A'. 1840.
LEYDSCHÉ j
COURANT.
r
MAANDAG;
a 5 MÊÏ.
NEDERLANDEN.
Letden, 24 Mei.
Eergisteren met den middag heeft H. K. K. H. Mevrouw de Prinses van
Órdttjè, vergezeld van Hoogstderzelver Dochter, Prinses Sophia, het Md-
aeum van'Oudheden alhier bezocht. H. K. (5. H. Is daarop bij Hoogstder.
keiver Zoon, Prina Alexanderafgestapt, heeft bij Z. K. H. het middagmaal
.gebruikt en om zeven ure 'de Stad weder vér (aten, 'naar 's éravenhage terug.
Iteerendé.
mm. Wij hebben het genoegen te kunnen mededeelen, dat.de langbeloofde
Slaat der Maskerade, door H. H. Studenten dezer Hoogeschoolop den 8ste.n
Februarij laatstleden gehouden, waaróp ook Z. K. H. Prins Alexander heeft
ingeteekend, by den Boekhandelaar P. Engels in het licht is verschenen.
Bg het beïchouwen der Plaat mogen wij niet nalaten den uitgever allen
lof toe te brengen voor. de bijzondere zorg, waarmede hy dezelve bij den
heer Backer te Dordrecht deed vervaardigen, en ipeenen te knnnen zeggen,
dat dezelve met de beste lithographische platen kan wedgveren. Wij wen.
achen en vertrouwen dus, dat de uitgever door een ruim debiet voor zijne
jtorg en moeite zal beloond worden.
De Maskerade wordt op dezelve getrouw voorgesteld; de optogt verbeeldt
van de Hoogewoerds Poort af te komen, terwgl de stad haar aloud aan
zien op den tyd, waarop de inrogt voorviel, op de Plaat heeft blijven be
houden. De rand bevat schoone Allegorische Voorstellingen, geheel op de
geschiedenis zinspelendedezelve is ook uitmuntend uitgevoerd.
Men meldt uit *s Gravenhage van den nsten Mei:
Z. K. H. de .Prins van Oranje is heden morgen uit deze Residentie naar
Tilburg vertrokken.
Bjj besluit vap den 8sten Mei jl., heeft Zijne Maj., voor zoo veel de
provincie Holland (Noordelijk gedeelte) aangaat, gevolg gegeven aan de
bij Hoogstdeizelfs vroeger besluit van den 4den Augustus 1839, Staatsblad
N°. 34), gedane toezegging, om aan ieder der hoofd- en mindere niet tot
,bet leger behoorende officieren, die, onder anderen, by de thans ontbonden
batailjons reierve schutterij, door Hoogstdenzelven zijn benoemd geweest,
bader bij een afzonderlijk, besluit een eervol ontslag uit deze dienst te ver
leenen; en mitsdien san de officierén, welke tot de tbsns opgeheven 3de,
yde.-jd.e, gate en, noste bataljons reserve-schutterij hebben, behoord, oiider
dankbetuiging voor de door hen in hunne respective betrekkingen aan Zijne
Maji en aao het Vaderland bewezene diensten; een eervol ontslag toegekend.
Men verbeemt, dat achtervolgen» eene Koninglijke beschikking, Zijne
de Minitter van Binnenlandsche Zaken den heer H. Molineau heeft ge.
imigtlgd, om ophetGroot-Noord-Hollandsche Kanaal en op de andere kana-
len, welke by vooraf aan het Departement van Binnenlandsche Zaken zal
aanwezen, proeven te nemen met eene stoomboot, welke naar een nieuw
model it ingerlgt en die hij tot de vaart op die kanalen zon wenschen toe.
sppalt te zien, zoowel voor het vervoer der reizigers als der koopwaren;
„«bdhr het uitdrukkelijke voorbehoud, om de door den heer H. Molinedu
gevraagde boncessie toe te staan of te weigerennaar den uitslag dezer
pnoefitemingeiiwelke in tegeftwoordigheU agemenüour Zijne E-.tw.
