A0. 1830. LEYDSCHE COURANT, MAANDAG, GEWOON 28 OCTOBER. NEDERLANDEN. Leyden den 27ste!! October. ^ïen meldt uit's Gravenhage van den 25 October Zijne Maj. heeft aan den Luitenant-Generaal Jhr. F. PV. van Goédecke Vergunning verleend tot het aannemen en dragen van de ster der orde van 'den Rooden Adelaar, 2de klasse, hem onlangs door Zijne Maj. den Koning van Pruissen geschonken. Zijne Maj. heeft benoemd tot tweede Luitenants bij het wapen der artil lerie in Oost-Indfënden sergeant H. H. D. Luyken en den sergeant-titulair jj, P. F. van de Velde, beiden van het bataljon vrijwillige artilleristen. Zijne Maj. heeft aan de volgende tijdelijke officieren van gezondheid Van de 3de klasse een eervol ontslag uit gehielde betrekking verleend, onder dankbetuiging voor de door hun aan het Rijk bewezene diensten, ais: aan D. P. van der Paauiv, dienende bij 'de eersce divisie van het algemeen depót tier landmagc n°. 33afkomstig van het corps jagers van Cleerensaan ji» L. J, Haelén, by de batterij rijdende artillerie n°. 10; eh aan D. Moree Van de iste afdeeling infanterie. Dezer dagen heeft H. K. H. Mevrouw de Prinses Albert van Pruissen, geboren Prinses Marianne der Nederlenden, zich naar het naburig Delft be- geven, en een bezoek bij het graf van wijlen Hoogstderzelver DoorluClitigè Moeder, Ne'êVlands onvergetelijke en steeds diepbétreurde Koningin, afge legd, en eenen geruimen 'tijd in stille overpeinzing en zigtbaar aangedaan Vertoefd op deze -plek, alcvaar, behalve het stoffelijk overblijfsel harer dier. bare Moeder, ook dat van zoo vele harer Doorluchtige voorouders rusten. Men verneemt, dat hec H. K. H. de Erfprinses van Oranje behaagd heeft, in te teekehen óp het Album van de Aardrijkskundevan den heer P. J. Mendelwaarvan thans de vierde aflevering het licht ziet. In de zuting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden, zijn wederom requescen ingekomen van personen, die bij de te doene keuze van drie Óandidacen voor de Algemeene Rekenkamer, verlangen in aanmer. king te komen. Zij zijn van een lid der Ridderschap en der Staten van Overijssel; van den heer van SomerenBurgemeester van Kralingen, én yan den heer Mansfeldtgeëmployeerde bij de Algemeene Rekenkamer. Ne. Verlegging ter griffie. Zyn ingekomen twee rcque'sten, als: i°, een, waarbij de schadevergoeding verzocht woruc, <vegens, naar de verzoeker meent, hem ontvreemde turf; én 20. een vain Tjatlink en andere zouthandelaars te Harlingéndie de afschaf fing verzoeken yan de tegenwoordige bestaande wet op het zout. Ver- zending aan de Commissie tot de peticien, welke wordt zamengesteid uit de heeren: Vijfhuisvan Hoorn van BurghGouverneur, Bruce en Brongers De heer van Dam van Isselt doet namens den schrijver, aan de Kamer holde van een weik, dat hem is opgedragen door den heer Schreuder, over den staat der geneeskuiide in FrankrijkDe heer van Dam vermeent, dat dit werk ook voor oningevvijden in de wetenschap van belang te beschouwen is. Heczelve zal in de boekerij der Kamer worden geplaatst. De heer van Dam neemt deze gelegenheid te baat; om lütde zijne ontevredenheid kenbaaï te maken over de wijze waarop de vrijwillige corpsen uit 's lands dienst zijn onts'agefi. Toen in 1^30, de Kohiiïg de ingezetenen te Wapeh riep, om den Vaderland. Schen grond cegen opstand te beschermen en de nationale éer te handhaven, toen stroomden talrijke vrijwilligers uit alle deelen des lands te zamen, om de reijen des legers te versterken. Even