A\ 1840. LEYDSCÏÏE N 8ft. COURANT. V R IJ D A G, J U /i p '^K-öüi w, Ï'B 17 J U L IJ. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden,— Gehad hebbende het verzoek van Huyb re Heyde, Meikverkooperwonende binnen $eze Stad in de Groenesteeg, strekkende rer bekoining van de vereischte verdunning om Van een Huis en Erf, aan de Westzijde van de Vestestraat, tussehen de Groenesteeg en •de Ouden Rijn, Wyk 7 N°. 256, ecne Koestalling te mogen boiïwenniet eene behoor lijke Bergplaats voor Hooi, en uitgang hebbende in gezegde Vestestraat; Gezien art. 15 van liet Reglementhoudende bepalingen tegen het uitbreken van huizen 'en gebouwentot schade en gevaar voor aanbelendc percelen Brengen bij deze ter kennis van alle daarbij belanghebbendendat tot het booren der bewoners der huizen, naast het bovengenoemde perceel gelegen, onurénc het hinderlijk zijn, of benadeelen derzelven, door de Commissie van Fabricagezal worden gevaceerd op het Raadhuis dezer Stad, op Dingsdag den 21 Jul ij aanstaandedes middags ten twaalf ure; zullende de belanghebbenden verpligt zijn, hunne bezwaren tegen opgemeld verzoek op dien tijd by genoemde Commissie in te brengen, terwijl bij verzuim daarvan, zy gehouden zullen worden tegen de inwilliging van hetzelve zich niet te hebben verzet. Leyden den 16 Julij 1840. Burgemeester en Wethouders voornoemd J. G. DE MEY. Ter ordonnantie van dezelve V. PUTTKAMMER. NEDERLANDEN." Leyden, 16 Julij. De hoopdie onze stadgenooten algemeen hadden te kennen gegevendit nog andere, dan reeds voor drie jaren tot plantsoen aangelegde, stadswallen zouden worden in orde gebragt en tot wandelplaats ingerigt, is dezen zomer verwezen» l|jkc geworden, daar de Regering goedgevonden heeft, om onder directie van den heer Scads-Architect S. van der Paauwden vestwal van de Mare- cot de Rhijnsburger Poorc en een gedeelte van dien van de Koe- tot de Wittepoorc, op eene smaakvolle wijze te doen beplanten en op denzelven tot eene aangename wandeling gelegenheid te geven. Zoo wij vernemen, zou in het aanstaande najaar begonnen worden, om de vest van de Rnijnsburger- naar de Morsch Poort met een gelijk doel te slechten Onze ingezetenen kunnen niet anders dan de goede bedoeling hirer Regering prijzen, die zoowel door het aanleggen van de stads vesten, het Uiterlijk aanzien der stid verfraait en aan hare burgers aangename wandelplaatsen verschaft, maar ook in den schralen wintertijd onderscheiden handen aan het werk houdt en vele huis* gezinnen aldus het noodige doet vinden. Op Zondag den iaden dezer heeft het volgend voorval buiten de Witte Poort plaats gehad: Een jongen, Chrittiaan Dool geheeten en 14 jaar oud* valt in het water, ieder roept om hulp, doch niemand verleent dezelve, waarop de zoo ijverige, hulpbecoonende menschenvriendde Majoor von Wiebekingy van de afdeeling Kurassiers N°. 3, alhier in garnizoen, aankomt. Het gevaar ziende van den jongeling, welke reeds gezonken was, bedenkt hij zich niet lang, werpe zijn jas uit, springt in bet water en wel mee hec allergelukkigst gevolg, dat hy den jongeling, die op het punt was te verdrinken, redt. Wij rekenen het ons ten genoegen, om deze daad van moed en mensch lievendheid hier te vermelden van eenen man, die zeker geene belooning door zijne daad zocht, maar wien de lof van allen wordt toegebragt en wieui verdiensten ten dezen opzigte zullen gewaardeerd en erkend worden. Met