A\ 1840. LEYDSCHE 61. COURANT, WOENSDAG, V /j v -' rV 0/ so MEL NEDERLANDEN. Leyden, 19 Mei. r, Ylec zoontje van JKeyzer, op tie Beescemarkt alhier, oud 10jaren, bondag namiddags ten 4 ure, even buiten de Witte Pojrc in het water gevallen en voor dood er uitgehaald, is door het bereidvaardig en belangloos hulpbetoon van de heeren van Lier en Bruningsofficieren van gezondheid der 5de atdeeling infanterie, alhier in garnisoen, na eene kunstbewerking van meer dan drie kwartier unrsweder als in het leven is terug geroepen én aan xijne nu verheugde ouders terug gegeven. Men meldt uit *s Gravenhage van den iBden Mei: De zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal yan heden werd onder anderen bijgewoond door HH. Exc. de Minister van Financiën ad interim en dien van Binnenlandsche Zaken. Drie ingekomen verzoekschriften, betreffende de herziening der grondwet, vooral met opzigc tot de scheiding van Zuid- en Nóord-Holland, worden aan de Commissie tot de verzoekschriften verzonden* Hierna gaat men over tot de aan de orde van den dag zijnde beraadslagingen, over de begrootingswetten van 's Rijks uitgaven en inkomsten van het jaar 1840. Negentien leden laten zich daarover in verschillenden zin uit. Voor de genoemde wet ten spreken de heeren: van Sytzamavan der GrondenSnouck HurgronjeHinlopen van Rappordt Collot d*Escuryvan de Pollvan Hemeft en Beelaerts. De heer van Sytzama zegt hoofdzakelijk: Bij het eerste voorstel onzes Voorzitters, om de begrootingswetten in deliberatie te brengen, is het LJ Edel Mog. bekend, dat ik heb voorgesteld de discussien te verdagen tot dat de verwacht wordende wet omtrent de 6 en een half miilioen voor het Syndicaat, welke in naauwe betrekking tot de begrooting stond, zoude zijn ingekomen; ik voedde daarbij nog de hoop, dat dé Regering zich te vens dat uitstel zou te nutte, tnaken, om van hare volharding in het weigeren van de zoo algemeen begeerde Ministeriële verantwoordelijkheid terug te komen. Mijn voorstel werd door de vergadering bij acclamatie aangenomen. De Regering heeft aan het uit gedrukt verlangen voldaan en eene wet tot aanvulling van de begrooting voor het Syndi caat ingezonden, ten gevolge waarvan.de deliberatie» over de begrootingswetten zijn be. paald geworden op Woensdag 11. Het óogenplik der bepaalde beraadslagingen dd;lr zijnde, werd ons door den Minister van Financiën de terugkeer tot mildere beginselen aangekonl digd eo de belofte gedaan, dat de Regering aan het standvastig uitgedrukt verlangen der Staten Generaal zoude voldoen, en binnen kort een wetsontwerp tot regeling dier verant woordelijkheid zoude aanbieden. Bij die gelegenheid, l-.dei Mog. Hèe'rënheb ik behoord tot degenen, welke ineenden, dat w(j niet mogren berusten in de bloote belofte alleen, maar 'dat wij in deze voor den Staat zoo gewigtige aangelegenheid verpligt warenhet daartoe strekkende wetsontwerp zelve te verlangen, vóór wij tot de beraadslagingen over de begrootingswetten konden overgaan^ Eene qvérgïootc meerderheid besliste in dien zin en de beraadslagingen werden op nieuw uitgesteld, terwijl de Regering, ik moet het erkennen, zich beijverd heeft oin aan ons verlangen te voldoen, eh reeds op voorgisteren bet verlangde wetsontwerp aan deze Kamer heeft ingezondenten gevolge waarvan°de be raadslaging toen op dezen dag is bepaald. Tót hiertoe genaderd, E. M. H.meen ik te kunnen vragen, met weik doel is door de aanzienlijke meerderheid in dien geest beslist? Zeker met geen ander, dan dat men dc verwerping of aanneming der begrootingswetten in een direct veruand stelde met het recel aanbieden van een wetsontwerp, houdende verant wóórdelijkheid van Ministers; met andere woorden, dat de vertegenwoordiging in deze hoogst gewigtige aangelegenheid gebruik meende re moeten maken van den cenigen C011- stitutionelen hefboom, bet weigeren van subsidiën, indien niet werd voldaan aan het door haar zoo sullig te kennen gègéven verlangen, moetende strekken tot het bekomen