welkom als zij toen waren even snel heeft men hunne diensten vergeteh en uit het oog verloren. Dit kan ónder abderen blijken uit hec onlangs verstrekte ontslag aan de vrij Willige corpsen, toen een derzeive door een militairen Intendant, iri éen paardenstal 'te 's Bosch werd ontbonden. De heer Schreuderwaarvan hij thans die werk aanbiedt, was een dergénert, die zich in 1830 onder die verdedigers 'rangschikte, destijds een der verdienstelijkste kweekelingen van de Ölinische School te Rotterdam. Hij was het ook; die in Augustus 1831, onder de oogen van den vijand, aan onze braven gewigcige diensten heeft verleend, 'waarom hij dan ook de opdragt van het werk, die de heer Schreuder aan hem gedaan heeft;,met genoegen heeft aangenomen. Ten een ure is Zijne Exc. de Minister var, Financiën de zaal binnengeleid. Voor den Trooh geplaatst; heèft Zijne Exc. eene aanspraak gehouden, in welker aanvang gesproken werd van den veranderden stand van zaken tüs- ichen Nederland en België, sints de, ten vorigen jare gehouden zitting; ^Het, 'tractaat, (zeide Zijne Exc.), moet Nederlsnd van 5,000,000 Ban jaarlijiciche renten der publieke schuld ontlasten, welke op rekening van België moeten overgaan; daarop mógen wij rekenen. De werking van dien overgang van schuld, door middel van overschrijving, bij art. 13 van hec tractaat gewild; moet zich in het aanstaande jaar doen gevoelen, en de ver- jpllgting van Nederland, om in de algeheele rentebetaling te vöoriifen, heéfc daardoor voor hec vervolg opgehouden; onzekerheid over de wijze van over schrijving, over het gedeelte der schuld, waarop dezelve zal worden toege- past, mogè nog bestaan, die onzekerheid zal moeten worden opgelost door wederzijdsche inschikkelijkheid; maar de uitkomst zal altijd hetzelfde gelde lijk bedrag te weeg brengen/* Voorts merkte Zijne Exc. aandat de aangebodene ontwerpen meer als exceptioneel zijn aan te merken, als credieten voor hec volgende jaar, naar de omstandigheden van dien buitengewonen tijdkring geraamd, en waaruic mitsdien geene gevolgen voor verdere diensten, of voor eene vaste regeling der uitgaven en middelen zijn af re leiden; terwijl zij ook geehzins toe iets voor de toekomst kunnen geacht worden te verbinden. Zijne Exc. ging vervolgens over tot de voordrage van hec eerste ontwerp strekkende tot vaststelling der uitgaven voor 1840. Hetzelve houdt hét vol gende in: Art; 1. Debegroöting der Sraatsuitgaven voor den jare 1840, wordt vast gesteld op eene som van 56,378,600; en zulkswat betreft de verschil lende hoofdstukken, verdeeld als volgt: I Huis des Konings 1,425,000 II. De Secretarie van Staat en Hooge Collegien 534,100; III. Dep. van Baitenlandsche Zaken 831,600; IV. Justitie 1,460,000; V. Binnenland, sche Zakeh 3,122,900; VI. Hervormde Kerk, enz. 1,391,200; VII. R. K. Èeredienst f 400.000; VIII. Marine 5,250,000; IX. Financien A Nationale Schuld 21*458,205; B kosten van het Dep. en verdere admiriistratienpen. »ioenen enz. 6,111,795te zamen 27,570,000 X. Oorlog 14,191,e00; XI. Koloniën f 94,300. Art. 2. Naar aanleiding van art. i der wet van 24 April 1836 'Staatsblad N\ 11) zal, zoo lang en in zoo verre als de splitsing der schuld en de uit gifte der obligatien niet zal hebben plaats gehad, de som van 5,000,000 op tie tweede afdeeling van het onderdeel A van het IX hoofdstuk afgetrokken; ten behoeve van de Schatkist, uit de geldmiddelen van de Overzeesche Be zittingen verstrekt worden. Art. 3. Ter bestrijding der