hei nieuwe kanaal,hetgeen van de Haarlemmermeer langs Warmond, Oegstgeesc en Rhijnsburg naar de Katwijksche uitwatering gegraven wordt wordt goede voortgang gemaakt, daar hetzelve ook, zoo als wij vernemen, nog dit jaar gereed moet zijn. Van voorbij Rhijnsburg, waar het 011de kanaal der uitwatering regtstreeks tot aan zee loopt, tot aan het Warmonderhek is het nieuwe kanaal bijna en op sommige plaatsen reeds geheel uitgegraven en stroomt reeds een breed water. Zoodra de bruggen, die te Oegstgeesc en tan de Haarlemmervaart bij het Warmonderhek gelegd moeten worden, gereed zijn, zal het kanaal ook qp die punten heengeleid en in dadelijke betrekkirg met de Leede, langs Warmond naar de Meer loopende, gebragt worden. Vervolg en slot van het verslag der Gedeputeerde Staten van Zuid* Holland aan de Staten der provincie Holland in derzelver gewone vergadering', gehouden te 's Gravenhage den 7den dezer: GeldmiddelenGewestelijke en gemeentelijke comptabiliteitDe invoering der Rijks be lastingen heeft overal regelmatig plaats gehad. De toegestane credieten op de provinciale begrooting zijn meerendeels voor de behoef ten voldoende bevonden. Niettemin betreurt men, dat de staat van de provinciale geldmiddelen, bepaaldelijk in Noord-Holland, ten gevolge van de drukkende rente-betalingen en aflossingen van vroe gere leeningen, geene meerdere ruimte laat, om nuttige instellingen door subsidien te ondersteunenxjf wenschelijke ontwerpen tot stand te helpen brengen. Te Leyden is her finantieel beheer, en bepaaldelijk de belangrijke achterstand dier stad, *>p eenen bëtefren Voet gebragt. Ook te Leyden en Haarlem is weder, in den afgeloopen winter, een groot gedeelte der stadswallen tot openbare wandelplaats ingerigt geworden. Nijverheidenz. Thans overgaande tot de beschouwing van de zoo gewigtige takken van nijverheid en volkswelvaart, waaraan de provincie Holland haar bestaan, haar' in vloed en, meer dan eenige andere oorzaak, haren gevestigden roem te danken heeft, is het ons aangenaam U Ed. Gr. Achtb. weder op de voortduring van vele zegeningen, en Op menig vek-blydend uitzigt in de toekomst te kunnen wyzen. Ofschoon toch het jaar 1839 voor sommige handelaren verliesgevend is geweest, welk verschijnsel niet aan eene hernieuwing van de bestaan hebbende handelcrisis, maar voor namelijk aan de gevolgen dier crisisaan vrees voor nieuwe overdrijving en zorg voor de behoefte alléén van het oogenbük is toe te schrijven, deed zich echrèr, bij voel be drijvigheid, geen geldgebrek meer gevoelen, en strekten de houding van Holland en de 'bemoeijenissen derNederlandscheBank, om het vertrouwen in Europa te doen terugkeeren. Handel. Handel ten scheepvaart hebben dan ook in het verloopen jaar wederom eene 'niet onbelangrijke uitbreiding ondervonden. Vooral was dit het geval met den handel op Java en de Oost-Indische Bezittingen, waarin voortdurend eene schier ongekende bedrij. vigbeid heerschte. Ook het handels vertier met den Rhyn en de Oostzee-Staten was on gemeen levendig. De vernieuwde handelsbetrekkingen met de Kust van Guinea, waarvan in een vorig veirslag werd gewaagd, hébben gunstige uitkomsten opgeleverd. Ongetwijfeld wordt doof de groote uitbreiding van onze koopvaardijvloot de voorspoed Van vele ingezetenen bevorderd. Niet bevreemdend is echter de hier en daar geuitte vrees, dat zoodanige uitbreiding de behoefte aldra zou