Heb Minister aangewezen, behoörén gedaan te Worden.
-2» De afdeelingen van de Eerste Kamer der Statën-Genèraal zgn heden
over de bij dezelve ainhsngige ontwerpen van wet vergaderd geweest.
De afdeelingen vSn de Tweede Kamer hebben heden overwogen de
nadere antwoorden der Regering op de bedenkingen, welke nader in de sec-
tien gemaakt warenten aanzien der laatste zfcven ontwerpen tot herziening
der ponderer,
Nair men verneemt hebben de leden van de Tweede Kanier dér Stiteh-
Generial; over het algemeen mét een waar genoegen het vooritël vin wet
ontvingen, strekkende, om het beginsel der Ministeriële verantwoordelijk,
heid uitdrukkelijk in de grondwet op te nemen. Men zag daarin een blijk
van de bereidwilligheid der Regering om aan het zoo stellig genie verlangen
der Kamer gehoor te gevenen men betuigde deszelfa dankbaarheid vpor
eene toenadering der Regering tot de wenschen der Kamer; die de gegronde
hoop gaf, hët moe'tjëiyke werk dër herzienihg onrer grondwet; met gemeen
overleg, tot het toetste welzij» vin Nedërland; tot stand te zullen kunnen
Brengen.
Eenige ledén toeenden, dat dé Ministeriële verantwoordelijkheid genoeg,
zaam in den geeat der grondwet lag opgesloten en verlangden daarvan geene
nadere ontwikkeling. Anderen wénschten de verantwoordelijkheid in meer
uitgestrekten zin te zien daargesteld, met alle hare gevolgen, om mogelijke
botsingen tusschen de verschillende ataatsraagten op de geschikste wijze te
kunnen uit den weg ruimen, en wilden die in verband gebragt hebben met
tea stelsel van regtstreeksche verkiezing en ontbindbsarhëid der Kamer.
De meerderheid verlangde echter in de grondwet het beginsel uitgedrukt
te zien, dat de Miniaceri, als belast met de uitvoering van alle maatregelen
Vtn algemeen beatuuraansprakelijk zgn voor de wfo'ze waarop zg dit vefrigten.
Het ontwerp, dat deawege aan de Kamer is aangeboden, scheen, wat
deizelfa redactie betreft, weinig byval te zullen verwerven. Onder anderen
vestigden de leden hbnne aandacht op de voorgestelde bepaling dit de Minis,
teri deswege verantwoordeiyk waren volgens de wet. Zal dit beduiden, dat
«ené afzonderiyke wet die verantwoordelgkheid nog zal móeten regelenzoo
éls zulks óp meer andere plaatsen het geval is, waarbij de grondwet de
regeling eener zaak tan de Wet wofdt overgelatenof wordt daardoor be.
doejt)dat zy alleen wégena misdrijven, door de bestaande wetten otoscbre.
«en, gestraft zullen kOnnen wórden. Eenige leden vraagden of hierdoor wel
genoegzaam het mlabrüik tekeer zoude worden gegaan van, door Ministeriële
asnsehryvingenaan de wet zoodanig eëne interpretatie të gevendie wel
tn de letter derzelve, maar niet aan de bedoeling der wetgeving beantwoordt?
By de eerste zinsnéde merkte men op dtt de herhaling van het Woord
èitvieking diir zilóést wórden vermeden, daar het wei van zelf spreekt, en,
aldus uitgedrukt, Zonderling klinkt: „dtt de hoofden der Ministeriële depir-
t'étocnttn béjist Zijn mét de uitvoering v»n hetgeen hun ter uitvoering wordt
Opgedragen.
Men oordeelde, dat in de bgvoeging aan hét slot van den eerstén zin; en
ter uitvoering aan hun worden opgedragen eene beperking scheen te leggen
welke velen niet konden goedkeuren, naardien uit de bijvoeging dier woor.
den zoude knnnen afgeleid worden, dat er nog altoos als het ware eene af.
zondetlijke epdragt ter uitvoering bg de verordeningen en besluiten zouden
ïpoeten gevoegd zgn, om den Minister verantwoordelgk te kunnen stellen.