van zekerheid dat een verkeerd beheer van 's lands geldmiddelengelijk er heeft plaats gehad, voor het vervolg, zoo veel mogelijk geweerd worde, welk doel niet anders dan 'door de invoering Van de verantwoordelijkheid der Staatsambtenaren bereikbaar iS, en Jjovendien gevorderd wordt, zoowel in 's lands belang als der Koningrijke Majesteit. Mer welk andere einde werd de beraadslaging over de begrootingswetten vertraagd dan om af te zien of de Regering niét nog zou treden in het geven van den verlangden waar borg voor de toekomst, in bet doen der meest beteekeneude schrede van toenadering tot de meening dezer Kamer, en tot de vordering van het algemeen. Deed zy dit niet bleef zij in hare weigering volharden dan zou de Kamer zeker tor de afwijzing der be grooting zijn overgegaan. Elf ledeu, die tegen het bedoeld uitstel hebben 'gestemd schijnen het verband in dezen niet te hebben ingezien. Of zou de Kamer, door het uitstel, ingewikkeld aan de Regering een uitzigt hebben willen openen, waarvan wij de verwezenlijking niet zouden bedoeld hebben 1 Dit lag zeker niet 111 de bedoelingen' dér Kamer; het zoii ook beneden sprekers wijze van zien zijn geweest, toen hij het voorstel tot verschuiving deed. Hij acht. zich gelukkig, dat hij door dit middel zijn doel be reikt, zulk een waarborg tegén dezen prijs bedongen heeft. Indien dus de Minister van Financien ad interim hem de verzekering kan geven, dat de Regering tevens van haar voorstel-omtrent voortdurende middelen heeft afgezien» zal hij de begrootingswetten vol gaarne aannemen. Steeds, zegt de spreker verder, heb ik behoord onder degenen, die het fatale volhardingsstelsel hebben bestreden; negen jaren lang heb IR de buitengewone inspanning mede tegengewerkt, en ontelbare keeren den gapenden afgrond aangewezen, welken wij 1 aderden. Helaas! mijne vooruitziaten zijn maar al te zeer bewaarheid ge worden. Denkt niet. Edel Mog. Heeren! dat ik, die niet in de byna algemeëne bégoo- cluiing heb gedeeld, er nu behagen in schep, onze dwalingen en misslagen in het geheu gen terug te roepen. Verre van mij; niyn hart bloedt bij de herinnering derzeive. Maar ik meende dit weinige te moeten aanstippen, om daardoor aan tc toonendat de onge lukkige toestand van zaken, welke daardoor is geboren gewórden, thans bestaat, én dar, naar mijne overtuigingaan geen lager cijfer der begrootingswetten voor het loopënde jaar te denken is, maar integendeel die voor het volgende jaar nog zelfs een hooger beloop zal moeten aanwijzen. Doch daar alzoo in de gegeven omstandigheid de begroeting eh nog meer andere voorgestelde veranderingen zullen worden daargesteld dan verkrijgen met die waarborgen en middelen in dc handbeloften ook voor mij hooger waarde dan met zoo danige middelen in de hand, en bij overweging, dat de beoogde opnemingen ënz. toch altijd in het jaar 1841 eerst zouden kunnen werken, geve ik gaarne ook mijnerzijds een bewijs van toenadering; dan geef ik nog gaarne een half jaar tijds tot algehecleordelijke afdoening onzer aangelegenheden. In dien tiid gaat niets verloren; hij het einde van dat korte tijdsbesrek zijn wij bekleed mer dezelfde kracht en middelen, als welke wij willen vcrleenen, om gemeenschappelijk met de Regering de zaken van het Vaderland finaal te regelen en de ongelegenheden uit den weg te ruimen, en op deze wyze zal eene nieuwe, hetere en zekérder orde van zaken voor de Natie ontstaan, uit oorzaken, waarvan de kennisneming steeds een' pijnlijken indruk zal achterlaten. De heer Hinlopen dringt er ten sterkste op aandat de R egering het bestaande kwaad ten opzigte van ons financiewezen in het hart aantaste; wezenlijke spaarzaamheid, open hartigheid en vereenvoudiging daaromtrent aan den dag leggc; het oog sla op de geschie denis van dat financiewezen gedurende de verloopene jaren dezer eeuwzoo doende eene algemeene ramp voorkomedie hij niet wil aficbersen, en er toe medewerke, om in ons Vrfie Vaderland vrede en eendragt te doen hecrschen. De