En r.u wat de'gëvolgtrekkirg betreft, dat in het'tegenwoordige 4 millioen Voor het Syndicaat, jaarlijks zou moeten worden voorzien, zeide de Minis. Ier, dat die gevolgtrekking onjuist was, daar dit tekort in volgende jaren, goo niet geheel, ten minste grootendeels zal verdwijnen. Zijne Exc, deed Verder zien, dac de begrooting voor 1P40 niets anders dan eene crediet-wec Was en dat daarin, na negen jaren spanning, alle mogelijke bezuinigingen nog niet hadden kunnen worden gemaakt. Ook hij wenschte bezuinigingen, doch die konden zoo eensklaps niet worden daargesteld; en dat nu nog aanzuive ringen voor den tijd van oorlog moesten plaats hebben, lag in den aard der zaak. Bij eiken vroegeren oorlog was dit het geval geweest. De Minister baalde de jaren 1748 en 1784, na den Akenschen vrede en dien met Enge. land aan. Wel mogt hij zeggen, dat onze financiële staat gunstig was, als hij gadesloeg, wat al opofferingen Nederland door den Belgischen opstand zich had moeten getroosten; als hij het oog er op vestigde, dat op de begrooting geen tekort bestond; dat de buitengewone behoeften door de weldadige uit. komsten van het in de Qosc-Indiën gevolgde stelsel gedekc worden; dac de opcenten aanmerkelijk verminderd zijn. Als er dan geen ander tekort dan de 4 miüioenen voor het Syndicaat bestaat, mag de Regering zich dan niec gelukkig prijzen? zeggen, dat zulke uitkomsten niet te verwachten waren? Als nu de middelen worden aangeboden, om die uitkomsten te bestendi. gen, en de hulpbronnen nog meer te doen vioexjenverdient dan de Regering het wantrouwen, dat men thans schijnt aan den dag te leggen? Zijne Exc. gaat nu over tot de becijferingen, om te doen zien, dat de Regering niet zoo voetstoots van de bij de wet van den 26 April 1836 ver. leende magtiging tot uitgifte heeft gebruik gemaakt; zegt, dac menden lust der koopers van Staatspapier niet kan dwingen; dat overigens de uitgifte geenszins tot een lager bedrag, maar wel degeljjk tot om en bij de 94PC1. heeft plaats gehad. Wat het 4de art. der wet betreft, dit is op verlangen der afdeelingen reeds hij herhaling gewijzigd; de hoofdzaak is of het nu goed is, en de Minister betwijfelt het in geenen deele. Daarbij wordt aan de Staten-Generaal eene jaarlijksche opening, nopens den stand der O. I. bezittingen toegezegd, le vert dit geene genoegzame waarborgen op? Is het geene groote opoffering van het aanvankelijk gevoelen der Regering? Vroeger was beloofd slechts om de vijf jaren opening te doen: nu staat men zulks om het jaar toe. Men heeft meerdere waarborgen gevraagd, herziening der Grondwet, eenï nieuwe regeling van de Rekenkamer verlangd, de afschaffing van het Syndi- kaat gevorderd Inderdaad is het onderwerp van de herziening der Grondwet geheel vreemd aan het thans behandeld wordende. Maar Z. Exc. wil gaarne erkennen, dat hij instemt met hetgeen een lid uit Holland gisteren deswege gezegd heeft, dat men die niet zoo op eens kan doen plaats hebben, dat eene herziening van 'slands staatsregeling althans eenigen t(jd kost. De afschaffing van het Syndicaat is toegzegd; doch ook de opstelling van de wet daartoe vereischt tijd. De Minister mag zeggen, dat die inrigting, welke thans uit een zoo ongunstig oogpunt beschouwd wordt, de voordee. ligste resultaten zou hebben opgeleverd, indien zij de beschikking zou heb ben kunnen behouden over de inkomsten uit Belgie. Wat de Rekenkamer betreft, Zijne Exc. erkende, dat deswege eene her. ziening kon plaats hebben, maar de belangrijkheid der zaak liet niet toe, om dit nu dadelijk reeds te doen. Rijp overleg wordt daartoe vereischt. Zijne Exc, meent, dat het beeld, hetwelk een redenaar gebruikt had, om de schatkist aan te duiden als een gezonken man, als een frauduleus ban. Uroecier, onjuist was; dat integendeel hij bankbreukig door zijne schuld wierd, die, daar de middelen aanwezig waren, niet alles aanwendde, om zijnen staat op te honden en aan zijne verpiigtingen te voldoen. Hij, Minister, ontveinst het niet, dat hij de scbroomelijkste gevolgen