Mee gelóóft dat dé twijfel geheel kan wegvallenwanneer hier gekten
wordt: of ter uitvoering aan hen worden opgedragen waarmede ook de tegen,
stelling beter uitkomt.
De in de grondwet onbekende uitdrukking van: De Natiekwam ook aan
sommigen nier gelukkig voor, evenmin als dié van: ter waarborging van den
Koningmen geloofde aar die russchenvoeging hi.er eigenlijk weinig te passé
komt en .veilig..kan weggelaten wordéti.Men vraagde, voor wien anders
«fan voor den koning en her gebeele Volk toch die waarborg zou kunnen
•trekken?
Bijzonder merkte mén opdat er geenzins schijnt gedacht te worden aan
het geval, dat, zonder het bestaan van eenig Konïnglijk bevel óf verordening,
hetwelk zonde behooren onderteekend te zgn, de grondwet of eenige andere
wet eens niet wjerd uitgevoerd, geheel in vergetelheid wierd gelaten; ep
men vraagde, of de Miniiters voor zoodanige veronachtzaming, door bij ab.
sentie van een besluit, niets te dóen, oók niet verantwoordelijk behooren
gesteld te Worden
Men vermeende deze vraag toèstemmend te moeten beantwoordenen zoude
eené bijvoeging, in dien geest, verlangen. Men konde zich niet vereenigen
met de laatste woord'ep der bijvoeging: zij zijn hiervoor verantwoordelijk
volgens de wet, indien toch hier met de wet de strafwet mogt worden bedoeld.
Men oordeelde dat dit eene limitaiie daarstêlde, welke aan de geheele bg-
voeging geene meerdere kracht liet, dan in art. 177 der grondwet reeds ge.-
legen is; anders ware bet. Indien deze uitdrukking, in den zin eenen nadere
wet, over dé hier bedoelde verantwoordelijkheid te maken, wierd opgenomen.
Men heeft gevraagd of bet dus genaamde contre-sëign, niet alleen op
besluiten en verordeningen moest worden toegepast, niar dien hetzelve bij
wettenwelke de Koning en de Staren-Generaal te zamen makeneigenlijk
niet te pas kwam, en verscheidene wetten anders de toede-onderteekening
van meer dan eenen daarbg betrokken Minister zouden vereischen.
Maar andere leden vonden het voorschrift ooit ten deze noodig, ten einde
den juisten inhoud van nieuwe wetten te waarmerken. Hec scheen in alleti
geval overeenkomstig den aard der zaak, om de Ministers ten deze niet
verder verantwoordelijk te stellen, dan voor dé rigtige invoering, uitvoering
óf toepassing der wetten.
Men deed opmerken, dat, uit een nader oogpunt de zaak gezien, bee
niét kan aaDgaan, de Ministers mét de uitvoering der wetten onbepaald te;
belasten en hen daarvoor verantwoordelgk te stellen, daar de uitvoering vanl
onderscheidene wetten aan bepaalde autoriteiten is opgedragen of opgedra.
gen kan worden, waarvan als voorbeeld art. 145 van de grondwet kan wor.
dén aahgëvo'erd. Men gaf ib óyefweging of hier niet tusschen dat art. en
het ontwerp, zoó al niet eene stellige tegenstrgdigheid, ten minste eenige
onduidelijkheid zal ontstaan.
Sommige léden, hoezeer ëene betere redactie gewenscht hebbende, ver.
klaarden eèhter, in het voorgestelde, de verantwoordelijkheid voldoende te
vinden uitgedrukt, welkë zij oordeelen met de ware principes van onzen mo.
narchalen Regerjngs-vorm overeen te komen, namenlgk, dat de Ministers,
alk uitvoerders dér bevelen des Konings, verantwoordelijk kunnen en moeten
worden vóór de veronachtzaming en schending der grondwet en andere alge.
meénè ibetten, door de besluiten en algemeene verordeningen hij hen onder-
itekenci, Deze leden zeurden ooz ae laatste bepaling, dat zij verantwoor
delijk zullen zijn volgens de wet, hiermede verstaande de strafwet, volkomen
goed én voldoende.
