mwio. A0. 1839. LEYDSCHE COURANT, VRIJDAG, 'jivrc' Z- A.tXi S2 NOVEMBER. NEDERLANDEN. Leyden den 2isten November» wij hebben gezegd nader terug te zullen kommen, op de plegtige inwijding Vier Roomsch KathOlijke Kerft op de Haarlemstraac alhier, genaamd: de H. Maria-Kerkwelke heeft plaats gehad op den ipden November. Nadat alles voor dien dag was voorbereid, nam de plegtigheid 's morgens ten 7 ure een Aanvang met de gebruikelijke Ceremonien: Z, H. W. de Baron van Wyker- sloót, BisSchop van Cufiuni% deed vervolgens eene doelmatige en indruk wekkende toespraak; ten 10 ure werd de plegtige Dienst door zijne Hoogw. gecelebreerd, waarin de Wel-Eerw. Heeren P. A. Kervel en A. J. Tomas, Landdekent van Rhijnland en Schielandassisteerden, de Wel-Eerw. Zeer Geleerde Heer Professor Brinkman en de Wel-Eerw. Heer j. A. Siegfried, Pastoor van Wassenaar y fungeerden als Diaken en Süb-Diakén% de Wel-Eerw. Heer J. Mesken, Pastoor van Voorburg, bekleedde de plaats van Ceremonie meester, en eene talrijke Priesterschaar zette deze inwijding eenen bijzortde. ren luister bij. De derde Mis van Hayndvoor die gelegenheid gekozen, werd door de leden van het Choor met medehulp van vele uitgenoodigden naauwkeurig en smaakvol uitgevoerd, begeleid door een goed bezet Orchest, onder de directie van den HeerJ. A. Sleyffers gedurende dezelve hield de Wel-Eerw. Heer J. T. van BRusisEL, eene weldoorwerkte en zeer doelma tige redevoering, naar aanleiding dezer tekstwoorden van Ps. 92DomUmtuam decet sanditudo Domine, dat is: Uw Huis Heer% betaamt heilighèid. Eene tal rijke schare was er tegenwoordig, de Hoog Achtbare Regering der Stad en andere Autoriteiten, zoo Burgerlijke als Militaire, waren op hunne aangewe* zene plaatsen; de geheele plegtigheid was indrukwekkend, en werd nog vermeerderd door de regeling, welke de Heeren van het Kerkbestuur hadden genomen en hierin werden bijgestaan door de Heeren Collectanten, zoodac deze plegtigheid op allen eenen diepen indruk heeft gemaakt, welke lang in hét geheugen zal blijven en Godsdienstig herdacht worden. Men meldt uit 's Gravenhage van den 20 November: Gisteren middag heeft Z. K. H. de regerende Groothercog van Saksen- Weimar bij Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden gedineerd. Heden morgen heeft Z. K. H. de Groothertog bij Zijne Maj. en de ver dere leden van het Koninglijk gezin zijne afscheids-bezoeken afgelegd. Heden middag was de Groothertog ten hove ten diner genoodigd. Morgen ochtend verlaat Z. K. H. deze Residentie en begeeft Hoogstde- zelve zich naar Amsterdam, en van daar naar Utrecht erl Rotterdam, zul lende van laacstgemelde stad, per stoomboot, de terugreis naar Duitschland aannemen. Gisteren avond is er bij Zijne Exc. den Minister van Denemarken aan het Nederlandsche Hof soirée gehouden. Voortaan zal er eiken Dingsdag avond soirée bij Z. Exc. plaats hebben. Naar men verneemt heeft het Z. M. behaagd den Secretaris van Legatie, Jhr. R. Boreelvan de dienst te Parijs terug te roepen, en denzelven ter beschikking te stellen van het Departement van BuitenlandscHe Zaken. Voorts verzekert men, dat tot Secretaris van Legatie benoemd is Jhr. J. L. H. A, CerickeAdjunct-Commies bij evengemeld departement; zullende hij onver wijld bij het Gezantschap te Parijs gesteld worden, en tevens werkzaam zijn bij den Raad van Gezantschap, den heer J. J. Rochussengedurende den tijd, dat deze gevolmagcigde zich aldaar in commissie zal bevinden. De Koning in den jare 1830 bepaald hebbende, dat de Noord-Neder landers, welke op de Hoogescholen in de zuidelijke provinciën studeerden en daarop bleven doorstuderen tot zij gepromoveerd mogten zijn, later naar herwaarts komende, niet zouden worden geadmitteerd hier te lande, om, op grond hunner bij die Hoogescholen verkregen diploma's, hun beroep, hetzij van Advocaat, hetzij van Medicina?