van de afwijzing van deze voordrage voorzietna de levendige kleurenwaar mede sommige sprekers die gevolgen hadden afgeschetstbehoefde Zijne Exc. daarbij niet stil te staan. Maar dit wil hij zeggen, dat men het woord Staatsbankroet gebezigd heeftdat hij zich door geenerlei harcscogrelijke voorstelling, in of buiten deze vergadering, wil laten leiden, dat de verte genwoordigers mede drar zijn om, zonderhartstogt.de waarachtige belangen des Vaderlands op het oog te houden; dat die belangen de aanneming der voordrage vorderen; dat door die aanneming bankbreuk verhoed, door eene verwerping eene eerste schrede daartoe woxdc gedaan; dat bij alzoo, als lid der Kamer, zal stemmen voor deze wet. De heer van Dam van hielt heeft hierop geantwoorddat hij het juist als een blijk van trouw en liefde jegens Koning en Vaderland achtte tegen te stemmendat orde en zuinigheid in het financieel beheer daardoor zouden worden bevorderd enz. Hierna trad Zijne Exc. de Minister voor de Koloniën als verdediger van de voordragt op; hetgeen Zijne Exc. met ongemeen veel warmte deed. Hij betuigde dat hem de lof en goedkeuring, welke zijne pogingen ten beste van den Staat hadden mogen ondervinden, streelden, en hij daarop prijs stelde. Het gaf hem tevens sterkte en vertrouwen om mede op te treden als verdediger van eene voordragt, waaraan, zijns bedunkens, de hoogste belangen des Vaderlands verknocht waren, ja welker afwijzing 's lands en dergang zou kunnen ten gevolge hebben. Zoo durft hij dan nog van de vaderlandsliefde der leden van deze Kamer de aanneming daarvan verwach. ten, wier doel toch geen ander, dan dac der Regering kan zljo, namelijk hec heil van den Staat. Zoo veel in haar was, heeft de Regering aan de verlangens der Kamer voldaan; Zij heeft niet geschroomd jaarlijksche openingen nopens de Over- zeesche geldmiddelen aan de Staten-Generaal te beloven, gelijk blijken kan uit het 4de are. der voordragt. Naar het zich thans laac aanzien, zullen de O. I. in het aanstaande jaar niec minder dan 40 millioen afwerpen, waarvan 25 millioen aangewend zullen worden voorde schatkist des Moederlands, 10 millioen voor Indie zelve en 5 millioen voor de Handel-Maatjchappij. Het kan naar Zijne Exc. gee^e bevreemding baren, dat men tot bezwa. rende verbindtenissen met de Handel-Maatscbappij is moeten overgaan in tijden als die, hoedanige wij hebben doorgeworsteld. Maar de Regering had toch geene staatsschulden daarvoor behoeven te sluiten. Uit art. 100 der Grondwet ontleent de Minister het bewijs, dat de Koning we! degelijk de bevoegdheid had om de bedoelde verbindtenissen te sluiten. Wat meer is, een Gouverneur-Generaal van de O. I. had die mogen aangaan. Vele bedenkingen, hiertegen ingebragt, vloeiden uit verkeerd verstand van de zaak voort, of welligc nic'gebrek aan vertrouwen, hoe ongegrond dan ook. De leden der Kamer zouden zich behoorlijk jegens de Natie kunnen ver antwoorden met de wet aan te nemen, want hare belangen werden ten zeer ste behartigd, door het beschikbaar brengen van de producten uit de O. I., en door een maatregel, waardoor de langgewenschte hulpbronnen van de Oost ruimer en beter in de schatkist zouden vioeijen. Men zou derHandel- Maatschappij daarvoor geene otters meer moeten brengen, en jaarlijks gere geld het excedenc der O. I. baten kunnen ontvangen. Men heeft ongunstige tafereelen van 's lands geldmiddelen opgehangen wat de koloniën betreft, zijn dezelve althans ongegrond. Nooit toch zijnde voorultzigten van daar voordeeiiger geweest. Men vestige daarbij het oog op onze talrijke en keurige koopvaardijvloot; men sla eenen blik op de alom heerschende bedrijvigheid; men ga de nijverheid alierwege hier te lande, in de koop- en andere steden, op het platte land na, en vrage zich dan af of men niet alles moet doen ora dien bloei te bestendigen, uit te breiden. En daartoe strekt, naar's Ministers inzien, deze voordragt. Wat den hoogen rentelast aangaat, nog nooit heeft ons Vaderland, naar «venredigheid, minder aan renten voor zijne