moeten stellen, teneinde xich in dezen op hec ware standpunt te plaatsen. Zij vermeende dat die beginsel tweeledig is: dat de accijns-wet op de suiker eensdeels eene belas- cing op de consumtie daaritelc, en in de tweede plaats eene billijke onder tteuning aan de nijverheid van den suiker-raffinadeur verzekert. Vele leden dezer afdeeliRg, de ondervinding raadplegende, hebben aangemerkt, dat die wet geenzins geacht kan worden aan haar doel te beantwoorden, vermits de opbrengst aan de Schatkist van lieverlede minder en minder werden zulks ïd tegenstelling van de steeds vermeerderende voordeelen door de snelwerkende industrie behaald; hec een en ander in verband met, of ten gevolge van sluikhandel en misbruiken of kwsde practjjken, zoodac zij tot de overtuiging moeten komen, dat het verkieslijk ware de wet geheel af te schaffen, ten ware de Regering, beter met de oorzaken der kwaal bekend), zich bij magie mogt bevinden de middelen tot herscel voor te dragen, waartoe hunne ver. COURANT. 16 DECEMBER. toogen herhaaldelijk hebben gestrekt. De afdeeling beschmiwt alzoo deze voordrage, als eenenin 's Ministers overtuiging gepasten maatregel tot her. stel van het gebroken evenwigc tusschen de opbrengst aan het Rijkde belangen van den handel, en de tegemoetkoming aan de nijverheid, sis eene voorgenomene wijziging ten goede van een aangenomen stelsel, en zai de zelve dan ook alleen als zoodanig beoordeelen. Dan zij vermeent al aansrouds het er voor te moeten houden, dat ja, de voorbetaling van 3 pCt. de Schat kist stellen zal in hec bezit van de gelden waarop zij weeens de consnmtie meent te mogen rekenen; maar dat de schijnbare gelijkstelling van de naar verschillende stelsels werkenden raffinadenrs, uit de overige bepalingen dezer wet op te maken, voor de snelwerkers misschien vermindering van buiten sporige, ren gevolge van ministeriële concessien behaalde voordeelen, ten gevolge kunnen hebben, doch zeker aan deze voordeelen zullen blijven ver. zekeren, ren koste of mee vernietiging van de nijverheid, welke niet mee stoom werkt, en ter prejudice van het Rijk, door het openblijven van de gelegenheid tot den actie-handel in afschrijvings-regten. Voor deze hare bewering meent de afdeeling eenigen grond aan te treffen in de bevinding, dat van de bezwaren tegen deze voordrage, aan haar kenbaar gemaakt, geene enkele herkomstig is van de zoogenaamde Howardsche of Pellicansehe snel. werkers, die mitsdien geacht moeten worden in dezelve te kunnen berusten; terwijl de vertoogen van de andere zijde, hares inziens, eene ernstige over. weging verdienen. Zij heeft zich gevleid, dat de Regering, achtslaande op de twee verschillende wijze van raffineren, bepalingen zoude hebben voor gedragen waardoor beiden met de vreemden zouden kunnen wedijveren; en •ommigen kunnen niet inzien, waarom het niet mogelijk zijj aan den uitvoer van brooden met afgesneden punten eene vermindering in de afschrijvings- gelden, en aan de snelwerkers verminderde termijnen van crediet toe te ken. nen. Evenzeer had zij gewenscht in dit ontwerp krachtige voorschriften ter beperking van verkeerde, uit het gebrekkige beginsel der wet voortvloeiende practiiken, aan te treffen. Onder zoodanige voorschriften meent zij te mogen in bedenking geven, dat alle luwe ingevoerde suikers in reëel entrepöc wor den opgeslagen, behoudens het regt der suikerratfinadeurs en zoogenaamde tweede hand, om die suikers, herwogen zijnde, in fictief entrepöc op te legen, waardoor zij vertrouwt den handel in afschrijvings-regten te zullen vervallen; terwijl zij insgelijks het nut beseft eener wetsbepaling, dat de crediet-rekening van eiken raffinadeur geëvenredigd zij aan de ruimte van hec door hem gebezigde locaal, na aftrek van het gedeelte daarvan tot entrepöc fictief besiemd hetgeen eenen waarborg voor de opbrengst van, aan het Rijk verschuldigde regten moet daarstellen. De aanneming van de voorge- dragene wet kan zij alzoo voorshans noch voor den suikerhandel in het alge meen, noch voor de industrie der raffinadeurs in het bijzonder, wenschelijk achten, en om ook ten aanzien van de opbrengst