LEYPSCIIE A\ 1840c MAANDAG, 24 AUGUSTUS. RurgemrejIer en Wethouders der Stad Lf.yd:f.n, Ontvangen hebbende eene circulaire aanschrijving van den Heer StaatsraadGouverneur Van Zuid-Holland, van den 17 Julij jl.Provinciaal Blad N°, 72), betreffende liet aan- ltoopen van eenige binnen 's lands geteelde en aangekweekte ÏLemontpaardenten dienste \an het wapen der Kavallerie Brengen bij deze ter kennis der belanghebbenden, dat by.Zijner Majesteits besluit van «den 31 December 1839, N®. 105, magtiging is verleend, om andermaal ten -dienste van het wapen der Kavallerie een zeker getal binnen 's lands geteelde en aangekweekte Paai den onmiddellijk van de Eigenaars aan te koopen, en dat zulks, overeenkomstig de vroé- £er gegevene voorschriftenzal plaats hebben door de daartoe in te stellen Commisstëli Bij de Dépóts van iedere Afdeeling, aan wie de Paarden, gedurende de laatste zes niaari- den dezés Jaars, ter keuring kunnen worden aangeboden. Leyden den 6den Augustus 1840. Burgemeester en Wethouders voornoemd J. G. de Mey. Tet ordonnantie van dezelve V. PUTTKAfiMER. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, Ontvangen hebbende eëne circulaire aanschrijving van den Heer Staatsraad, Gouverneur van Zuid-Holland j van den 18 Junij jl., Provinciaal Blad N®. 66}; Brengen by deze ter kennis der belanghebbenden, dat ten gevolge der wet van den 30 Mei bevorens, (Staatsblad N°. 16), nopens eene belasting op de Runderen, Paarden en Schapen, ten behoeve van het fonds voor den Landbouw, de vroegere verordeningen fcrt aanschrijvingen, betreffende de besmettelijke ziekte onder het Vee, en de wijze van aanvrage0111 schadevergoeding voor het verlies der gedoode of gestorven bééstenvoor bet grootste gedeelte als vervallen of gewijzigd moeten worden beschouwd en naar aanlei ding der voormelde wet, in verband met andere bestaande verordeningen, de verpligtingen der belanghebbenden hoofdzakelijk nederkotnert op de inachtneming der iiavolgendc bepalingen; De Eigenaar of Houder van dieren, in deze wet bedoeld, moet, zoodra liy ontdekt of vermoedt, dat deze dieren door eene besmettelijke ziekte zijn aangetast, daarvan onver wijld kennis geven aan het Hoofd van het Bestuur zyner woonplaats; inmiddels moet hij dezelve dieren dadelijk van het overige Vee afzonderen en aldus opgesloten houden, tot dat hein van wege opgemeld Hoofd de vergunning tot het loslaten of vervoeren wordt verleend. Woont er een van Gouverncmentswege erkend Veearts in de nabijheiddan behoort de Eigenaar tevens aan dezen van het ziektegeval kehnis te geven, waarop de Veearts ver- pligt is, om zich, zoodra mogelijk, te begeven naar de hem aangewezene plaats, terwijl bij, aldaar het zieke Vee onderzocht hebbende, daarvan onverwijld een schriftelijk ver slag opmaakt en hetzelve inzendt aan eene der Autoriteiten, in het lid a. van art. 8 ge noemd, welke Autoriteit alsdan, daartóe termen zijnde, dadelijk schriftelijkcn last tot liet dooden van het hiertoe aangewezen Vee geeft.- Ten einde de wijze van behandèling hieromtrent buiten allen twijfel te stéllenbehoort de Eigenaar of Hoüder, bij het doen der aangifte aali liet Hoofd van het Stedelijk of Plaatselijk Bestuur, tevens bepaaldelijk te verlneldclïof liij den Veearts bereids gewaar schuwd heeft of nog onverwijld waarschuwen zal; zulJènde, wanneer dit niet door hein Eigenaar of Houder mogt plaats hebben, de bedoelde kennisgeving door het. Hoofd van het Stedelijk of Plaatselijk Bestuur zeiven aan den Veearts behooren te geschieden, ten einde deze in voege voorschreven kunne handelen. IntusSchen worden door dit een en ander, de verdere Autoriteiten, in hét lid avaii art. 