Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, brengen bij deze ter kennis Ven de daarbij belanghebbenden, dat op heden in het openbaar heeft plaats gehad de Uitloting der Obligation, spruitende uit de Negotiatie, groot f 48,500, rentende 4 pCt. ten laste dezer Stad, en dat daarop zijn gevallen de navolgende Prcmiën, als: Eerste Serie, Premie 1 pCt., N°. 1512, to, 33-, 46, Tweede „2 N°. 32, 42 ,-231718. Derde „3 N°. 40, 2S, 14, 4, 48. Vierde „4 N°. 3d. 5. ".41. "3- Vijfde „6 N°. 22, 2, 9, 38,45. Zesde „8 N\ 1,27, 8, d, 34. Zevende 11 N«. 31, 7. ld, 29, 47. Achtste 14 N°. 20, 3, 24, 19, 35. Negende 17 ^.37,30,43,21,44: Tiende „25 N». 28 492539. Zullende mitsdien van heden af\ ten Kantore van den Stedelijken Ontvanger worden gevaceerd tot de Aflossing der gemelde Obligatiënmet bijbetaling der daaraan toege kende Premicn, benevens de daarop verloopene Intressen, berekend tot den isden Mei 1840 ingesloten, ten bedrage van i.voor elke Obligatie. Leyden den 8sten Mei 1840. Burgemeester en Wethouders voornoemd J. G. DE MEY. Ter ordonnantie van dezelve, V. PüTTKAMMïi. NEDERLANDEN. Leyden, 14 Mei. Men meldt uit 'i Gravenhage van den i3den Mei: In de zitting van de Tweede Kamer dér Staten-Generaal van heden, is ingekomen een fcquaest van landeigenaren ten platten lande in Vriesland, betrekkelijk de wijziging der grondwet. Ileizelve wordt aan de Commissie tot de verzoekschriften verzonden. De Voorzitter stelt voor, de beraadslagingen over dè ontwerpen der begrbotingswetteri voor het jaar 1840 te openen. De heer van Rappard stelt voor, na de ontvangene officiële mededeeling in de centrale Sectie dóór Zijne Exc. den Minister van Financien, en 11a de gehoudene bijeenkomst in de afdeelingen. de beraadslagingen voorloopig uit te stellen. De heer van Dam van Isselt: Nadat men langen tijd te vergeefs den wensch had te kennen gegeven, om de Ministeriële verantwoordelijkheid te verkrijgen; hadat dit ons op eenen niet zeer aangenamen toon in de antwoorden geweigerd is, wordt er geheel onverwachts ons de belofte gedaan, dat de Regering, toestemmende aan het algemeerie verlangen, de Ministeriële verantwoordelijkheid in de grondwet zou brengen en deswege eene voordragt aan de Kamer zou worden gedaan. Wanneer die belofte nu vergezeld ging van een wetsontwerp, waarbij aan die belofte werd voldaan, en de Ministeriële verant woordelijkheid daarbij werd ingevoerd met al hetgeen daarmede in verband staat, vooral mét de regtstreëksche verkiezingen, het regt tot ontbinding'der Tweede Kamer enz., da\t zou ik mij verheugen, dat de Regering een beteren weg was ingeslagen, en dat zij ons waarborgen voor de toekomst verleende. Maar heden is het alleen zake van eene begrootingsvvet voor het loopende jaar, waarbij het een hoofdpunt is, dat er volkomene I öpënillg van den financiëlen toestand des Rijks worde gegeven, ten einde men het budget met kennis van zaken kuline beoordeelen. Welken invloed nu de ontvangene toezegging Ook mogl hebbenzeker is hetdat zijvóof zoo veel de aanhangige begrooting betreft, tót niets leiden zou. Men moge in het toestaan dér Ministeriele verantwoordelijkheid eene geneigdheid ontwaren, 0111 het Vaderland te redden en de misslagen te herstellen, welke er vroeger mogren begaan zijn, doch zeker is het, dat zoo lang wij geheel en al onbe* kend blijven met den financiëlen toestand des Rijks, met den staat van het Amortisatie- S Syndicaat enz., alle redding onmogelijk is en alle beloften onvoldoende zijn. De heer de Jonge van Campens Nieuw land Zegt voornemens te zijn geweest, de be- grooting op lieden nier de meeste rtaauwgeZetheid te overwegen, eii bij de te houden beraadslagingen zich op het standpunt te plaatsen, om de begrooting geheel op zich zelve te beschouwen. Geene redenen buiten de begrooting zouden op de door hem uit te bren- gene stem eenigen invloed uitoefenen. Zij staat niet iü het minste verband met de wijzi ging der grondwet, en de spreker vermeent, dat het strijdig is met onze Staatsregeling, S dat men zaken vereenigt, welke afgescheiden behooren te blijven. Hij ziet daarin eene verkorting van de onafhankelijkheid der Staatsmagtenwelke