beer van Rappard toont aan, hoe in de laatste maanden in vele opzigtèfl aan de wensch der Kamer is te gemoet gekomen. Het cijfer der begrooting is met twee miilioen verminderddc blootlegging nopens den wezenlijken staat van 's lands geldmiddelen is plegtig toegezegd; vele andere waarborgen voor de toekomst zijn verworven, met name de afschaffing va» het Amortisatie-Syndicaat, het uitzigt op betere grondwettige bepalin gen nopens het financiewezen, de verantwoordelijkheid der Ministersbetere regeling der rekenkameronder die omstandighedenen lettende op het evenwigtdat tusschen de Staaismagten behoorc te bestaan, op de houding, die zoogenaamde tolken der openbare meening «wel eens aannemen en op andere verschijnselen, zal hy voor de onderhavige wetten stemmen. De heer Junius van tiemert uit den wenschdat de Regering op de voordragt nopens de 56 miilioen nog mogt terugkomen, ten einde het bezwarend voorschot der Handel- maaischappij af te kunnen lossen, en men weder eene bijdrage uit de inkomsten der Over- zetsche Bezittingen onder de middelen zou zien opgenomen. De heer Beelaerts wil uit dc vroegere aanvrage van 4 miilioen voor het Amortisatie- Syndicaat niet besloten hebben, dat een te kort van 80 miilioen bij dat ligchaam zou be staan. De voornaamste"posten, waaruit die 4 miilioen bestond, waren van dien aard, dat zij niet weder konden terugkeeren. Overigens behooren de begrootingswetten op zich zelve ie worden beschouwd. Het vroéger bedrag van de kosten voor het Departement van financiën vloeit daaruit voort, dat, tijdens sprekers administratie, de perceptie-kosten en uitgaaf gebragt werden, die vroeger van de inkomsten werden afgetrokken. Dat tliuns gééne toelage uit dc Overzeesche Bezittingen onder de middelen is gebragt, is al leen aaii* het verwerpen der leeningswet v4n 6 miilioen te wyten. Men moet zich daarom niet verbec'den, dat die bezittingen niet tot vermindering van de lasten der Natie bijdragen, daar zij integendeel voor het loopend e jaar met een last van 9,800,000 be zwaard zijn. De heer van de Poll zegtdat door de aanneming der begrooting men op den goeden weg zou kunnen voorgaan; hare verwerping zou groote nadeelen kunnen veroorzaken. Tegen de begrootingswetten hebben zich verklaard de heeren: Rommevan Dam van IsseltLuyben'SandbergGouverneurSchimmelpenninck en Luzac. Zij meenden dat de afgestemde begrootings- en de tegenwoordige wet met der daad geen verschil aanbood dat men niét genoeg bezuinigingen op het oog hielddat de waarborgen voor de toekomst nog steeds in toezeggingen of bloote ontwerpen bestonden, enz. l).e heer van Dam had de crédietwet geenzins afgestemd, omdat hij gelden tot het volhouden der gewone uitgaven wilde weigerenintegendeelzou by voor die credietwet gestemd hebben, indien, door eene kleine bijvoeging tot die wct? de Regering van hare wezenlijke geneigdheid tot regularisatie der financien had doen blijken. Maar zulk eene neiging bleef haar steeds vreemd. Wij hebben uitstel van exsecutie verleend. Thans zijn stellig beloften gedaan, dat de begrootingen beter zouden sluiten enz. Maar de spreker moet het betreuren dat bij deze beloften weder van den achtbaren naam des Konings is gebruik gemaakt. Dit is onbetamelijk en ongrondwettig. Bovendien heeft eene twaalf jarige ondervinding hem geleerd, hoeveel men aan beloften hechten moet, en dit geldt hier te meer, daar de tegenwoordige Minister van Financien volgens zijne stellige verklaring, bij de eerstvolgende aanbieding eener begrooting niet meer aan het hoofd van dat depar tement zal staan. Minder wil de spreker nog stilstaan bij het cijfer, dan by de nood* zakelijkheid van ordelijkheid in de begrooting.-Daarvan hangt de toekomst,de redding van het financiewezen af..