wa"neT,'%^dgo"in^vrtrürv^lii^«"- T U R K Y E. DENEMARKEN. i hetgeen er door de Ministers onlangs omtrent de Ooit gezegd wai, meende de spreker niet te mogen vertrouwen, dat art. i der voordragt, in het ver volg tot geene verkeerde uitleggingen van de zijde der Regering;, zou aan. leiding geven. Hij is niet ongerust, dat er stilstand in 's lands dienst out staan zal, wanneer men de Regering geene zes millioenen vërleende, tenzij Zijne Exc. de Minister van Financien de geruststellende verzekering, darde gelden voor de rentebetaling op i Januarij aanstaande in kas waren,in tegen- spraak met den staat zijner kas, gegeven had. Hij kan voor geene zes maan- den de herziening der Grondwet, die volstrekt noodzakelijk is, aan een onzeker lot overlaten. De heeren Frets, Cats en de Jonge verdedigen de voordragt. De heer de Jonge doet aanvankelijk opmerken, dat de verwerping der iee ningswet van 56 millioen, alsmt ten gevolge heeft, dat men tot gedwongene leeningen, tot dekking der uitgaven, moest overgaan, die anders door de gewone middelen worden gevonden. De spreker zegt verder, tegen de aanneming der wet, gronden te hebben hooren aanvoeren, welke met de- zelve in geene betrekking staan, uit hoofde namelijk, de verlangde waar. borgen met zouden zijn toegezegd. Tot wederlegging hiervan, zegt de rede. naar dat in eene piegtige zitting, door den Koning in persoon, de herziening der grondwet was toegezegd, en die herziening daarenboven, na de afschei ding van Belgie, uit den aard der zaak van zelve voortvloeide; dat de op heffing van bet Syndicaat mede stellig is toegezegd, ja nog in den loop dezer zitting zal plaats hebben. De tegenwoordige wet is bovendien eene credietwet voor zes maanden. Mogt de Regerring alsdan niet aan hare beloften voldaan hebben, dan was bet nog tijd om haar verdere gelden te1 ontzeggen. De Regering zou daarbij het gevaarlijkste spel spelen. Reeds had zij thans door de voorstellen, jaar en dag uit te stellen, veel gelede- Zü zal zich niet verder bloocstelleD. Ten slotte schetst de spreker de ge volgen, welkeer kunnen ontstaan, wanneer wij voor het volgende jaar geene begrooting hebben. Dit zal tot allerlei verwarringen aanleiding geven, en alletnadeeiigst voor ons crediet zijn. De heeren Gevers er. van Asch van fVyck hebben nog veelvuldige bezwa. ren tegen de credietwet. Zij zullen hunne stem van de nadere inlichtingen des Ministers doen afhangen. De heer van Rappard verklaart zich voor de wet, als zijnde dezelve een gevolg der verwerping van het budget. Hij betrenri|,?dat zij, die|tegen de wet spreken, van eed en pligt gewagen. Elk heeft den eed gedaan, om de grondwet te handhaven. Niemand meer het woord vragende, is het woord aan den Minister van Staat van Gennep. Zijne Exc. zegt, bij de verdediging der voordragt, zich twee punten voor te stellen, als: 1°. het doel en beginsel der wet, en a°. de bijzondere bepalingen, waaruit de wet is zamengesteld. I. Het doe! der voordragt is eenvoudig dit, om stilstand voor te komen in de financiële aangelegenheden des lands, ja van elk ingezeten van het. zelve, van iederen huisvader, van godshuizen en alle instellingetf van lief. dadigheid, van weduwen en weezen. Her beginsel der voordragt is een. voudig, zorg te dragen, dat niemand in zijn persoon, in zijne beschikking of in zijne belangen eenige schade lijde. Door de aanneming van dit ontwerp, zal aan niemands gevoelen te kort gedaan en alle beginselen in het midden gelaten worden. Geen lid der Kamer zal daardoor genoodzaakt worden, gebonden zijn, eenig ander voorstel, dat de Regering in het vervolg mogt doen, aan te nemen. Ieder blijfc voor het vervolg volkomen vrij. Er wordt slechts op eene tijdelijke wijze in de behoeften van het oogenblik voorzien. Of nu door de in dit wetsontwerp vervatte middelen voorzien wordt in alle de behoeften van