8 genoemd, niet ontheven van de verpligting, om, wanneer zij söms eerder kennis van ziekte niogtén hebben bekomentot stuiting van derzelver voortgang de meest gepaste maatregelen te helpen beramen. Behoorende ook de Veearts, zoodra hy, al is liet zijdelings, Van de werkelijke of vermoedelijke aanwezendheid der ziekte onderrigt is, zich, zelfs zonder bekomen aanzeggingde zaak aan te trekken; terwijl in allen gevalle de Veehouders, willen zij hunne aanspraak op vergoeding niet verliezen, naar aanleiding van art. 10 der wet verpligt zijnhem op hunne stallen of in hunne weiden kot het doen van onderzoektoe te laten. Leyden den ijdea Augustus 1840. Burgemeester en Wethouders voornoemd J. G. DÉ MEY. Ter ordonnantie van dezelvé V. PUTTKAMMER. NEDERLANDEN. LeZDEN, 23 AugQStUS. Gisteren is alhier de rierde verjaardag v«n Z. K. H. Prins Willem Frederik Vlikolaas Albert, Zoon van HH. KK. HH. Prins en Prinses Frederik der Né- derlandenop de gebruikelijke wijze gevierd geworden. Op den 9 September aanstaande zal in het Gemeenelandshuis vanRhiin- lind, alhier, door de Commissie van beheer en toezigt over de droogmaking Van het Haarlemmermeer worden aanbesteed: het verruimen van het Katwijk - sche kanaal, van af de tweede sluis of Sluis S, tot in den mond van het nieuwe kanaal naar de Leede. In een onzer laatste nommers hebben wij, volgens een Amsterdamsch dagblad, gemeld, dst in de vergsdering van de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen besloten was; eene eigene drukkerij op te zetten; wij verne men van een' der Afgevaardigden bij die vergsdering, van het departement Leyden, dit wel daartoe een voorstel gedaan, maar hetzelve niet aangeno. men is. De naam van deo eigenaar van de aan de Vliet afgebrande woning is Cerrit Mooyman. Men meldt uit 'sGravenhage vin den 21 Augustus: Bij het onderzoek van de dertien wetsontwerpen, tot wijziging van de grondwet in de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staren-Generaalis veel geredetwist over de vraag, hoe verre zich de bevoegdheid der Kamer uitstrekte, en scheen het meerendee! det leden van oordeel te zijn, dat de Kamer alleen over de dertien ontwerpen te oordeelen had. Daar de discussiën en de stemming in de laatste zitting der Kamer gehouden, de meening van de meerderheid derzelve, over dat punt, heeft doen uitkomen, zal men het. zélve thana met itilzwijgen voorbijgaan. Alteen moet men doen opmerken dat er enkele leden waren, die de Kamer zelfs het regt betwisten, om wenschen, over andere punten, dan die, welke aan hare beraadslagingen onderworpen waren, te niten, doch dat de meerderheid een tegengesteld gevoelen scheen voor te staan. In eene der afdeelingen heeft men gevraagd of het niet aonderling is, hoe men juisc in het omgekeerde uiterste van 1815 Wil vervallen. Blijkens het rapport gold het ook toen niets dan eene wijzi ging. Ons art. 229 is art. 142 der grondwet van 1814, en toch werden toen geene voórloopige ontwerpen gemaakt, zelfs niet aangeduid wat veranderd Zoo worden, dan de woorden: Souvercint Vont en Erfprinsterwijl de wet Van 23 Maart 1S15 alleen, zonder eenige specificatievan alle zulke andere rnodificatiën enz., gewaagt. Die handelwijs was mogelijk onregelmatig, maar niemand reclameerde; aïle staatsmrgten onderwierpen er zich aan, en nu zullen wij aan de bevoegdheid twijfelen om een letter te veranderennu zullen wij door die niauwgezetheid alles op het spel zetten, het eenig af. doend middel van uitkomst afsnijden? De leden, die zulks in het midden Wigten, beamen dit te minder, omdat de Regering er in zekeren zin zelve van afweek, door den considerans der nu aangeboden voorstellen