er behooren te bestaan. at Welke mededeeling er dan ook moge zijn gedaan, en welk denkbeeld hij ook moge koes teren over de Miu'steriële verantwoordelijkheid, er bestaat in de toezegging der Regering, voor hein geene reden, oin de deliberatien uit te stellen. Door elk uitstel wordt er zekere te verantwoordelijkheid op de Kamer geladen. Intusschen zou zyn gevoelen over het gedane j, voorstel bepaaldelijk kunnen afhangen van de beantwoording der vraag, of het voor het n. algemeen belang, tot ontknooping van het zoo moeijelijke oogenblik, meer raadzaam is, de beraadslagingen wederom uit te stellen, dan ze dadelijk voortgang te doen hebben. Hetgeen de leden en de aanwezige Minister deswege mogten aanmerken, zal op het door hem ie nemen besluit van grooten invloed^ kunnen zijn, e' De heer van Rappard verklaart thans in geene discussie over de begrooting te zullen Km ticden, maar vermeent, dat er toch wel degelijk tussclien de ontwerpen nopens*de grond de wet en de financien een groot verband bestaat. De financiële voordragten zijn tcch'steeds uit een dubbel oogpunt bestreden, zoowel omdat zij om derzelvcr inhoud "onaannemelijk waren, en den wafen stand der geldelijke aangelegenheden niet aanduidden, als omdat cr geene waarborgen voor de toekomst aan de Kafner gegeven waren. Nopens het eerste is èt voor de volgende begrooting^ eene toezegging gegeven, en ten aanzien van het tweede4 is alsnu een voorstel aangekondigd. De Ministeriële verantwoordelijkheid levert werkelijk een stevigen waarborg voor de toekomst op. De voordragt, die deswege wordt te gemoet gezien, kan van invloed zijn op de te nemen beslissing ten aanzien der begrooting. Vol- doet zij aan ons verlangen, dan zal het geen betoog behoeven, dat er tusschen de Staats- niagten meerdere eensgezindheid, meerdere overeenstemming zal bestaan, Op deze gron- ,n den blijft hij op de aanneming van zijn voorstel aandringen. De lieer van Dam van Isselt antwoordt, dat er een groot onderscheid bestaat tusschen eene wet te belooven en eene wet daar te stellen. Had hij eene wet nopens de Ministeriële 18 verantwoordelijkheid in de hand, dan kon dit werkelijk van eenigen invloed op zijne tij meening zijn, doch hij heeft op dit oogenblik slechts toezeggingen, geene openlegging der financien, geene Ministeriële verantwoordelijkheid. Hij zal overigens nu niet nagaan, c0 Wat beloften en toezeggingen beteekenen. Dit is genoeg bekend. 3 De lieer van Alphen verlangt, dat de beraadslagingen worden uitgesteld. Hij beschouwt die verschuiving in dé morele en financiële beschouwing der zaak "van belang. In allen E- gevalle zou hij 'er zwarigheid in maken, de begrooting te bediscussiëren, zoo lang de wet tol nopens het Syndicaat niet zal zijn overwogen en afgehandeld. Hij heeft nog zwaarwlgtige bedenkingen tegen het deswege aanhangige wetsontwerp. Is eenmaal de begrooting aan- penomendan zou hij zich verpligt gevoelenook de voordragt van het Syndicaat aan te lC" netlieii. De héér van SytzamaMet een dankbaar gevoel erkennende het gewigtig ofFer van zijn JU persoonlijk gevoelen, dat de Koning heeft gebragt; en met genoegen ontwarende de toenadering, welke Zijne Maj. daardoor van zijnen kant tracht daar testellen, welke de geheele Natie en ook wij verlangen, moet ik bekennen, dat, ten gevolge van het gedane Uk' voorstel, onze positie uiterst moeijelijk is geworden. Hier doet zich toch dc vraag voor, of wij ons met eene bloote belofte te vreden zullen stellen? Hoe zal de wet er uitzien* 1., welke ons zal worden voorgedragen Er bestaat alzoo voldoende redenom de tegeri- 1 woordige discussien uit te stellentot dat het aangekondigde ontwerp zal zijn ingekomen W en onderzocht. Ook voor de Regering zelve is het uitstel wenschelijk. Daardoor zullen eel- Welligt vele min aangename discussien worden vermeden. ie< Zijne Exc. de Minister van Staat, tijdelijk met het beheer der financiën belast, de heer ,infc vr,n Gennep, die zich in de vergadering bevond, zeide, dat hij de begrooting steeds geheel afgescheiden van alle andere quaestien, en bijzonder van de ontwerpen totvvyziging der grondwet, beschouwd had, en alsnog vermeende, dat er