V. 1840.
LEYDSCHE
COURAN T.
Gssü'ëi
1 yJS
VRIJDAG,
a ÖCTÖDER..
NEDERLANDEN.
Ley den, i Ocrober.
Onder de onderscheiden geruchten, welke sedert gisteren uit *s Gravén-
Jiage ook alhier in omloop zijn, behoort: dat Zijne Maj. de Koning binnen
weinige dagen afttand zou doen van den troon, ten behoeve van Hoogst
deszelfs Zoon, Z. K. H. den Prins van Oranjeen dat van dien afstand
Spoedig bij proclamatie aan den volke kennis zou worden gegeven. Zijner
Majs. Vertrek naar h$t Loo en verblijf aldaar Zou daarmede in verband staan,
werwaarts Zondag of Maandag aanstaande ook HH. KK. HH. de Prins en de
Erfprins van Oranje zouden vertrekken. Heden zou er te 's Gravenhage
een groote Raad van Ministers gehouden worden, waarin nadere schikkingen
gemaakt en de stukken van de Verschillende departementen aan Z. K. H.
den Prins van Oranje ter verdere behandeling en afdoening zouden worden
aangeboden.
Ook het volgende berlgt van 30 Sept. heeft men uit 's Hage ontvangen:
Men wil weten, dat de Regering zich in de laatste dagen drok onledig
heeft gehouden, met de reorganisatie in verschillende departementen van al.
gemeen bestnur, gedeeltelijk noodzakelijk geworden ten gevolge der in de
grondwet gemaakte wijzigingen. Z. K. H. de Prins van Oranje zou in Hoogst,
deszelfs gewigtige betrekking bij het departement van oorlog vervangen wor
den, volgens sommigen door Zijne Exc. den tegenwoordigen Minister van
Bmnenlandsche Zaken, Generaal de Koek, volgens anderen door den Luite
nant-Generaal Trip. De tegenwoordige Directeur-Generaal van Oorlog, de
Luitenant-Generaal Schuurman, zou den Hertog van Saksen-Weimar in des-
zelfs commsndement te Utrecht vervangen. Ook verneemt men, dat bij de
aanstaande organisatie de thans bestaande twee Departementen der Eeredien.
aten voor het vervolg een integrerend gedeelte van het Departement vati
Binnenlandsèhe Zaken zullen uitmaken. Een en ander echter vereischt nog
nadere bevestiging.
-r Zijne Maj. heeft tot Secretaris der gemeente Berkenwoude (Zuid-Hol.
land), in plaats van den heer P. Snel/, op verzoek eervol ontslagen, be.
noemd den heer J. J. Snel.
Zijne Exc. de Minister van Financien heeft eene resolutie genomen,
houdende nadere bepalingen aangaande het loon, bij den inslag van brand,
stoffen en zout in fabrijken, die vrijdom van accijns hebben; deze resolutie
bevat het volgende: a. dat wanneer de losing van eene lading brandstoffen
of van eerte lading of partij zout aan eene fabrijk of trafiek, hebbende des
wege vrijdom van accijns, langer dan één dag mogt duren, de ambtenaren;
ter zake van hun gehouden toezigt, nimmer meer dan 2 voor zoodanige
geheele lading of partij aan den belanghebbenden fabrikant of trafikant in
rekening zullen vermogen te brengen, en b. dat de hoogere maatstaf van be-
löoiung, voor de twee eerste uren van toezigt, aan de beambten bij de bo
vengemelde resolutie toegekend, slechts eenmaal bij den eersten aanvang
eener lossing mag worden berekendt ert alzoo geenszins bij den weder aan
vang eener, he12ij gedurende den eersten dag, hetzij bij het einde daarvan
of van opvolgende dagen, afgebroken lossing of inslag.