geheel «nders dab die oorspronkelijke Ce stellen. .Vele leden hebben het geheel verkeerd én oiiregt-raatig: blijven besehou. wen, dat er geehe Afgevaardigden van Limburg en Luxemburg zijn geroe pen, om over het veranderen van de grondwet te raadplegen. Men was van oordeel, dat de overgeblevene gedeelten van Limburg en Luxemburg, en we) buiten allen kijf die strekzn, welke nimmer onder het gebied van Belgie geweest zijn, als b. v. Maastricht, het ontegenzeggelijks: regt hebben* roede gekend te worden over de veranderingenwelke de ervaring in de grondwet kunnen gebieden. Men geloofde, dat de informaliteitwelke nu zou plaats hebben, zeer droevige gevolgen zal kunnen na zich slepen. Som migen beschouwden zich zelfs onbevoegd om over de verandering in de grondwet te raadplegenindien de Vertegenwoordigers van Limburg in de- zciva ontbreken. Sommigen hebben ook gevraagd, boe de verandering der betrekking van het Groot-Hertbgdom Luxemburg zonder medewerking der Vertegenwoordiging uit dgt gewest, heeft kunnen plaats hebben? Ter gelegenheid van het bovengemelde onderzoek in de afdeelingen is door eenige leden verklaard, dat zij tegen alle de in beraadslaging zijnde wetten zullen stemmen, ten einde de Regefing, zoo mogelijk, te nopen tor nadere voordragten meer in overeenstemming met de begeerte van een groot deel der volks-vertegenwoordiging. Zij miskennen de aangebragte verbete. ripgen niet, maar meenden dien weg te moeten bewandelen, om alle zoo. danige botsingen te voorkoinendie bij eene door zware lasten gedrukte Natie dikwerf het gevolg zijn van teleurgestelde verwachtingen, en van het niet vervullen van regtmatige wenschen. In eene andere afdeeling is door een lid verklsard, dat er volstrekt be. hoefte is aan eene geheele herziening der grondwet, ten einde de inrigting van het bestuur van dit Rijk tot zoodanig eenvoudige grondslagen terug te brengen, als met derzelver tegenwoordige uitgebreidheid en belangen o'ver- eéhkomende zal worden bevonden, bij het licht der ondervinding meerdere bepalingen van de tegenwoordige grondwet te verbeterenen de noodige waarborgen vcor het welbegrepen belang des Vaderlands voor de coekomsc vast te stellen; dat de voordrage van deze dertien ontwerpen van wet verre at is van in die behoefte te voorzien, en date deze voordrag: uit dien hoofde ontoereikende en bij gevolg onaannemelijk moet worden gekeurddat het daarom wenschelijk is, dat de Kamer, bij eerbiedig adres, de dertien ontwer. pen voor den troon Zijner Maj. weder nederlegge, en Hoogstdenzelven drin gend verzoeke, de vergadering te verschoonen van de noodzakelijkheid, om over déze onvolledige en ontoereikende voorstellen een ongunstig oordeel té vellen, maar onverwijld, naar aanleiding van de aanmerkingen, reeds gewit en aan Zijne Maj. bekend, eene algemeene herziening der grondwet, te doen bewerkstelligen. Het niet hooren van Limburg leverde aan enkelen altrfede eene voldoende reden op; om aan alle de ontwerpen hunne stem te weigeren. Men vondt het hoogst bedenkelijk een gedeelte van de Natie een pactum op te dringenwaartoe hetzelve niet had medegewerkt. Meest'in alle de afdeelingen heeft men hét herzieningswerk onvolledig geketfrd en er op aangedrongen, dat de Regering, hetzij door deze dub bele Kamer, hetzij door de gewone Tweede Kamer, wierd aangespoord, het begonnen werk te voltooijen en hieraan dadelijk de handen te slaan ten einde dezen Staat op hechte grondslagen te vestigen. In de eerste af. deeltng was men tot het besluit gekomen, dat deze herziening niet die vol. ledigheid heeft erlangd, welke zij zoo gaarne getvenschc hadtwelke Zoo noodig is en waartoe zoo velé bouwstoffen