het eerste halfjaar van 1840, is een punt, hetwelk Zijne Exc. niet beslissen wil. Het hoofdpunt is daarbij, dat er uit de aanneming van dit omwerp geene consequentie voor het vervolg kan getrokken worden. II. Wat de voordragt zelve aangaat, moet Zijné Exc. doen opmerken dat eene verlenging der begrootingswetten van 1839, voor den tijd van acht maanden, gelijk het oorspronkelijke voorstel luidde, niet uit de lucht gegre. pen, en willekeurig was; dat die In 1819 even zeer had plaats gehad; dat, dat de Regering echter niet geaarseld had. aan het te kennen gegeven ver. ïanffen om den duur der credietwet tot op zes maanden beperkt te zien, 4 roe te geven; en dat hoezeer hij die verondering niet als eene verbetering heschouwd had, hij dezelve echter had tot stand gebragt, om daardoor eene toenadering te bewerken. Bij het eerste art. wordt eenvoudig de begrooting van 1850 verlengd, met uitzondering dat de 1,200,000, die ais uttkeering van de Oost onder de middelen des Rps voorkomendaarvan worden weg. nelaten De oorzaak daarvan is eenvoudig deze, dat de koloniën die ia ton riet kunnen geven. Er bestaat niet het minste oogmerkom daaruit eenige gevolgtrekking voor de toekomst te maken. Voor het oogenblik kan men op deze bijdrage van de Oost niet rekenen. Wat art - der voordragt betreft, op het verlangen van de meerderheid der Kam-ris het daarin vervatte crediet van vijftien millioenen tot op! zes mil. lioenen verminderd. Welke uitgaven men daarmede wil dekken, heeft men met opzet niet in de wet geplaatst, uit zekere delicatesse voor de Kamer; om alle discussie af te snijden over onderwerpen, weswege men het nog weinig eens schijnt, en wier behandeling op dit oogenblik tot nog grootere moeiielijkheden zou kunuen aanleiding geven. Behalve dit, heeft de Kamer van wege Zijne Maj. de toezegging bekomen, dat er gedurende het jaar 1840, niet meer dan 12 millioenen voor oorlog zullen worden besteed, en dat der. halve gedurende de eerste zes maanden des jaars, van de te openen geldlee- nine van zes millioenen, slechts 500,000 voor oorlog daaruit getrokken zul. len worden. Ook in dit opzigt is derhalve aan hetaigemeene verlangen voldaan. Wat nu de vraag betrefc, waarom de Regering ook niet heeft toegegeven aan het verlangen, om slechts eenvoudig eene verlenging der begrootings. wetten voor te dragen, en voor de meerdere uitgaven, die gedurende 1840 benoodigd zijn, later eene credietwet aan te bieden, antwoordt Zijne Exc., dat dit onmogelijk was; dat die uitgaven zoo dringend waren, dat dezelve spoedig voorziening vorderden. Zijne Exc. doet daarbij ziendat er in 1840 uitgaven moeten plaats hebben, welke in 1839 met geschied zijn, als daar zijn, onder anderen, de 3,400,000, die, ten gevolge der vereffening van de geschillen met Belgie, wederom jaarlijks op onze schouders gelegd zijn; terwijl aan eenen anderen kant 1,200,000 moeten geleverd worden, die in 1820' uit de Oost-Indische geldmiddelen hebben kunnen worden getrokken, en in 1840 niet zullen kunnen worden geleverd. Een voorstel, waarbij alle deze uitgaven zouden worden gespecificeerd, zon slechts tot nieuwe discus, sien aanleiding geven, en zou ook strijden met den aard eener credietwet. Daarbij moet Zijne Exc. doen opmerken, dat men den tijd moet hebben, om de nieuwe inschrijving in het Grootboek te realiseren; dat de eerste betahn- gen met r°. April aanstaande zeer aanzienlijk zijn; dat men de gunstige gelegenheid moet afwachten en alsdan daarvan gebruik maken, om de schuld brieven aan de markt te brengen. Verliest men dat oogenblik, dan snelt de tijd voorbij, het oogenblik van betaling is ras daar, en wat dan? Ten slotte maakt de Minister nog twee aanmerkingen. Ad 1 De aanneming van de voordragt is noodzakelijk tot bevestiging van het' openbaar crediet van den Staat. De verwerping dezer voordrage zou