-— Bij oorlog heeft men bezuinigingen gemaakt. Waarlijk zjj waprn noodig. Bij dat departement heerschte toch eene vrijgevigheid, die tot het ver moeden kon leiden, dat eene verborgene goudsmijn tot deszelfs beschikking stond. Het is dan ook geen wonder, dat dezelve oorlogschatten verslonden heeft. En nog heeft die mildheid niet opgehouden. Er zijn onlangs toelagen van f 2000 aan Generaals, om te ver huizen, en aergèlijke toegestaan. Hij wil nu nog niet verder aandringen op bezuinigingen in de uitgaven van oorlog, deze behooren echter, zijns inziens, niet verder voortgezet te worden, want ook hij kent de les: si vis pacem% para belïum. Daarentegen acht hij eené geheel nieuwe wetgeving omtrent militie en schutteryen, ook uit het oogpunt van bezuiniging, hoogst wcnschelijk. Dat men f 50,000 van de uitgaven voor marine heeft afgenomenkan hij ook niet goedvindenmen moet dién stut van onzen nationalen voorspoedde zeemagtniet verzwakken. Maar wat hebben wijzegt de spreker ons niet zulke berekeningen van ondergeschikt belangmet geheele of halve tonnen goud> bezig té houden, wanneer de treurige algemeene toestand van *s lands financiewezen onze aandacht trekt. Hoedanig is toch die toestand? Voor renten, voor het te kort van het Amortisatie-Syndicaat, (vroeger als eene heilryke bron van welvaart afgeschilderdrapet het Vaderland jaarlijks opbrengen f 35,850,000; voor de gewone Staatsbehoeften ƒ32,540,000 dus eene gezamenlyk bedrag van 68,390,000. Het is nu de vraag of men kans zie; om in die behoefte te voorzienzonder tot het ongelukkige middel van geldleeningeii de toevlugt te nemen? De spreker hoopt het, want hij kent geenverderflykersystema dan dathetwelk hij hier of daar wel eens heeft hooren vooruitzetten, dat vermeerdering van Staatsschuld vermeerdering van bloei zou ten gevolge hebben 1 Hy meent dat de openingen, die de Regering tegen October aanstaande toegezegd heeft, zeer wel nu kun nen ja moesten gedaan worden. De Regering heeft zes maanden den tijd gehadom die in gereedheid te brengen.De vraag of hy den toestand van ons financiewezen hopeloos acht, mag hij nog ontkennend beantwoorden, doch alleen in geval krachtig afdoende maatregelen van herstel genomen worden; neen die toestand is niet wanhopend, maar de Natie en de Vertegenwoordiging moeten veel met den mantel der liefde dekken, en daar entegen hebben zij regt te vorderendat een inan aan het hoofd van 's lands geldmiddelen worde geplaatst, die dc wonden wil genezen, die een wezenlijke weldoenèrdes Vaderlands zijn wil. Gedurige teleurstelling maakt twijfelmoedig, daarom kanmag hij niet alleen op beloftende tegenwoordige wetten aannemen. Geen wonder dat 's lands uitgaven en middelen nu niet strooken. Ónvoorzigtig heeft men de opcenten van verschillende belas tingen'afgenomen terwijl men ix gcUjKci »yü acmiiüen opstapelde men noofoe niet naar dc waarschuwende stemmennu valt het moeijelyk de opcenten weder te verhoogen. Het daarmeö gebeurde geeft een nieuwen maatstaf hoe min mén aan beloften kan hech ten. De vo^rgedragene wet omtrent de Ministeriële verantwoordelijkheid heeft hem njet van gevoelen doen veranderen, Dat onderwerp staat toch, volgens den Minister zeiven, 111 geen verband met de begrooting. En deze is en blijft even slecht als tevoren.— Dan eerst, als er zal bestaan vertrouwen, openbaarheid, waarheid, onderlinge medewer king tot opbouw van een beter financiewezen, zal hij voor de begrooting stemmen. De heer Lüyben is in gelijken zin gestemd. Hij noemt het verminderd^ bedrag der begrooting slechts fictief, zoodot het den spot drijven is met het gezond verstand, die te willen aanprijzen Hij vindt nog geeiie openhartigheid, maar wel beloften voor de toekomst, die geheel onzeker zijn, zoo b. v. hangt de werkelijke invoering van de Ministeriële verantwoordelijkheid van de toestemming der Eerste Kamer af. De rede naar spreekt met |afkeuring.van openingen, die door den Minister van Financien in eené conferencie met de Presidenten der afdeèlingen zijn gegeven. Daartoe behoorde, datr zonder de voorafgaande aanneming der begrooting de Handel-Maatschanpij geene voor» deeliger overeenkomst wilde sluiten, dat, om in bestaande behoeften te voorzien, niet