schulden opgebragt. Zijne Exc, herinnert, dx^ het bedrag der renten in 1829 veertien millioen, thans nog geen twaalf en een half millioen bedroeg. Niet minder dan 22 mil! oenen worden uit de O. I. geldmiddelen gevonden. In het algemeen heeft men nooit lager lasten, dan thans, gedragen, verwijzende Z. Exc. naar oe be- grootingen van 1807, 1829 en de thans aangebodene, welke niet hooger is; dan bij hec uitbreken van den Belgischen opstand. Zijne Exc. vraagc of men deze gunstige resultaten te danken aan onze O. I. Bezittingen op het spel wil zetten De Minister gaat hierna over tot de beantwoording van hec bijgebragte nopens de 10 millioen, die buiten de toestemming der Staten-Generaal zou den zijn uitgegeven. Doch, volgens Zijne Exc., ziet men de zaak niet uit hec ware oogpunt; daar in 1838 de Regering de toescemming der Kamers bekomen heeft, ten einde de buitengewone uitgaven voor oorlog te dekken, en zulks onder uitdrukkelijk beding, dat die zouden gevonden worden bui. ten bezwaar van de Natie. Die 10 millioen zouden namelijk uit de O. I. kas gevonden worden. Doch door een zamenloop van omstandigheden, was dio kas tijdelijk daartoe niet bij magte. Om dat te kort te dekken, heefc men nu deze 10 millioen aangevraagd. Het doet niets ter zake hoe men tijdelijk tot bestrijding van dat kort gehandeld hebbe, en om een lonteren vorm moesc men het ware gezigtpunr, het heil van den Staac, niet over hec hoofd zien. De Minister wil het niet ontveinzen dat het ioc van den Staat en deszelfs volkplantingen aan dat van deze voordragt verbonden ls:'slands bloei era welvaart, handel en nijverheid kunnen bij onverhoopte verwerping daardoor ten onder gaan, de eensgezindheid tnsschen de verschillende Staatsmagtera kan daardoor worden verbroken. Zijne Exc. dringt hec aan, dac de Handel- Maatschappij nu gebrek aan kapitaal heefc. En als deze niet in de behoeften kan voorzien, onze Oost-Indië een gevoeligen schok bekomen, hoe zal men dan op een voordeelig slot, gunstige productien dnrven hopen? De Minister vreest dat onze volkplantingen dan ten prooi aan geslepen bedrie gers en fortuinzoekers zullen worden overgeleverd. Hoe veel bioeds en gouds heeft het niet gekost, om orde en rust in de Oost-Indien tot stand te brengen; en nu zal men welligc den onrustigen aldaar de gelegenheid schoon geven om de oproervaan op te steken I De Minister zegt, dat hij veertig jaren zijns levens aan de belangen zijns Vaderlands gewijd heeft; dat zijne handelingen er toe hebben geleid om mime hulpbronnen in de schatkist te doen toevloeljen; dac hij niec kan ge- looveil, dat men plotseling zoo veel werks wil den bodera inwerpen, ja hem zelfs daarcoe als werktuig willen doen dienen. Liever dan dat te doen, wil hij zijne plaats volgaarne een' anderen inruimen. Van de aanneming of verwerping van deze sfoordragt Iaat hij 't dan ook af hangen of hij tot hec ambteloos ieven zal wederkeeren. Hij zal zich dan bewust zijn, zoo lang hjj kon, te hebben medegewerkt om rampen van zijn Vaderland af te wenden, die hij van de verwerping van de wet onafscheid, baar houdt. De heer van Asch van fVyck zegt, dat het minder de som, ten be. hoeve van de Oost, is, welke zoo zeer de afkeuring der Kamer heefc be- loopcn, dan wel het voorgestelde van de 10 millioen. Waarom heeft men vreemdsoortige zaken hier in ééne wet opgenomen. Wat ook HH. Exc. mogen voorzien, ais de vruchten van eene verwerping van de wet, hij moet vragen aan wie zulks te wijten is? De spreker hoopt dat Zijne Exc. zich nog zal willen bedenken, alvorens zijn ontslag te nemen, een ontslag, het welk gewlsselijk allen leden leed zou doen, omdat men natuurlijk ongaarne den man zou zien aftreden, aan welken men den tegenwoordigen gunstigen staat van onze Oost-Indië grooteljjks mag toeschrijven. Zijne Exc. denkt te edelaardig, is te groot van geest, dan dat hij zou aftreden, omdat de Ver. tegejwoordigers des Volks hier plegtig verklarendat zij hun geweten be zwaard roeden rekenen, indien zij deze voordragt aannamen, omdat zii die