-Doctor of anderzins, uit te oefenen; heeft thans, ten gevolge der bij de Hooge Regering ingediende adressen van ?lch in dat geval bevindende personen, verlangd, dat de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Justitie zouden nagaan, of, en in lioeverre, ten gevolge der eindschikking met Belgie, alsnu in deze zaak verandering zou behooren te worden gébragt, te dien effecte, dat dezelve, behoudens zekere bepalingen, van bijv. een ander examen, ongehinderd de practijk zouden mogen uitoefenen. Laatstelijk is in de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal onder zocht het ontwefrp van wet tot daarstelllng van schuld ten laste" vah 's Rijks Overzee- sche Bezittingen. Onderscheiden leden hebben verklaard, het ontwerp, bij alle gebrek van inlichting, niet te kunnen beoordeelen. Zij maakten zwarigheid om de geheime memorie, over dit onderwerp bij de Kamer ingediend, té lezen, naardien zij de geheimhouding strijdig ach ten met het beginsel en met de behoefte van publiciteit in het vak van financien. Inge volge art. 108 der grondwet, zijn de discussien openbaar, ingevolge art. 12 van het re- glément van orde kan Slechts de Kamer zelve in comité-generaal, bij wijze van uitzon derïrig, over speciale gevallen tot de geheimhouding besluiten. Kon deze geheimhouding van Regeringsweg* over eenig onderwerp, hetwelk niet uitsluitend van hare competentie is, (zoo als de buitenlandsche aangelegenheden), worden opgelegd, alvorens men eenige bijzonderheid der; zaak kent, dan gelooven zij, dat daardoor tevens de magt aan de Re gering zou worden gegeveïyom allé publieke discussie af te snijden. Bij den hagchelij- ken toestand van Otis fina'ntië-wézenbij de vrij algemeene denkwijze, dat zulks groo- tendeels te wijten is"aan dén gehelmzinnigen sluijerWaarin men ze tot dus verre hulde, tn bij de behoefte, om het crètfiet, door een vertrouwen op de zaakkènnis gegrond, te schragen, houden zij zoodanige exceptionele handelwijze bovendien voor zeer noodlottig. In afwachting van eenig licht, hetwelk tot grondslag van hunne denkwijze kan strekken, moeten zij zich bepalen nopens het al dan niet Wenschelijke dezer wet te zeggen: non liquet. Andere leden, dié hetzelfde gevoelen waren toegedaan, wederspraken niet, dat tie geheimhouding op gedane mededeelingen dikwijls is opgelegd gèweest, doch merkten aan, dat die mededeelingen, in de laatste jaren, buitenlandsche staatkundige onderhande lingen betroffen, waarvan de kennisgeving, naar den geest van art. 57 der grondwet, Van de zijde der Regering, facultatief kan gerekend worden, en die vooral nimmer moe ien dienen tot inlichting en opheldering van de finantiële situatie des Rijks, veelmin tot verdediging en aanduiding der noodzakelijkheid eener geldleening van veie millioenen ïvaarbij de Staat weder als borg moet verwikkeld worden. in Ae eerste afdeeling heeft men opgemerkt, dat, daar men geene kennis draagt van anderë schulden, sedert eenige jaren door dén Staat gecontracteerddan die door de ?ware IÜjksbelastingen, en door de ontzettende geld-negotiatien hebben kunnen en be- liooren bestreden te worden, menzich veroorlooft, eene specifieke opgave te verzoeken van de schulden, alsmede van de jaren, waarin dezelve gemaakt zijn. Men vraagde ook, welke betalingen uit deze geldleeningen zijn bewerkstelligd geworden; alsmede verlangde tnen te weten, of al de anterieure schulden, op den Staat rustende, onder de hier aange vraagde 56 millioen begrepen zijndan