van den accijns niet over. tnigiog re kunnen beslissenverlangt zij te weten op welke gegevens de beschouwingen tcu deze berusten. Eene andere afdeeling heeft verklaard geenzins den vooruitgang der in. dusttie te willen tegenwerken en verheugde zich dus dat er in ons land even als in andere landen, verbeterde middelen tot raffinering van stuker zijn ingevoerd, «aar de belangstelling in dien tak van nijverheid gaat niet zoo verre, dat men dien wenscht te ondersteunen ten koste van zoo vele tonnen schats, als daartoe jaarlijks door de Natie werden bijgedragen. Zij gaf haar verlangen te kennen, dat, alvorens eenige wijzigingen te brengen in de bestaande wet, zij behoorlijk wierd ten uitvoer gelegd, dat is de onwettige ministeriële concessie onverwijld wierd ingetrokken en de over* schrijving van regten aan de oncvangers ten strengste verboden. Dan eersc zal men kunnen zien of de wet van 1833 doelmatig werkt en dienstig is tot bescherming der raffinaderijen, en ter stijving van de Schatkist. Eindelijk heeft men in eene der afdeelingen aangemerkt, dat het groote gebrek te dezen aanzien bestaat in den smokkelhandel, die op onze noor delijke en oostelijke grenzen schaamteloos wordt gedreven; zij zien weinig heils in eene verandering van de wetwanneer dezelve niet strekt om dat kwaad te keer te gaan. En dat hiertoe nog weinig vooruitzigt bestaat, meende men uit de raming van de opbrengst voor 1841 te moeten opmaken. Fan den 15 December. In de zitting van de Tweede Kamer der Staten- Generaal van heden zijn de beraadslagingen gehouden over het ontwerp van wet tot opheffing van het Amortisatie-Syndicaat. De heer Luyben heeft zich voor het ontwerp verklaard, omdat hij in deze oogenblikken, bij den aanvang der nieuwe Regering, dezelve een blijk van vertrouwen wil geven, in de hoop, dat zij zich hetzelve zal waardig becoo- nen, en hij alzoo in het vervolg niet in de onaangename verpligting gebragt worde, zijnen tegenstand tegen de oude Regering, ook tegen de nieuwe voort te zetten. Hij vermeent, dat het belang van het dierbaar Vaderland vordert, dat men thans het verledene vergete en alleen het oog op het te. genwoordige en de toekomst vestige. Op deze wijze is het alleen mogelijk, de financien van den Staat voor een gewissen ondergang te beveiligen. Hij vindt zich te eerder geregtigd, om deze en volgende voordragten aan te ne. men, omdat hij waarneemt, dat de beste wil bij het geëerbiedigd Hoofd van den Staat en den Minister van Financiën bestaat, en beiden, naar het schijnt, naar het goede streven. Spreker huivert voor de uitschrijving eener gedwon. gene heffing. Hij verheugt zich over de in comité-generaal oncvangene toe. zegging, dat de onwettig gedane uitgaven nader hij de wet zullen worden geregulariseerd. Hij eindigt mee te verklaren, dat het hem hoogst aange. naam is, uit onderscneidene handelingen des nieuwen Konings, op te mer ken, dat Hij niets anders beoogt, dan het heil van Nederland! De heer van Hoorn van Burgh vermeent dat het Syndicaat wel vereffend, maar nog niet ombonden behoort te worden. Hg dringt op het bekomen van eenige nadere inlichtingen aan. Zijne Exc. de Minister van Financienter verdediging van de voordrage optredende, heeft verklaard, dat het hem hoogst aangenaam was, dat de eerste spreker reed» een blijk van vertrouwen aan de nieuwe Regering meende te mogen geven, en dat Zijne Exc. niet twijfelde, dat zij zich dezelve waardig zou betoonen. Zijne Exc. vermeende, dat er geene reden meer bestond, om ae opheffing dezer instelling te verschuiven. Zijne Exc. voegde er bij, dat aan de houders der schuldbrieven van hec Amortisatie syndicaat, alle mogelijke zekerheid bij de wet was gegeven. Ter stemming overgegaan zijnde, is het ontwerp met eene meerderheid van 4a tegen 5 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemd, de heeren: Kniphorstvan Hoorn van Burgh, 'Verwey-Mcjande Backcrc en Modderman. De beraadslagingen worden geopend over de drie ontwerpen van wet, toe voorziening in de geldelijke behoeften des Rjjks, tot gedeeltelijke dekking

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1