kunnen te boven gaan. De stooriibootvaart is steeds toenemende; telkens worden er, gelijk U Ed. Gr. Achtb. bekend is, nieuwe diensten georganiseerd en aangekondigd, of plannen voor nieuwe proef nemingen ontworpen. Fabrijken. De uitkomstenwelke het fabrijkwezen in Holland heeft aangebodenzijn zeer ültcenloopende. Te Haarlem zijn de werkzaamheden in de aldaar bestaande drie groote fabrijk-etablis- snnentenschoon met een verminderd getal werklieden, onafgebroken voortgezet. Dat Vin den heer van Geuns is thans in een geheel nieuw lokaal aan het Spaarne'gevestigd. Vi de fabrijken te Zaandam en in de Zaandorpen is achteruitgang bespeurd. Alleen de stotinpapier-fabrijk te Zaandam heeft gestadig doorgewerkt. Di zoutziederijen ie Alkmaar blijven in kwijnenden toestand, en in de branderijen rc Wees> zyn de werkzaamheden mede verminderd. Daarentegen is de in laatstgenoemde stad bestaande zeepziederij en olieslagerijna eenigen tijd stil te hebben gestaan weder onder etne andere firma in werking gebragt. Te Koog aan dc Zat is, fb 1839, een houtzaagmolen opgerigt, gelijk mede te Nieti- wer-Amstei eene door stoi. 111 gedreven vetsmelterij en oliezuiverings-fabrijkonder de firma: Orobio de Castro. De in Noord-Hol land bestaande suikerraffinaderijen hebben veel vertier en omzet onder vonden en gaven nietr dan 27 miljioen Ncdcrl. ponden geraffineerde suiker ten uitvoer aan. Dc gewone suikerraffinaderijenin ZimLHolland aanwezig, zijn steeds vcrachtcrende hetgeen thans wel voornamelijk aan de zoo zeer in liet groot werkende stoom-suikerraf- finaderijen wordt toegeschreven. Te Schiedam klaagt men over het toenemend getal endebiet der aardappelen-stokerijen weike klagte aanleiding tot een bepaald onderzoek heeft gegeven. Men beweert ter ge noemde plaatsedat de binnenlandsche consumtie van jenever van weinig aanbelang ge weest is; terwijl daarentegen de verzendingen naar buiten 'slands zijn toegenomen, in die mate zells, dat er, in 18^9wel 6,500 vaten meer dan in 1838, en 18,500 vaten meer dan in 1837 alzoo verzonden zyn. Hierbij mag gedacht worden aan het genot der premiedie thans aan den uitvoer verbonden is. De Kamer van Koophandel en Fabrijken te Schiedam, blijft het raadzaam achten, dat de wet op het binnenlandsch gedistilleerd worde veranderd en de sluikerij krachtdadig geweerd. In hec Leidsche fabrijkwezen werd, in het vorige jaar, eene schier algemeene werke loosheid 'ondervonden, waardoor het ontzettend getal behoeftigen, aldaar reeds aanwezig, nog op eene verontrustende wijze toenamdoch het verschaft 011s eene innige blijschap tevens te kunnen vermelden, dat eene bijna onuitputtelijke weldadigheid in den nood dier lijdende volksklasse heeft weten te voorzien, en dat eene niet onbelangrijke bestelling voor de Oost-Indiscne koloniën, benevens het aanleggen van een gedeelte der vestwallen tot openbare wandelingvan stads wegeen het oprigten eener stedelijke linnenweverij al ras dc gelegenheid heeft bezorgd tot het verschaften van eenig buitengewoon werk aan vele arbeidzame huisvaders. De staat derDelfcsche fabrijken kan geacht worden geene verandering te hebben onder gaan. Eene plateelbakkerij, de Bloempotheeft hare werkzaamheden moeten staken. Eene zoutziederij is, in 1839, te Delft opgerigt. De afmeninrigting aldaarin verband met de fabrijk van den heer Heukcmfeltheeft hare werkzaamheden voordeelig kunnen voortzetten, waaraan