onvoorziene behoeften, welke gedurende den loop van het jaar 1840 mogten opkomen, wordt ter beschikking van den Koning gesteld eene som van ƒ500,000, te vinden, in de eerste plaats, ine hetgeen die uitgaven, vermeld in de begrooting van Staatsuitgaven over het zelfde jaar, beneden de sommen daarvoor toegestaan; mogten komen te blijven; zullende het aldus niet gevondene, wórden gerangschikt onder de uitgaven van een volgend jaar. Bij eene vergelijking van dit ontwerp met de begrooting van liet jaar 1839', daarbij gevoegd de wet van 21 December 1838,- ter voorziening m de bin. tengewone uitgaven van de Dep. van Oorlog en Marine, en tot veizekering van de volle rentebetaling, zal men opmerken, waarom de gezamenlijke uitgaven eene som van 7,758,628.17 minder bedragen. Uit eene meer bijzondere beschouwing der verschillende hoofdstukken blijkt, dat de verhooging vöor Buitenlandsche Zaken voornamelijk veroor- zaakt wordt door de kosten van de zending naar Belgie, zoo belangrijk ge worden door de nieuwe betrekkingen, welke geopend moeten worden dat het hoofdstuk van Binnenlandsche Zaken, niet binnen de vorige grenzen heeft kunnen gehouden worden, en, tegenover sommige verminderingen, daarin hebben moeten worden opgenomen de uitgaven, welke voor verbeteringen ten aanzien van de openbare communicatien in de provinciën Vriesland en Groningen vereischt worden een onderwerp, dat lang vastgesteld is, doch nu, bij het leveren van zeer belangrijke bijdragen door die provinciën zelve, niet langer is kunnen worden verschoven dat de kosten der gevangenissen mede eene belangrijke verhooging hebben noodzakelijk gemaakt, vermits het afzonderlijk fonds, voor dat onderwerp bestaande, daarmede niet langer kan blijven belast; dat hec zesde hoofdstuk, eene matige vermeerdering voor den opbouw of het herstel van kerken, alsmede voor de bezoldigingen van Leeraren op nieuwe standplaatsen, eene onvermijdelijke verhooging noodza kelijk heeft gemaakt; dat bij de afdeeling van bet negende hoofdstukwelke de Nationale Schuld becrefcde rente der 25pCrs. Werkelijke Schuld voor 5 millioen minder is uitgetrokken dan hec geheel daarvan bedraagt, omdac zoolang omtrent de oversenrijving niet anders is overeengekomen men van de veronderstelling is moeten uilgaan, dat de overschrijving geheel op die schuld zal worden toegepast; dat intusschen hier eene zeer belangrijke verhooging èmstaac, bij vergelijking met de begrooting van 1839, vermits de som, waar van hec Rijk, wegens de renbecaling eventueel zou worden ontlast, vroeger ondersteld is, veel grooter te zullen zijn, en er dus ook toen een meer aan zienlijke aftrek 00 het verschuldigde beefc plaats gevonden dat de toelage aan hec Amortisatie-Syndicaat, sedert eenige jaren voor memorie uitgetrok ken, nu niec langer achterwege is kunnen blijven; zonder deze toelage, ja zelfs zonder meerdere ondersteuning, kan die instelling, welker hulpmidde len zoo zeer door de omstandigheden hebben geleden, niec langer aan der. zeiver verpligtingen voldoen; dat, wat aangaat de pensioenen en afloo» pende betalingen, er, bij de redactie van hec leger, in hec loc van velen door toekenning van. pensioenen, moest worden voorzien, en daaraan hoofd zakelijk is toe te schrijven de zeer aanzienlijke vermeerdering dezer posten, die echter, hec zij door overlijden, of het in actieve betrekking brengen van sommige pensioentrekkende of wachtgeld genietende personen, voor opvol g'ende verminderingen vatbaar zijn