tusschen financien en grond el wet het grootst mogelijke onderscheid behoort te blyven bestaan. Het is waarde Koning alles willende toebrengen wat slechts strekken kan tot bevordering der harmonie, en zoo veel mogelijk aan de wenschen der Kamer willende voldoenheeft omtrent een zoo voor- ui lla-m Punt, als de Ministeriele verantwoordelijkheidhet verlangen der Kamer verhoord, y Zijne Exc. hoopt, dat dit dien gunstigen invloed zal opleveren, dat al het onaangename, in dat men in den laatsten tijd heeft ondervondenvoor bet vervolg zal worden voorgeko- men, Wat'hti de vraag betreftof de beraadslagingen heden zullen worden voortgezet of we' uitgesteld, Zijne Exc. is bereid, 0111 ze aan te vangen. Zyne Exc. is zelfs niet bevoegd, noch gemagtigd om ze uit te stellen. Besluit de Kamer tot dit laatste, wehri dan is Zijne Exc. in de onmogelijkheid0111 zijnen last te volbrengen. Toestemmen in het uitstel, dat kan Zijne Exc. niet. De heer Star Busman heeft met_ leedwezen gezien, dat dé heden morgen ontvangene Koninklijke belofte eerst nu en niet vroeger, bij de antwoorden op de voorstellen tot wijziging der grondwet, is gedaan. Hoe dit ook zij, hy hecht er aan om tc weten, hoe die Ministeriele verantwoordelykheid zal worden ingevoerd, en of zij in het bijzonder in eene zekere mate als waarborg voor het rigtig beheer der financien van den Staat zal kunnen strekken Het algemeen belang vordert het uitstel. Er bestaat geene enkele reden, om daartoe niet te besluiten. Wij zullen alsdan nog eenige dagen in de gelegenheid zijn óp te merken, óf de oriistandigheden nog verdere verandering ondergaan. De heer Luzdc verklaart zich te vereenigen met de meening van den heer van Dam dat namelijk de discussien behooren te worden voortgezet. De ontvangene belofte staat niet in het minste verband met de beraadslagingenwelke aan dc orde van den dag op heden gesteld zijn. Had de Minister op het uitstel aangedrongen-hij had er in toegestemd. Thans ziet hij daartoe geene de minste reden. De heeren Gevers en Ferr.-ey-Mejan spreken almede voor het uitstelwel degelijk bestaat er verband tusschen de aangekondigde wet, nopens de verantwoordelijkheid der Ministers en de financiën. Anders zou de Regering zélve daarmede, een uur voor de te houden beraadslagingen over de begrootiugniet voor den dag gekomen zijn. Het wel begrepen belang "van allen vordert het uitstel. Mogt toch de begrooting doorgaandan zou het slechts met eene zeer geringe meerderheid zijnen dan vraag ikzeide de heer Geverswelke houding de Kamer maken zou zoo wel bij de Natie als buiten 's lands. Op het laatste oogenblik geeft men eene eenvoudige belofte en daarop zóu de begrooting doorgaan! Er is tijd genoeg geweest, om op de Ministeriele verantwoordelijkheid te denken. De Regering drage dan eene wet dienaangaande voor. En voldoet dezelve, dan zal het welligt een grond opleverendat de begrooting met eene zeer groote meerderheid zal kunnen worden aangenomen. De heer Verwey-Mejan meent dat het uitstel niets dan voordeel en geen nadeel hoegenaamd kan te weeg brengen. De heer de Jonge verklaart zich, na de gehouden beraadslagingen nagegaan te hebben almede voor het uitstelomdat de Minister geen enkel woord gezegd heeftom aan te tooneü, dat de aanneming van het voorstel, om de discussien uit te stelleneenige ver keerde gevolgen Zou kunnen opleveren. De heer Romme stemt tegen het uitstel; Er bestaat daartoe geene de minste reden. Hij kan échter niet toegevendat men bij de behandeling der begrooting enkel op de cijfers zou moeten letten en vindt juist die gelegenheid zeer geschikt, om alle wenschen en klagten kenbaar te maken. Ter stemming overgegaan zijnde, is het voorstel van den heer van Rappardstrek kende tot bet voorloopig uitstellen der beraadslagingen over de ontwerpen der begrootings- wetten voor 1840, aangenomen met eene meerderheid van 41 tegen 11 stemmen. Tegen het uitstellen stemden de heeren: Luybenvan HemertRommeWarinvan Nagellvan Dam van IsseltRoëllHooftTrompCats en Luzac De vergadering ging daarna uiteen. Zijne Maj. heeft den weleerwaarden zeer geleerden heer J. H. Scholten Theol. et Lltt. Hum. Doctor en Predikant te Meerkerk benoemd tot Hoog. leeraar in de Godgeleerdheid aan het Athenaum te Franeker. De maatschappij van genees- eu natuurkundige wetenschappen teBrus. sel heeft, in hare zitting van den 4den dezer, tot corresponderend lid be. noemd den heer H. A. Schreudtrheel- en verloskundige en prosector aan de geneeskundige school, te Rotterdam. Uic Amsterdam meldt men van den 12 Mei: Gisteren na den middag ten 4 ure is het huis N°. 