de confectie van goederen voor het Oost-Indische leger zeer bevorderlyk werd. De uitbetaalde arbeidsloonen voor 1839, bedragen 19,251.55. Dc Gondsclie pijpenfabrijken blijven kwijnende. De in die stad gevestigde Kamer van Koophandel wensebt, dat de Nederlandsche Handelmaatschappij, ja de handel in het algemeen, eeiiige pogingen aanwende tot bevorderig van het buitenlandsch vertier van dit artikelhetwelk in óns Vaderland tot de hoogst mogelijke volkomenheid gebragt is. In Frankrijk, Belgie, Hanover en de Rhijnprovinden worden soortgelijke fabrijken, door zware inkomende regten en door het openen van meer dan een debouché op vreemde lan den en overal op de West-Indienondersteund. Het gering aantal fabryken te 's Gravenhage is vermeerderd met die van Asphaltischen yzergrond, van den heer Verboom van de Bande; tervvyl de alhier opgerigte werktuige lijke vaatmakerij geene gunstige vooruitzigien schijnt aan te bieden. De luioendrukkerij onder Kralingen, waarvan de werkzaamheden in 1836door het faillissement van den toenmaligen eigenaar, hadden opgehouden, is weder in werking, en verschaft brood aan een veertigtal arbeiders. Nog is, even buiten Rotterdam, onder Kralingen, in het vorige jaar, een stoompelmolen voor rijst, van 14 paardenkrachten, middelbare drukking, opgerigt en met den aanvang dezes jaars in werking gekomen. Binnen de genoemde stad is een windpelmolen in een stoompelmolen veranderdaan vankelijk van 36 paardenkrachten, doch waarvan de machine op hoogere drukking tot 50 paardenkrachten zal opgevoerd worden. De groo.c voorraad van Java-rijst komt voor deze bedrijven zeer te stade. Ml» heeft te betreuren bet verlies van de uitmuntende rijtuigfabrijk van deri heer Visser te Amsterdam, die, ten gevolge van eenen feilen brandgeheel in de asch gelegd is. Landbouw, veeteeltenz. De staat van den landbouw is niet verergerd. De oogst is, loor elkander genomenwel niet meer dan middelmatig geweestmaar de landman heeft in de hoöge prijzen van de meeste veldproducten eene ruime vergoeding voor het schra lere gewas ondervonden. De hoeveelhe d kaas, in 1839 op de voornaamste Noord-Hollandsche markten ter waag gebragt, bedroeg 9 541,145 Nederlandsche ponden. De prijzen liepen van 36 tot 42 ae 100 Nederlandsche ponden. Te Leiden zijn, gedurende 1839, ter waag gebragt 333,760 Nederlandsche ponden boter en 42,649 Nederlandsche ponden kaas. Te Delft zijn gewogen 14 565 Nederlandsche ponden kaaswaarvan de middenprijs is geweest f 19 per 100 Nederlandsche ponden terwijl aldarr 429,720 Nederlandsche ponden boter zijn ter markt geweest, tegen een middenpfijs \an f 0.95 per NederLndsche pond. Visscherijen. O ver'dm staat der verschillende visscherijen is men matig te vreden. De haringvisscherij te Enkhuizen is bijzonder gezegend geweest. Voor Monnickendam daarentegen was dezelve van weinig beteekenis. De ansjovisvangst, waarop men zich in laatstgenoemde stad toelegtwas geheel mislukt. Over het algemeen verkeert de visscherij Op de Zuiderzee in eenen kwijnenden toestand. Op de eilanden Marken en Urk was, dientengevolge, de armoede zoodanig toegenomen, dat men zich vërpligt heeft gezien daarin, door een buitengewoon provinciaal subsidie, te gemoet tc komen. Te Zandvoort heeft men zich in eene ruime vangt mogen verheugen. Ook de oester* visscherij op Texel is bijzonder voordeelig geweest. Dc reederij van Ter Heide is