Énkele ledende moeijelgkhedert gevoelende van het bijeenbrengen eener
goéde en voldoende redactie; zoodra men veel bepalen of beperken wil,
oordeelden dat het beter ware geweest niets meer in de grondwet op te
nemen, dan deze twee hbdfddenltbeeldéndat de persoon des Konings niet
verantwoordelijk is voor de daden zijner regering, en deze veantwoordelijk.
heid alleen rust op de hoofden der Ministeriële departementen.
De antwoorden der Regering op deze bedenkingen, én, naar men hoopt,
ook een beter opstel van het ontwerp van wet, worden eerstdaags te ge.
moet gezien.
Kan den 23ften Atei. Naar men verneemt, zal de Regering eerstdaags
antwoorden op de bedenkingen, welke in de afdeelingen van de Tweede
Kamer der Staten-öeneraal gemaakt Zijn, ten aanzien van het ontwerp van
wet, betrekkelijk de Ministeriële verantwoordelijkheid. Men verzekert te.
vens, dat er een nieuw opstel vatl dat ontwerp zal worden aangeboden.
Van Regeringswege is thans ook bij de Kamer ingekomen de volgende
beantwoording op de bedenkingen, welke in de sectiën gemaakt zijn omtrent
den inkoop én de aflossing vin schuld en tot voorziening in de behoefte van
het Syndicaat over het jaar 1840:
Behalve de vragen, die door vele leden in de afdeelingen zijn gedaan,
tot het bekomen van ophelderingen nopens de staten, welke zoo in het jaar
1839 als nil laatstelijk bij de aanbieding van de tegenwoordige wet, vertrou
welijk, aan Hun Edel Mogenden zijn medegedeeld geworden, komen in de
proceisen-vèrbaal van de afdeelingen menige bedenkingen voor, nopens hec
wezen van die wet, welke men trachten zal op de meest volledige wijze te
beantwoorden:
Art. 1. Me? betrekking tot art. i is de bedenking gemaakt, dat het ka
pitaal uitgestelde schuld en daartoe behoorende kansbiljetten, reeds door het
Amortisatie-Syndicaat, krachtens art. 2 der wet van den 24' December 1829,
Staatsblad N°. 80), vernietigd, daar bg ƒ2,072,800, in plaats van toe
ƒ2,004,000, (zijnde de som van 2,004,800 klaarblijkelijk eene drukfout),
had moeten worden uitgetrokken. Deze bedenking zal van Zélve vervallen,
wanneer men in aanmerking neemt, dat de overgang der uitgestelde tot de
werkeiyke schuld, moet plaats hebben met den aanvang van elk j'aar, zoo.,
dat her Amortisatie-Syndicaat, om aarivaiikelük met den isten Januari; 1840
den overgang voor dat jaar te kunnen doen voortgang hebben, gehouden is
geweest, om, in den loop van hét jaar 1839, het daartoe noódige kapitaal
aan te koopen, en op den eersten dag des jaars 1840 beschikbaar te stellen.
Hieraan door het Amortisatie-Syndicaat voldaan zgnde, kan het wel geen
twyfel lijden, dat, in den loop van het jaar 1840, door hét Syndicaat zal
moeten worden aangeschaft, zoo veel als tot den overgang voor 1841 ver.
eischt wordt, namelijk ƒ3,075,000, welke som wordt zamengesteld als volgt:'
Voor den jaarfgkschen overgang over het Jaar 1840 5,000,000.
Voor de gedane nalotingen 79,000.,
af het kapitaal voor het jaar 1841 reeds vernietigd ad
5,079,000.
- 2,004,000..
blijft 3,075,000.'
De aanschaffing van dit kapitaal, waarover de houders der voor het Jaar