wel of menin het vervolg van tijdnog eene hadere opgave van anterieure schulden te wachten heeft? In de tweede afdeeling werd als een eenparig verjangen te kennen gegeven: i°. dat in deze Wet uitgedrukt worde de bepaling, dat jaarlijks aan de Staten-Generaalbij de be groeting kennis zal worden gegeven van het, over het dan laatst afgesloten dienstjaar be- jtaand excedent der inkomsten van *s Rijks'Overzeesche Bezittingen, opdat dan hij de begrootingswetmet toestemming der Staten-Generaal, over hetzelve beschikt worde; a\ dat in deze wet specifiek worde uitgedrukt de bestemming der hij dezelve ?re* raadde 66 millioenen3°, dat bij deze wet bepaald worde het minimum van koersdaaronder begrepen courtage en intrest-rekening waarop dit 5 pCrs. effect zal worden uitgegeven en 4°. dat, aïyÓrens tot verdere behandeling derzeiye rvc-r te gaan, opening zal vvo:deii gegeven van 's lands geheelen fiuanciëlen toestand met ai ie deszelfs bijzonde re Vn g.i.ci ine inrigtingenfondsen en administrationen dit ook nipt name van het Amoi Uaiie Syndicaat, deszelfs bezittingen en inkomsten, schulden en lasten, In dz derde afeeeling merkte men aan, dat, ofschoon niet alle berekeningen ir de memorie en bijlage voorkomende, kunnen woideip openhaar gemaakt, en liet o on raadzaam kan geacht wordende niet ongunstige uitzigtendie Oost-lndlc opleven, pu.- blick te maken een gedeelte van de memorie gevoegelijk kan en ook zal moeten i rk ,.d gemaakt worden, juist tot vestiging van het crediet en ten eirde mistrouwen w. ic men, hetwelk zoo ligtelijk door geheimzinnigheid wordt verwekt. Volgen:» dc afilcelirg blijkt liet juist uit de memorie van Zijpe Exc. den Minister van Koloniën, •hoc.v.r cr verwikkelingen bestaan, 'ten aanzien van de financiële aangelegenheden tusscheu de Sc.et- kist, liet Amortisatie -Syndicaat, de Handelmaatschappij en het Departement vim Koloniën. Het is van het grootste belang, dat die verwikkelingen uit den weg worden geruimd., en dat men tot de, in het financieel beheer zoo noodzakelijke orde, regelmatigheid en eenvoudigheid terugkecre; hiertoe wordt in dc eerste plaats vereisebt, dat ci..uitdik mi volkomen de staat van 's Rijks geldmiddelen aan de Staten-Generaal worde blootgelegd. De afdeeling dringt er dan ook op aan, dat de Regering geheel en volkomen opening geve van den staat van het Amortisatie-Syndicaat, van de geheele verhouding tussclien hetzelve en de Koloniën, zijnde tot nu toe slechts eene kas-rekening, (overeenige jaren) gegeven, en van de Schatkist tot andere geldelijke instellingen. Eerst ra die opening l zullen de Staten-Generaal, met kennis van zaken, de Regering kunnen ondersteunenin hare pogingen tot belioüd van 's lands crediet. De afdeeling is van gevoelen, dat dé blootlegging van den staat van 's Rijks financiën juist bevorderlijk zouden zijn tot het wel doen gelukken der al'snu voorgedragene geldleening. Het is maar al te zeker, dat de verevening van het Syndicaat met eene nieuwe leening zal moeten gepaard gaan, ei'i er is inderdaad weinig hoop op eene ruime deelneming en plaatsing, zoo veel mogelijk het pari bijkomende, indien bij het uitschrijven eener negotiatie het zekere uitzigt be staat, dat dezelve spoedig weder door eene andere zal worden opgevolgd. Het werd 111 de afdeeling opgemerkt, dat de Staten-Generaal tot nu toe in het denkbeeld hadden moe ten veflceerendat de geldmiddelen van de Overzeesche Bezittingen volledig in staat wa ren; om uit hare aanwezige en dadelijk beschikbare fondsen aan de opgelegde ve'rpligtin- gen te voldoen. De afdeeling vermeent, dat alleen door eene geheele blootlegging vaii den wezenlijken toescand van de Schatkisf, de