veerdrage iijnregt in strijd met de grondwet vinden. Trouwens de spreker voorziet uit eene verwerping van de voordragt niec die rampzalige gevolgen, welke de Ministers daarvan blijken te verwachten. De heer Gevers deelt in dit gevoelen. (Men roept: ondersteund De heer van Alpken treedt in eene woordenwisseling met Zijne Exc. den Minister van Koloniën over de handelingen der Handel-Maacschappij, waar bij inzonderheid van belang te achten is de verklaring des Ministers, dat hij bij zijn voornemen tot het nemen van zijn ontslag bleef volharden, daar het hem niec gegeven was, om tusschen Zijne Maj. den Koning en de Kamer, die de zaken uit geheel verschillende oogpunten beschouwden, eene ge. wenschte overeenstemtning tot stand te brengen. Na nog eenige woordenwisseling gaat men ter stemming over. De wet wordt met 39 tegen 12 stemmen verworpen. Voor hebben gestemd de heeren: Snouck Hurgronje, van Hemertdejonge van Tetjl vat. Heezc, BoddaertFretsvan de Poll, van Hoorn van Burgk, DruyvestcynIVeerls, Beelaerts en van Swinderen. Tegen hebben gestemd de heeren: van Sytzamavan NagellKniphorst Vsrwey-MejanDyckmeestervan der Gronden, van Dam van IsseltLuyben Brongers, van Rappard, IVeynands, van den Mortel, CatsSchimmelpenninck Vyfhttis, van dl Velded^EscuryGouverneurTromp, Romme, Bruce, Clifford, van Meeuwen, Sandbcrg, Roëll, Backer, Binkes, Repelaer, Akerlaken, Star- Basman, Ringers, Gockinga, Corver-Hoofftvan Asch van kVijk, Hinlopen, Geysrs, IVarinLuzac en van Alphen. Afwezig waren de heeren: Hooft, de la Court, van kVickevoort Crommelitt 22 van Ti<ylt van Coelhorst. De Voorzitter zegt, dat, daar de begrootingswetten in verband knmen beschouwd worden met de voordragt, waarmede de Kamer zich niet heeft vereenigd, de beraadslagingen over dezelve worden bepaald op aanscaartdeii Maandag, ten einde de Regering in staat te stellen, voor dien tijd zoodanige voorstellen te doen, als zij geraden mogt oordeelen. Intusschen zullen morgen, op nader te bepalen tijd, de discussien gehoti. den worden over het ontwerp nopens den accijns op de steenkolen, dat ten aanzien van den accijns op den turf en dat wegens den accijns op den turf uit de irreguliere veenderijen. Ten twee ure gaat de vergadering tot morgen niteen. Naar men verneemt., zal er morgen bij Zijne Maj. een Kabinetsraad wor den gehouden, waarin gehandeld zal worden over de vraag, wat er, na de' verwerping der leeningswet, aan de Regering te doen staat. Van den listen December. Heden is de Raad van Ministers en de Raad van State buitengewoon vergaderd geweest. Waarschijnlijk staan deze bijeen komsten in verband met de voorsteilen, welke thans door de Regering aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, ten gevolge van de verwerping der leeningswet, zullen dienen gedaan te worden. Men verwacht aanstaanden Maandag de aanbieding van die bedoelde voor stellen, daar zulks dient te geschieden vóór de beraadslagingen over de be. grootingswetten, die op Maandag een aanvang zullen nemen, en welke wet. ten in velerlei opzigt met de afgestemde voordragt der leeningswet in een dadelijk verband sraan. Naar sommigen willen, zouden er tijdelijke maatre gelen voor een deel der dienst van 1840 worden aangeboden. Naar men verzekert, heeft Zijne Exc. de Minister voor de Koloniën, gis teren, na den afloop der discussien over de voordragt der leeningswet, zijn ontslag aan Zijne Maj. aangeboden; doch met genoegen verneemt men, dat er nog krachtige pogingen worden aangewend, om den Minister op zijn voor nemen te doen terugkomen. Men wenscht algemeen, dat deze pogingen met goed gevolg zullen bekroond worden. [Het Algemeen Handelsblad ondertusschen van den 22Sten dezer bevat ook een berigc uit *s Hage van den 2isten, waarin gemeld wordt, dat Z. Msj.de Koning het ontslag van Zijne Exc. den Minister reeds had aangenomen en Zijne Exc. dit aan eenige leden der Staten-Generaal, die den vórigen avond bjj hem waren, had medegedeeld.]

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1839 | | pagina 2