ontbonden. De berigten uit de overige Zuid-Hollandsche zeedorpen luiden gunstig. Ofschoon de vangst der groore visscherij niet belangrijk was, hebben toch maar weinig reederijen verlorenen de meesten nog iets gewonnen daar alles tot zeer goede prijzen is opgeruimd. De beu4- of hoekwandvisschcrij is in 1839 met 118* en de versch-haringvisscherij met 02 schuiten uitgeoefend. Deze laatste heeft hooge prijzen gemaakt en een gunstig resultaat opgeleverdwaarop de mislukte visscherij in de Zuiderzee zeker niet zonder invloed is gebleven Statistieke bijzonderheden. De bevolking der provincie bedroeg, op den isten Januarij 1840, volgene de, uit kracht van Zijner Majs besluit van den 4 September 1839, N°. 98, bevolens tweede algcmccne tienjarige volkstelling, een getal van 969,354 zielen, waarvan in Zuid-Holland 526,020 en in Noord-Holland 543,334 gevonden worden. Inwendig beheerAan hét einde genaderd onzer beschouwing van de veranderingen die de gesteldheid der provincie Holland, in den afgeloopen jaarkring, reet opzigt tot hare zedelijkenatuurkundige, statistieke en andere aangelegenheden moge hebben onder- waan, en waardoor ons tevens het onzekere en onbestendige van leven, genot en Werk zaamheid op deze aarde, wordt herinnerd, wekt het in ons gemengde en innig gevoeidé aandoeningen op, nog te moeten gewagen van de verliezen, die de vergadering van U Ed. Gr. Achtb. hebben getroffen Zoo hebben U Ed. Gr. Achtb. het gemis te betreuren van den heer A. van der Hoop die het Zijne Maj. behaagd heeft tot lid der Eerste Kamer der Staten-Generaal te benoemen. Zoo werden uwe hooggeachte medeleden Jonkheer Mr. D. C. Gevers van Endegeest ërt P. Cunaeus aan de dienst der provincie door den dood ontrukt. Zoo gevoelde inzonderheid hél collegie uwer Gedeputeerden, in Zuid-Holland, zich diep getroffen door het onverwacht verlies van een hoog bejaard, maar nog krachtvol 01 nuttig* lid, welgemelde jonkheer Gevers van Endegeesteen man, die door ijverige be langstelling in al hetgeen Holland betreft, langdurige ondervinding, onvermoeide werk zaamheid en aangenaam verkeer, de achting van zoo velen ook buiten deze vergadering had mogen verwerven. Bovendien ma" men het tijdstip als niet verre meer verwijderd beschouwen, waarop ook ons waardig medelidde heer W. A. W. Grave van Limburg Stirum Noordwijkzal op houden lid van evengèmeld collegie te zijn; hebbende het Zijne Maj behaagd, bij besluit van 30 Junij jl.dien heer te benoemen tot lid van de Eerste Kamer der Sta ten-Genera al. Voorzeker, indien iets geschikt zij, om aan deze gewaarwordingen eene doelmatige afleiding te bezorgeii, dan is het de overtuiging, dat in de verscnillende opengevallen betrekkingen op eene waardige wijze is of nader zal worden voorzien. Nog ééne taak, nog eene treffende herinnering blijft ons over: de herinnering aan U Ed. Gr. Achtb. van het gemis, hetwelk deze vergadering ondervindt wegens hei afwe zen van twee achtingwaardige mannen, die, na gedurende verschillende jarenin onder scheidene betrekking tot dezelve, haar tot sieraad te hebben verstrekt, op hun daartoe «edaan verzoekdoor Zijne Majesteit tot eene eervolle rust geroepen zyn. Terwijl wij de redenen moeten eerbiedigenwelke tot het ontslag van den heer Baron van Tuijll van Serooskerken van Vleutenals Gouverneur van Noord-Holland, en van den heer Mr. IV.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1