Staten-Generaal in de gelegenheid kunnen gesteld worden, met kennis van zaken te oordeeten. De afdeeling acht zich voor alsnog niet genoegzaam ingelicht, om over liet aangeboden wetsontwerp te kunnen oordeclen. De inlichtingen, die zij verlangt, betreffen niet zoo zeer de middelen, welke Indië bezit, om de openbaar gevestigde schulden te voldoen en de voorgenomen vermeerdering hiervan te dragen, want hieromtrent betuigt zij der Rc: gering haar dank voor de belangrijke mededeelingen, die zij heeft ontvangen; zij is te zeër overtuigdvan de onmogelijkheid om stellige zekerheid te dezen aanzien te geven dab dat zij hierop 2011de aandringen; neen, de verlangde inlichtingen betreffen meer het verlcdene, die sommendie werkelijk uit de Overzeesche Bezittingen in 's lands kas zij li gevloeid; liet gebruik van die sommen, gelijk mede van die, welke bij wijze van voor schot van de Handelmaatschappij zijn ontvangen. Eindelijk de noodzakelijkheidom zulk eene aanzienlijke leening aan te gaan, en de bestemming, die men buiten de aflossing aan die maatschappijaan de daaruit voortvloeiende opbrengst van de productendie iii het volgende jaar zullen aankomen, zal geven; alles komt dus op eene geheele openhar tige mededeeling van den toestand der geldmiddelen van den Staat aan. Zonder die bloot legging zou de afdeeling zwarigheid thoeten maken op nieuw tot eene vermeerdering van schuld mede te werken. Eenige leden meenden hierbij te moeten voegenhoezeer do onvolledige voldoening aan het voorschrift van art. 128 van de grondwet, thans betrai- ringswaardigeii gevolgen na zich sleept. Indien de Regering steeds een uitvoerig, d -cii ook waarachtig en volledig verslag van den staat der geldmiddelen aan de Staten-Gener. al had gedaan, zou het Rijk gewis niet in die ongelegenheid zijn gekomen, waarin hetzelve zich thans bevindt. Indien toch de meerderheid der Staten-Generaal telkens in vermin dering van belastingen toestemde, was het, omdat men de Overzeescne Bezittingen ook zonder tot verpanding van soms nog niet ingeoogste vruchten de loevlugt te nemen, in Staat waande zulke aanzienlijke sommen af te werpen, als werd opgegeven mtn e.rromvo'e op geruststellende verzekeringen, die, helaas! thans blijken minder vertrouwen verdie <i te hebben. Juist de overweging hiervan en van het gebeurde, van de aanleiding rot d'-i wetsontwerp, én van deszelfs noodzakelijkheid, dringt die leden om re verklaren, dat zij in geene ieening ten laste van de O-ccrzecscbe Bezittingen toestemmen, indien niet uit drukkelijk wordt voorgeschreven, dat jaarlijks behoorlijk verantwoording worde van het overschot dier geldmiddelen. Die leden verlangen 111 geenen deele zich te 1 in het opperbestuur over dë bezittingen en volkplantingen van'liet Rijk in anderewereïd- deelendoch zy tneenen dat de Staten-Generaal aanspraak kunnen maken op v> 'leui inzage Van al hetgeen de geldmiddelen van het Rijk betreft, waaronder onbetwistbaar uc inkomsten van de Overzeesche Bezittingen moeten worden gerangschikt. Zij meencn dat terwijl het Rijk de renten van zulke aanzienlijke schulden ten laste van de Over zeesche Bezittingen lieeft gewaarborgd;, dé Staten-Generaal met régt eene jaarlijkschë verantwoording kunnen vorderen. In de vierde afdeeling verlangde men bovendien eene peremptoire verklaring der Reie ring, dat met het verleenen eener negotiatie tot 56 millioen, zij uit alle anterienrë finan ciële moeijelijkhedèn zal gered zijnén cr hoegenaamd geene vreeze meer overblijftdat ook hierna nog weder nieuwe staatsschulden zullen komen opdagen. De afdeeling deed ook opmerken, dat die beschikking over liet bedoelde saldo jaarlijks bij eene