hetzelve vernietigen. Derzelver aanneming zal eenen heilzamen indruk maken Om dit te betoogen, herinnert Zijne Exc., dat in de tijden, die wii na' den Belgischen opstand hebben doorgebragt, de financiële staat des Vaderlands zich in zeer drukkenden toestand bevonden heeft, doch dat in dien tijd iets voorgevallen is, hetgeen bijzondere opmerking verdient, dat I namelijk de Britten door aankoop in het bezit gekomen zijn van vele onzer fondsen en zij daardoor ons bjj acte gesteld hebben, eenen stalt van jaken vol te honden, die de eer de» Vaderlands heeft gered en hetzelve buiten 'slands in aanzien en ontzag aanmerkelijk heeft doen stijgen. Deze omst.in. dighcid had vroeger nooit plaats gehad. Het voorbeeld der Britten is d,.or de Duitsciiers en Franschen gevolgd. Het buitenland is daardoor zeer gein. teresseerd geworden in het lot onzer Vaderlandsche fondsen. Wat zou aan nu wel het gevolg zijn, wanneer aan 's landa Crediet een hevige schok werd toegebragt? Het buitenland zal deszelfs fondsen verkoopert. Lagere prij. zen, eene algemeene drukking, zou daarvan het gevolg wezen. En dit zou tot nadeel van vele particulieren uitloopen. Dit zijn geene hersenschimmen. De ervaring heeft ons de gevolgen van het mis-crediet doen ondervinden. Laten wij dan zorgen, dat wij dezelve voorkomen. Ad 2, Zijne Exc. beschouwt de aanneming der voordragt als de beste waarborg daartegen, dat het mistrouwen tusschen de Staatsmagten niet zoo zeer bestaat als sommigen wel eens vermeenen. Hij houdt zich toch over tuigd dat ieder Nederlander, die den waren stand van zaken leert kennen en de behoefte van het oogenblik gevoelt, in de overeenstemming der Staat- magten en in de aanneming dezer voordragtden besten waarborg voor de toekomst zal vinden. Het is mogelijk, dat de Staatsmagten in de keuze der beste middelen, om tot het gemeenschappelijke doel te geraken, kunnen verschillen, maar om. trent het ware doe! kan geen verschil bestaan, dat is toch, '1 lands welvaart te bevestigen, het crediet van den Staat te handhaven. Hij twijfelt er niet aan, dat de aanneming dezes voordragt zal doen zien, dat de Koning en de Staten-Generaa!jt ieder Nederlander, hetzelfde gevoelen voorstaat. Geen der leden meer het woord vragende, zoo worden de beraadslagingen gesloten. Men gaat ter stemming over: 35 leden verklaren zich voor en 14; tegen de credietwetwelke derhalve met eene aanzienlijke meerderheid is aangenomen. Tegen hebben gestemd de heeren: Luyben, van Dam van Isseltil'arin Gouverneurvan Sytzama, Röeli, RommcSchirnmelpenninckBackerBruce, van Alphen, Luzac, van Nageli en Gevers. Het aangenomen wetsontwerp is aan de Eerste Kamer verzonden. De Vergadering is tot nadere bijeenroeping gescheiden. In het dagblad de Avondbode van den 28sten dezer, vindt men een artikel, waarin, nadat gezegd is, dat er in de Tweede Kamer der Staten- Generaal verschijnselen plaats hebben, die teekenen zijn eener oplossing van de overeenstemming der onderscheiden Magten van hec Rijk, men het volgende aantreft: Van die verschijnselen zijn niet slechts de openbare plaatsen in onze steden en dorpen, maar ook alle binnenkameren de rampzalige tooneelen. Diit werkt de laster, door niemand weêrsproken en door niets te keer gegaan, onbelemmerd voort, om in de harten der Nederlanders de achting en liefde voor onzen hoogbejaarden, godvruebtigen en braven Koning, en voor alle de leden vin Hoogstdeszelfs Koninglijlt Stamhuis te verminderen en te vernietigen. De ligtzinnigheidmet welke de boosaardigste en beleedigendste geruchten door den laster (in de laatste acht dagen vooralverspreid, alom geloofd en van mond tot mond, vermeerderd en vergroot, voortgedragen worden, zon. der dat eenigerlei bewijs tot derzelver bevestiging ergens geleverd of ge. vraagd wordt, gaat alle denkbeelden te boven; zij is volstrekt onbestaan baar met