Zijne Exc. de Minister van Financien, ontwaar geworden zijnde, dat
Yéle ambtenaren, met het doel om Zijne Exc. over hunne bijzondere belan.
gen te spreken, zich van hunne standplaatsen verwijderen, zonder daartoe
het benoodigde verlof tot afwezigheid te hebben verkregen, waardoor alzoo
id hunne dienstwaarneming niet kan voorzien zijn, heeft, bij missive, de
gewestelijke Autoriteiten uitgenoodigd, om de ambtenaren der belastingen,
van het kadaster enz. te waarschuwen, om zich daarvan te onthouden, en
dat zij, zich bij den Minister voorstellende, van een ambtelijk verlof, over.
eenkomstig de bestaande reglementen en instructien, zullen behooren voor.
*len te Zjjn.
EGYPTE.
Voor als nogwegens de uiteenloopendheid der berigten van Duitschen
Engelschen en Frénschen oorsprong, kan men omtrent den toestand derOos-
tersche zaken niets zekers bepalen. Zoo als wij in ons vorig nommer
hebben medegedeeld, zou Mehemed-Ali tot de voorwaarden, hem door de
Mogendheden gesteld zijn toegetreden en de Sultan reeds zijn verzoek om
trent Syrië ingewilligd hebben. Thans wordt wederom over Marseille, uit
Alexandrie van den óderr September gemeld dat Mehemed-Ali aan de Gezan
ten der 5 Mogendheden een ontwijkend antwoord had gegeven; hieromtrenc
wordt in eenen brief het volgende medegedeeld:
Daar het laatste uitstel, bij het verdrag van Londen aan Mehemed-Ali
verleend, verstreken was, hebben de vier Consuls zich den 5 September
met Rifaat-Bey naar den Pacha begeven, om zijn eindelijk antwoord te
hooren. De onder-Koning, zich ongesteld bevindende, heeft zich doorSami-
Bey, zijnen geheimsihYijver, endoorRegfcs-Bey, zijnen Minister, doen ver.
tegenwoordigen, die, in zijnen naam het volgende antwoord hebben gegeven:
„Het antwoord van Zijne Hoogheid is reeds aan de Verhevene Porte toe-
gezonden, die het aan de groote Mogondheden zal mededeelen. Thans doet
Zijne Hoogheid u wetendat de erfelijke heerschappij over /Egyptehec
voorname punt in het Oostersche vraagstuk, bij het eerste onderhoud, vóór
het verstrijken van den door de Verhevene Porte gestélden termijn gevoerd
officiéél aangenomen is. Men hernieuwt en bevestigt die aanneming. Wat hec
vraagstuk van Syrië betreft, wil Zijne Hoogheid de Verhevene Porte in het.
geen tusschen haar en de groote Mogendheden overeengekomen is, niet
tegen werken, door hinderpalen omtrent de oplossing van dat vraagstuk te
doen ontstaan. De dienaar der Verhevene Porte, wiens baard gedurende
zijne langjarige dienst grijs is géworden; vleit zich van dé goedertierenheid en
grootmoedigheid des Sultans, de gunst, die hij verzoekt, te zullen verwer-
ven. En Vermits de Mogendheden hem niet in overeenkomst met de ver
dienstelijkheid zijner onderwerping hebben behandeld, vraagt hij, dat men
hem regt doe wedervaren, opdat de Mogendheden zich van de wezenlijkheid
der bewijzen; die hij van zijne gehoorzaamheid geeft, kunnen overtuigen."
Toen vervolgens de Russische en Engelsche Consuls deden opmerken,
dat de aanneming van Mehemed-Ali niet geldig zon zijn, dan nadat hij de
Turksche vloot teruggeven en zijne troepen uit Syrië teruggeroepen zou
hebben, heeft Stamr-Bey geantwoord:
^De door de groote Mogendheden genomen besluiten hebben twee hoofd,
punten tot doel: het eerste betreft Syrië; het tweede het erfelijk bezit van
/Egypte, en dit is het belangrijkste. Daar nu dit laatste punt aangenomen
is, kan het andere niet dan van ondergeschikt belang zijn. Het verschil van
gevoelen dat ten aanzien van Syrië bestaat, kan hec regt niet vernietigen,
om de voornaamste clausule |'an het verdrag aan te netiicn. In weêrtvil
daarvan kan déze zaak niet dan met toetreding uwer regeringen noch op andere
wijze beslecht worden. Te dien einde zal het aan de Verhevene Porte ver-
zonden smeekschrift aan de groote Mogendheden worden medegedeeld."