27 in de korte Houtstraat bij de Zwanenburgerstraat ingestort, hetwelk door deszelfs instorting een daaraan belendend perseel voor een gedeelte medegesleept heeft; hetzelve werd door 8 huisgezinnen bewoond; acht menschen zijn onder de puinhoo. pen bedolven geraakt, waarvan successivelijk zes dood van onder dezelve, de laatste ongeveer ten 1 nre na middernacht, zijn uitgehaald, terwijl slechts twee zijn gered en onmiddellijk naar het Nederl. Israël, gasthuis zijn ver- voerd; de twee laatste bevinden zich nog aldaar in een zeer zorgelijken toe. stand. Onder de lijken telt men eene moeder met twee kinderen, eene oude vrouw met hare dochter en het kleinkind der grootmoeder, welke zich in het gasthuis onder behandeling bevindt. Twee andere vrouwen hebben eenige kneuzingen geleden, doch zijn buiten eenige zorg. Als reden van dit on geval geeft men op, dat er werkvolk bezig wat aan het ingestorte perceel een stuk van den zijmuur te hernieuwen en waarbij de noodige voorzorgen niet schijnen in acht genomen te zijn geweest. Behalve de ongelukkige slagtoffers, bevinden zich door dat ongeval tien huisgezinnen van have en goed beroofd in de diepste armoede gedompeld, hetwelk bij de moeijelijkheid om dadelijk schamele woningen te vinden, nog wordt vergroot. A E G Y P T E. De Joden te Damascus, waar, zoo als wij gemeld hebben, eenige hunner beschuldigd worden van een* zekeren Pater Thomas met zijnen knecht te heb. ben vermoordomdat zij zijn bloed tot de paaschbrooden hadden willen aan wenden, hebben een verzoekschrift aan den onder-Koning, Mehcmei-Ali ingediend, hem door 7 aanzienlijke Joden van genoemde stad overhandigd, waarin onder anderen het volgende voorkomt: De Hebreen van Damascus worden beschuldigd van eene afschuwelijke mlsdaid eene beschuldiging, die strijdig is met de rede, met hunne gods dienstige beginselen, met de waarheid en nog meer met de geschiedenis. De Israëliten waren de eersten, die van God het bevel ontvingen om zich van bloed te onthouden, de eersten die de menschen-cffers van de goddelijke altaren verbanden. Het volk van Israël ia ongelukkig geweest, dat is waar; maar het heeft den tegenspoed met bewonderenswaardige geestkracht ver. duurd, en mannen, gelijk Uwe Hoogheid, die God met een verlicht ver. stand begaafd heeft, voeden medelijden jegens dat volk, maar verachten het niet. Waarvan worden zij beschuldigd? Dat zij eenen man gedood en zijn bloed gebezigd zouden hebben, om ongezuurde brooden te maken. De inscelling van dit feest telt reeds meer dan vier duizend jaren; vierduizend jaren lang hebben de godsdienstige instellingen der Joden een ruim veld van onderzoek opgeleverd voor de geleerden der geheele wereld, en zou dan zulk eene afschuwelijke gewoonte niet ontdekt zijn geworden? Schande over hem, die dit denken kan. De Israëliten, Hoogheid! vermijden alle bloed en drijven de inachtneming van het voorschrift hunner godsdienst zelfs tot aan de grenzen van het voor. oordeel. Zij werpen dat der dieren weg, en doen al het mogelijke om het uit het vleesch te verwijderen, eer zij dit nuttigen. Welnu, strookt het dan met de rede, dat zij een mensch offeren en diens bloed eten zouden? Hoogheid! Wij vragen geen medelijden voor onze geloofsgenootenwij vragen regt. Maar laat dat regt gesproken worden door Uwe Hoogheid, hunnen regtvaardigen en gestrengen vader. Aan U alleen heeft God zijne magt over dit ongelukkig volk toevertrouwd gij alleen hebt het regt het te regeren. Laat de beschuldigden voor Uwe Hoogheid gebragt, gehoord, en zoo zij schuldig zijn, gestraft worden; maar, zoo zjj onschuldig zijn, laat dan hunne onschuld luide worden verkondigd. en.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1840 | | pagina 1