en dat wat aangaat hec hoefdseuk voor Oorlog het voor 1840 nog noodig geachte cijfer niec als blijvena moet be schouwd worden en het, bii de voortduring van den staat van ruscgeoor loofd is de hoop te koesteren dat op den weg der nu reeds zoo aanzienlijke bezuinigingen zal kunnen worden voortgegaan. Daarna gaat de Minister over tot de voordrage van het tweede ontwerp, strekkende tot vaststelling der middelen tot dekking van de uitgaven, begre7 pen in de begrooting over 1840. Dit ontwerp bevat dezelfde middelen als voor het loopende jaar, met hetzelfde bedrag van opcenten; maar de uitkeering uit de Overzeesche geldmiddelen wordt opgevoerd to.t eene som van 11,220.000. Somt men de geraamde inkomsten op, dan verkrijgt men een bedrag van 56,386,298. 17, hetgeen alzoo de geraamde uitgaven mee eene som van ƒ7,698.56 te boven gaat. „U Edel Mcg. zullen hebben opgemerkt, (alzoo gaat de Minister voort), dat door de Overzeesche Bezittingen aanzienlijk meer zal worden bijgedra gen, dan in vorige jaren daarvoor op de raming der middelen is gebragt; maar men moet niet uit het oog verliezen, dat ook in vorige jaren de bui tengewone uitgaven voor de Departementen van Oorlog en Marine, en voor dè volle rentebetaling, door de op dat stuk gemaakte wettelijke bepalingen toegestemd, buiten bezwaar der ingezetenen moesten gedekt worden; daar nu de aangebodene begrooting van uitgaven voor het volgende jaar, gelijk hiervoren is opgemerkt, alles inhoudt wat te voren in afzonderlijke wetten was begrepen, was het natuurlijk gevolg, dat de raming der middelen ook de meerdere bijdragen moest bevatten die te voren in de schatkist vloeiden hierdoor wordt de overeenstemming tusschen uitgaven en oncvangsren geboren. „Maar deze bijdragen hechten zich aan eenen buicengewonen financiëlen maatregel, welker aard en noodzakelijkheid aan U Edel Mog. opzectelijk ent volledig zal worden ontvouwd, en niet alleen met de tegenwoordige begroo tingswetten in een natuurlijk verband staat, maar ook bestemd is, om voor de toekomst eene voldoende geruststelling te geven, en daarom.tijdig worde voorgesteld, omdat dezelve aan de eene zijde moet strekken, om de dienst voor hec volgende jaar tegen alle gevaar te verzekeren, en aan de andere zijde, 'een der grondslagen moet uitmaken voor het regelen van 's Rijks in komsten voor hec vervolg." Het ontwerp van wet, tot deze aangelegenheid betrekkelijk, is van den volgenden inhond: WIJ WILLÉM, ENZ. Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat de middelen behooren te worden aangewezen toe teruggave der voorschotten, welke gestrekt hebben, om de koloniale administratie hier te lande in staat te stellen tot kwijting der geldelijke verpligtingen, aan dezelve onder buitengewone omstandigheden opgelegd, in het belang van 's Rijks schatkist; dat een gedeelte der voor melde verpligtingen, door bijzondere oorzaken,, is achterstallig gebleven en alsnog dient te worden vervuld,t en dat de toestand van *s Rijks Oost-Indi sche Bezittingen gedoogt, om die teruggave en aanvulling te doen plaats hebben, zonder dadelijk bezwaar van het Moederland en onder aanwijzing der middelen van aflossing, niet alleen van deze schuld, maar ock, in vol doening aan art. 6 der wet van c'en 24 April 1836, van die, welke ten I a se der voornoemde Bezittingen zijn uitgegeven, volgens de wetten van deu ii Maart 1837, 27 Maart 1838 en 22 December 1838;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1839 | | pagina 1