De memorie, welke Mehemed-Ali aan den Sultan den 4 September ge.
zonden heeft, is in de volgende bewoordingen bevat:
Ik heb de bijzondere eer gehad het bevel te ontvangen, mij door Zijne
Éxc. Rifaat-Bey, een' der waardigste eb aanzienlijkste personen van de
verheven Porte, toegezonden, bevattende de besluiten van de vereeniging
der Gezanten van de 4 groote Mogendheden Engeland Rusland Oostenrijk en
Pruissen, ter zake van het Oostersche vraagstuk te Londen bijeengekomen.
Volgens hetgeen men besloten is, heeft men mij niet anders toegestaan
dan de erfelijkheid van /Egypte, hetgeen het voornaamste vraagpunt uit
maakt, en men heeft mij eenen termijn van twintig dagen'gesteld om mij
over de aanneming of niet aanneming te verklaren.
Daar uwe Hoogheid de overeenkomst te Londen heeft goedgekeurd, zoo
ben ik ook geneigd in dezelve te bewilligen. Dien ten gevolge heb ik ver.
meend, dat mijne onderwerping en gehoorzaamheid het mij ten pligt maak.
ten, om mij te voegen naar het bevel van uwe Hoogheid, hetwelk geheel
en al in den geest is van de besluiten der gezegde Mogendheden, en ik heb
mij alzoo gehaast, om, vóór het verstrijken van den gestelden termijn, tot
Uezelve toe te treden.
Daar Zijne Exc. Rifaat-Beyovereenkomstig zijne instructien, tot heden
alhier heeft moeten verblijven, heb ik hem ditmaal op nieuw mijne bewiili.
ging herhaald en bevestigd.
Mij, ten aanzien van het vraagstuk betreffende Syrië, waaromtrent de vier
groote Mogendheden moeijelijkheden en bezwaren hebben geopperd, onder,
werpende aan de bevelen en aan den wil van mijnen heer en meester, hoop
ik echter, dat uwe Hoogheid de diensten, welke ik in verloopen tijden
aan de Porte bewezen heb, en mijne welgemeende onderwerping in aan
merking nemende, deszelfs grootmoedigheid en goedertierenheid mij de
gunst, welke ik verzoek niet zal onthouden, opdat de voornoemde Mogend,
heden overtuigd worden van het welgemeende mijner gehoorzaamheid. Ik
smeek derhalve U. H. om ten mijne opzigten te handelen met deszelfs gewone
billijkheid en regtvaardigheiden ik hoop aldus, dat U. H. zich verwaardi.
gen zal mij roet het be-vtnd over Syrië gedurende den geheelen tijd mijns
levens te bekleeden, opdat ik alle mijne middelen kunne aanwenden ten
beste van het land, en om aan het volk en aan de onderdanen de meest vol.
komen tust te verschaffen. Dit zal buiten twijfel eene reden te meer zijn,
U. H. te bewegen, om mij dat voorregt niet te weigeren, hetwelk Ik ais een
gunstbewijs verzoek van U. H., en evenzeer van de billijkheid en regtvaar.
digheid van de groote Mogendheden.
De bevelen van U. tl. inwachtende, buig ik mij voor dezelve met de
meeste gehoorzaamheid en onderwerping.
Men had te Alexandrie den óden dezer de tijding ontvangen, dat Mok.
ka in Arahie, door de Engelschen in bezit was genomen waartoe aanlei
ding gegeven had, dat dadelijk na den aftogt der ./Egyptische troepen, de
Europeanen, waaronder ook de Engelsche Consul door de Arabieren was
mishandeld geworden. De Consnl had daarop zijne vlag ingehaald, naar
Aden om gewapenden bijstand gevraagd, vandaar 3 oorlogschepen bekomen
en Mokka bemagtigd.