de bezadigdheid, die vóór dezen onzen landaard kenmerkte, en zoude heliast tot een teeken kunnen strekken, dat, in weêrwil van alle ondervindingen, ook het Nederlandsche volk niet berekend is, om den strijd tegen eene verderfelijke progaganda vol te houden, of zich duurzaam aan den invloed hirer helsche machinatien te onttrekken. Het artikel eindigt aldus: Daarom achten wij het een heiligen pligt onze lezers tegen zoodanige las. teringen en logenachtige vertelsels met betamelijke ernst te waarschuwen. De laatst verloopen acht dagen zijn er ongemeen vruchtbaar in geweesten wij Ulakeo, op grond van onze overtuiging, en op grond van onze tijdingen, geene zwarigheid de verklaring af te leggen, dat alles, wat wij daarvan ver. romen hebben, is bezijden de waarheid, en blijkbaar met onzuivere oogmer ken verspreia. Eenige Fransche en Belgische dagbladen ijveren als om strijd, om hoog op te geven van de algemeene spanningdie tusschen de Natie en de Regering in ons land zou bestaan en gaan zelfs zoo ver van eenige beginselen van oproer op te geven, welke zouden hebben plaats gehad. Uit Brussel meldt men van den aósten December, dat er gedurende een paar dagen een hevige storm gewaaid had, die in den omtrek van Brnj- set veel schade had aangerigt. Een huis van drie verdiepingen wts ingestort en een aantal boomen ontworteld. Zware regens hadden de rivieren doen wassenen vele landerijen onder water gezet. Uit Konstantinopel meldt |men van den 4 December, dat de Graaf de Sercey, die door het Fransche Kabinet met eene buitengewone zending naar den Schah van Persie belast is, te Konstantinopel aangekomen en den 30 November eene audiëntie bij Zijne H. gehad had. Den 2den dezer was hij met eene als koopvaardijschip gemaskeerde Fransche oorlog-stoomboot naar Trapezunt vertrokken. Nog meldt men uit Konstantinopel van den 4den dezer, dat een gedeelte der Engelsche vloot, welke naar Malta gelievend was, onverwacht zich wederom voor de Dardanellen vertoond en zich aldns gesrationneerd bad, dat zij plan scheen te hebben aldaar te zullen overwinteren. Men kan de reden ven zulk eene handelwijs niet opgeven. RUSLAND. Uit Petersburg meldt men, dat de Regering eene militaire expeditie tegen den Khan van Cliiwa had verordendgenoemde Khan is. Vorst over een Aziatisch landschap, dat ten zniden aan Persie grenst. Als reden van dien krijg wordt opgegeveneen einde te maken aan de kwellingen en geweld, dadigheden, waaraan de Russische kooplieden en karavanen van den kanc der Chiwaërs waren blootgesteldzoodra het oogmerk van Rusland bereikc zal zijn, zal het corps, dat nu onder den Luitenant-Generaal Perowsky ia opgerukt, wederom uit Chiwa vertrekken. Voor eenige dagen heeft men uit Berlijn melding gemaakt van het one. dekken van een komeet; thans schrijft men omtrent denzelvenult Petersburg, onder dagteekening van den I4den, het volgende: De komeet, welke op den 2 December op den Berlijner sterretoren waar. genomen it, heeft men den 13 December des morgens 5 nre, ook op den Pulkowaër-sterretoren gezien. De sterreknndige D. Struve zag haar bij de ster t der Maagd, en bepaalde te gelijk hare plaats met den mikrometer van den grooten refraktor, waaruit volgt datom>i7 nre middelbaren tijd, van 12 December, de juiste stijging 14 uur n'26* en de declinatie is. De komeet is sedert hare ontdekking in Berlijn in 10 dagen meer dan 20 graden naar het Oosten en een weinig naar het Noorden gegaan, en heeft zoo in helderheid toegenomen, dat men dezelve met het bloote oog kan beschou wen. Men veronderstelt, dat zij nog in helderheid zal toenemen dewijl zij de zon schijnt te naderen. Dit Koningrijk heeft eene oppervlakte van 1022 vierkante mijlen. Het getal inwoners bedraagt 2,133,100. De eilanden van Denemarken en Jutland

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1839 | | pagina 2