bij de deliberation der ge* Wore Kamer aan de hand gegeven zijn. Men moest erkennen, dat het werk onvolledig is gebleven, en vertrouwde met deze verklaring het gevoeletj vin het verlichtste gedeelte der Natie te kennen te geven. Algemeen meende men, dat eene 'jnbekrompene uitvoering der grondwet en der eventuele veranderingen steeds vele klagten had en zal knnnen voorkomen, en dat. Indien »ij me.t eenen mëer vrijgevigen zin ten uitvoer gelegd was.de nood zakelijkheid van verduidelijkende bepalingen minder zoude gevoeld zijn. In eene andere afdeeling heeft men zijn leedwezen betuigd, dat er niet stelselmatig genoeg was gehandeld; de voorgestelde stuksgewijze herziening had eenige onderdeelen verbrokkeld en uit het verband gerukt. Bij eene eventuele nadere herziening zoude men op het als nog ontbrekende, nadeg moeten terugkomer. Sommigen drukten de begeerte uit, dat de Kamer op de eene of andere constitutionele wijze zoodanige wenschen en denkbeelden ter kennis van de Regering mogt kunnen brengen, in de hoop, dat dit mid del ten minste in de toekomst van goede uitwerking mogt kunnen zijn. Deze ledeti meenden, dat een adres der Kamer aan den Koning daartoe geschikt zou kunnen worden geoordeeld, en dat de bepalingen van de art. 113 en 232 der, grondwet dit middel zouden wettigen. In eene andere afdeeling beeft men aangevoerd, dat de voorgedragene wij. Zigingen vêel te wenschen overlaten en aan de verwachting der Natie niét kunnen Voldoen. Ons gebrekkig verkiézingstelsel, aldus drukte men zich uit dat slechts onbéduidende wijzigingen heeft ondergaan, geeft vele en gegronde redenen tot klagten; het behouden van de Eerste Kamer en van den,Raad. van State; de bepalingen omtrent het regt van gratie en de dispensation van wettelijke bepalingen; het regelen der burgerlijke pensioenen bij. de wet, en zoo vele andere verbeteringen, die, óf met onzen politieken, óf met onzen financiëlen toestand in het naauwste verband staan, en waarop reeds vroeger, is aangedrongen, zijn zoo velé onverhoorde wenschen, op welker vervulling men alsnog vermeende met den meesten ernst te moeten aandringen. Men verklaarde, dat, bij de hoogte der bestaande belastingen, het behoud.van kostbare en doellooze inrigtingen, als b. v. het Ministerie van Eeredienst, het ongeraden en zedelijk ongeoorloofd maken zalnieuwe belastingen op de schouderen der Natie te leggen, indien dezelve mogten worden gevorderd tot dekking der Staacsbehoeften. Men vestige de aandachc der Regering op het ongrondwettige bestaan van bet onvrij territoir op de grenzen, waardoor dui. zende ingezetenen boven hunne medeburgers, door eene menigte lastige for. maliteiten bemoeijelijkt, en in de uitoefening hunner nijverheid dagelijks wor. den gestoord. Deze ongrondwettelijke coestand zoude men gemakkelijk kun nen wegnemen, door de invoering van een mild tarief van in- en uitgaande regten, gegrond op de echte beginselen van staathuishoudkusde, en hierbij zoude zoowel de nijverheid als de schatkist winnen. In eene der afdeelingen is te kennen gegeven, dat er over het algemeen, in dezelve wel eene groote meerderheid bestaat voor de aanneming van ieder der dertien aangeboden wetsontwerpen, en dus eene neiging tot bevordering van orde en regelmaat en het doen ophouden van eenen onzekeren en vlot. tenden stand van zaken, zoo nadeelig voor het Vaderland,; en wel om dat Vaderland hoe eerder zoo beter in het bezit te stellen van die belangrijke verbeteringen, welke mén in deze wetten heeft mogen opmerken. Dan, hoe feer zich deze meenfng bij de meeste leden der tfdeeling heeft gevestigd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1