Ten gevolge van den tegenwoordigen staat van zaken was alle gemeen,
schap langs den landweg naar Indie gestremd, en waren de reizigers en
brieven, die langs dien weg uit Engeland zouden vervoerd worden, reeds
weder naar Engeland teruggekeerd, om den gewonen zeetogt te ondernemen.
De kust van Syrië werd door den Engelschen Admiraal Napier bij
voortduring streng geblokkeerd, en de kust zelf was door Soliman-Pachi
in staat van beleg verklaard.
In sommige dagbladen leest men de briefwisseling tusschen Soliman-
Pacha en den Engelschen Consul, te Beyruth gevoerd. In oen brief van
den eerste vindt men het volgende:
Mijnheer de Consul! De onwettige vorderingen, bedreigingen en dtlden
van wezenlijke vijandigheid van uwe Regering, zonder voorafgaande oor.
logsverkfaring, en op den eenigen grond van een nog niet geratificeerd trac.
taat tusschen de Mogendheden, die zich de bondgenooten van den Sultan
noemen, hebben de betrekkingen tusschen onze wederzijdsche Gouverne.
menten zeer hachelijk gemaakt. Uit aanmerking der bedreigingen en kuipe.
rijeft, waarvan de Etïgelsche agenten sinds lang onder de bergbewoners ge.
bruik maken, én vati het weigerend antwoord van Z. H. Mehemed op de
hem voorgestelde schikking, heb ik, mijnheer de Consul, thans de eer u te
doen opmerken, dat uwe tegenwoordigheid in deze stad niet alleen overbo.
dig is, maar dat het zelfs voorzigtig en gepast zoude zijn u met uw gezin
te verwijderen.
Zelfs, indien de oorlog moest plaats hebben, hetgeen waarschijnlijk is,
vermits de onder-Koning voor woorden niet afstaat hetgeen hij verkregen
heeft door dé wapenen, zou ik u uitnoodigen om uwe vice-Consuls en En.
gelsche Agenten te gelasten tot de spoedigst mogelijke ontruiming van ons
grondgebied.
Ik moet voorts 11 doen weten, dat ik de gestrengste orders heb uitgevaar
digd, om eiken beschuldigde van bespieding of aanzetting tot wanorde ge-
vangen te nemen, en naar de krijgswetten te straffen, overeenkomstig de
dagorde van den 27 Djemat Elakhar, 1256.
De kooplieden en andere Engelsche onderdanen, voor eigene zaken in Sy.
rië gevestigd, welke verlangen mogten in het land te blijven, zullen gelijk
met de andere inwoners in hunne regten en belangen beschermd worden.
Beyruth, 28 Djemat Elakhar 1256. (G«/.) Soliman.
De Consul heeft geantwoord:
Mijnheer de Generaal! Ik heb de eer u de ontvangst van uwen brief te
berigten. Zoftder over den inhoud in beschouwingen te treden, neem ik de
vrijheid u te dóen opmerken, dat het mij ten eenenmale onbewust is, dac
er tnsschen Groot-Britannie en Egypte eene verklaring van oorlog bestaat.
Gij zelf, Generaal, hebt niet geoordeeld mij die te moeten mededeelen, en
Zoo lang' ik geene bevelen vari mijne lastgevers, of van u eene officiële ken.
nisgeving ontvangen fieb, met aanzegging, om Beyruth binnen eenen bepaal
den tijd te ontruimen, kan ik mij niet onttrekken aan mijnen post, en aan
de mij opgedragen belangen, ten aanzien van weike ik uw gevoeleD, dac
mijne tegenwoordigheid overbodig zoude zijn, niet deelen kan.
Ik weet niet, Generaal, of de zinsnede in uwen brief, dat het zelfs voor.
zigtig en gepast zou zijn, Beyruth met mijn gezin te verlaten, mij voor
eenig- gevaar moet doen vreezen-, in dat geval moet ik u herinneren, dat ik