afzonderlijke wet, eii zonder vermenging niet de gewone inkomsten van Ö'en Staat, moet geschieden, alsmede dat de bestemming dezer gelden in de allereerste plan de aflossing der gewone en oude schulden van den Staat, niet bij voorkeur der zoo. v naarnie Oost Indische schulden, moest tèn; dóël hebben. Ook in de vijfde afdeèlin'g heeft men gelijke aanmerkingen als de bovenstaande gemaakt, en dén wensch geuit, dat bij deze gelegenheid de geheele financiële roestand des Rijki aan de Staten-Genetaal worde openbaar gemaakt, alle bijkassèn vernietigd en alles - eenen eenvoudigen voet worde gebragt. Indien toch dit liet geval niet is, dan kan Voorgestelde maatregel slechts als partiëel beschouwd wordenen misschien wel in si;;:- om de geldmiddelen Van den Oost te regelen maar niet om het geheele financiële stelsel Van het Rijk op eenen vasten voet. te brengen, en dan ware het, naar het oordeel va-i veie ledenbeter tot eenen grooten financiële'ii maatregel over te gaan, liever dan slecht'; voör een gedeelte in het kwaad te voorzien. Sommige leden zijn van oordeel, dat het verwondering moét barenja zelfs als onwettig moet beschouwd wordendat men eerst de schulden heeft gemaakten thans daarin de verevening voorstelt, daar steeds de ver zekering is gegeven, dat de koloniale kaS in staat was, om in de behoefte te voorzien, hetgeen mi blijkt dat, althans in den eigenlijken zin des woordshet geval niet geweest is, In eene der afdeelingen is eene belangrijke nota overgejegd, waarbij de wensch gein? wordt, dar bij gelegenheid van het voorstellen der onderhavige wet, in dezelve bepalingen wierden aangetroffenbij welke de financiële bètrekkingen tusschen her Rijk en de Over zeesche Bezittingen op eenen vasten' voet worden geregeldzoodanigdat het batige van de inkomsten der Overzeeschen Bezittingen een onderwerp moge uitmaken van'de ber.utl - slaging over de begrootingswétten van het Rijk, cn bepaaldelijk bij de jaarlijkschë over weging van *sRijks schuld, in het belang van de schuldeischers van den Staat. Door den heer Liizae is de volgende gewigtige nota overgelegd: „De ondergeteekende betuigt, dat hij, bij den aanvang reeds, het denkbeeld, 0111 ten laste der Overzeesche Bezittingen van den Staat schulden te creëerenten einde daarna op dezelve gelden, ten behoeve van den Staat, te négotiëerenheeft afgekeurden o- R ter gelegenheid der wet van den 24 April 1836, waarbij dit denkbeeld voor 191 mill; v; in applicatie werd gebragt, heeft bestreden. Hij betreurt, dat de Regèringnu wij, de schikking onzer geschillen met Belgie, alles behoorden aan te wenden, om o- c financien op eenen eenvoudigen voet te brengen en ongekunsteld te regelen andermn:,] dc toevlugt wil nemen tot een 'middel, hetwelk op lictien rust, en al wederom eene conti li- catie te weeg brengt, welke zonder wezenlijk nur is, en schadelijke gevolgen hebben knn. Hii houdt het passeren van obligatien, waarbij het Javasche bestuur, hetwelk zore ordefs (art. 60 der grondwet) uit het Moederland ontvangt, zich, ten behoeve van dat Moederland schuldenaar verklaart, van zoo veel millioenen als men goedvindt voor te schrijven voor eene handeling, welke hij, om- haar den waren naam te geven, bijna belagchelyk zoude durven noemen. Hij kan het afgeven van losrenten op die schuld bekenteniswelke de cfeaiteur naar willekeur liet opmakenniet anders beschouwen dan als eene onnoodine en hoogstgevaarlijke mesure. Onnoodig komt zij dan den ondergeteekende voor, omdat de geldschieters zeer wpI bewust zijn, dat die Overzeesche Bezittingen hier een geheel voorgeschreven rol spelen*'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1839 | | pagina 1