slechts |de fondsen voor den Arnhemer spoorwegmaar ook andere kassen zijn aange sproken en dat de verwerping, der tegenwoordige wet tot een gehcelen ommeker van zaken zouden leiden. De spreker meent dat^ hij zich door zoodanige afschilderingen niet mag laten weêrhouden dc begrootingals zy slecht isaf te stemmen. -Buitendien die voorspelling van een ommekeer vati zaken verraadt de geneigdheid bij de Regering r om elke mogelijke katasrrophe op rekening van de Staten-Gèneraal te werpen. Wat wordt er alzoo van de vryheid van discussie? De spreker nu wil de begrooting niet aanne men, en hij wil ook geen ommekeer van zaken in het Vaderland, Zulke onheilen, zyn, zoo hij zich niet bedriegt, zeer goed te voorkomen, mits de Regering'sjechts open hartigheid betoone en aan billijke verlangens gehoor verleene. Zoo beschouwt hy de in ontwerp. Met verbazing had de spreker vernomen, dat de bloote toezegging vai* het invoeren der Ministeriële verani woordelijk beid een lid* op wiens gevoelen hij den hoogsten prijs stelt, tot aanneming der tegenwoo.rdigen wetten heeft genoopt. Hij, dc heer Luybenop hechtte waarborgen aaiidringei de, wil geene democratie, maar ook geene aristocratie, hij wil het Staatsverdrag gewijzigd zien ineen zin zoo als de meerderheid aan de Regering heeft aangegeven vhij wil dat Ministers niet langer achter den mantel des Konings schuilen. Die waarborgen en wyzigmgen staan wel degelijk in verband met de begrooting, te meer daar de Regering met het voorstellen van eenige derzelve dc Kamer tot het laatste heeft laten wachten. Hij ziet dan ook dat vele toezeggingen weder onvervuld zullen blijven, en het staat te bezien, als de Eerste Kamer zulks afslaat of w£ immer de Ministeriële verantwoordelijkheid in de grondwet zullen geschreven zien; De lieer Schimmelpenninck juicht de Verbeteringen in het Departement van Oorlog hoo- gelijk toe, inaar, in weerwil van zijne belangstelling voor de brave verdedigers des Vaderlands, meent hij uit het oogpunt van het algemeen belang, op nog meerdere bezui nigingen te moeten aandringen, en tevens vooral op de herziening der wetten op.de militie en schutterijen; 's lands geldelijke toestand is, zijns inziens, hagchelyk. De gewone: uitgaven des lands worden door hem, zonder nog van het onbekende te gewagenop 70 miilioen de inkomsten met al wat daaronder te rangschikken isop 52 en eén hal£ miilioen berekend. Er zal cfus een jaarlijksch te kort van 17 en een half milliÖèn bLyveri bestaan. Eenigermate zal daaraan wel kunnen vvorden te gemoet gekomen, daar.subsi dien uit de inkomsten der Koloniën, door voortdurende^ bezuinigingen en door eene her ziening van ons belastingstelsel, doch het te kort zal niet geheel kunnen worden, gedekt. Dat eëne jaarlijksche subsidie van 11 miilioen uit de Oost zou kunnen worden verwacht*, beschouwd hij als geheel overdreven. In dezen stand dringt hij op sterker waarborgen voor de toekomst aanvooral verlangt hij geheele blootlegging van den staat der finan cienvolledige intrekking van het Syndicaatwyziging van art. 60 der grondwet, Dc voorgedraqene Ministeriële verantwoordelijkheid acht hij ongenoegzaam. Hij eindigt met eene aanmaning dat men toch op de teekenen der tijden moge lettenén niet vergete welk een nadeeligeu invloed de thans bestaande geschillenindien zij zich over zes.maan» den mogten herhalen, ten laatste op de stemming der bevolking^ zullen hebben en betuigt dat de liefde voor Koning en Vaderland zijne eenige dryfveer is. De beer Gouverneur Cdie overigens zijne stem nader zal bepalen) noemt de uitlegging, door de Regering aan art. 60 der grondwet gegeven, noodlottig. De Ministeriële ver antwoordelijkheid, zoo als zij thans is voorgedragen, acht hij eene gevaarlyke wijziging van ons Staatsfeg'r, die er toe zou kunnen leiden, dat zich eenmaal eene factie tusschen den Koning en de Natie stelde. Te geiyk had aan den Koning het regt tot ontbinding

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1