A0. 1830.
L E Y D S C II E
V 0 U R A N Tv
WOENSDAG,
f
,^.n/. >/i>v
dp MEL
NEDERLANDEN.
Leyden den 28sten Mei.
Mén Beidt nit's Gravenhage van den 2/sten dezer;
Sints eenige dagen merkt men op, dat de Raad van Ministers zeer drukke
bijeenkomsten boudt. Men brengt dit in verband met het naderende tijdstip
van de ratificatiën van de twee verdragen, die het pleit tusschen Nederland
en Belgie beslechten, welke ratificatie, uiterlijk, aanstaanden Vrijdag, te
Londen zal moeten plaats hebben.
Heden is voor het Provinciaal Geregtshof van Holland, de zaak behan
'deld van den heer Beukman, contra Zijne Exc. den Staatsraad, Gouverneur
van Noord-Holland, zijnde, gelijk men weet, eërstgemelcfe in appel gekomen
van een vonnis der Arrondissements-Regtbarik te Amsterdam, van den 4 Fe.
bruarij jl., waarbij dezelve verklaard fs kwaad opposant te zijn tegen bet
'vonnis ter onteigening van gronden1, benoodigd voor den Haarlemmer spoorweg.
Mr. P. C. Schotmcveld is voor den appellant opgetreden en heeft bréedvoe.
Tig betoogd: i°. dat de wet van 8 Maart 1810, finaal en onherroepelijk is
afge'schaft door en ten gevolge van de invoering van het nieuwe Staatsregc
'in ons land, en meer bepaaldelijk door art. 1Ó4 der grondwet; i°. dat de wet
van 8 Maart 1810, na de afschaffing van het Code Nap., onherroepelijk is
'vervallen, ja dat, na de invoering der nieuwe wetboeken en der daarstelling
van de nieuwe regterlijke organisatie, de uitvoering dier wet onmogelijk is
geworden; 30. dat het exceptief systema, door den eersten regter aangeno
men, gevaarlijk is in de gevolgen, en geheel onnoodig bij de beoordeeling
der tegenwoordige zaak; en 40. (geheel suoordinaar) dat al ware de wet van
1810 van kracht en in werking, dan nog het vonnis vernietigd zou moeten
worden, omdat de vereischten, tot toepassing der wet van 1810, niet aan.
wezig zijn. 1
Mr. J. C. Faber van Riemsdijk heeft voor den geïntimeerde het woord
gevoerd. Dezelve beeft: I adstructief ontwikkeld, dat indien de wet van
,8 Maart 1810 bestaat, ér dan in de onderhavige actie, volkomen overeen
komstig de wet gehandeld is; en II destructief wederlegd alle de, ter be-
Itrijdlng van het dispositief van het vonnis, aangevoerde gronden. In dit
laatste deel zijner rede heeft de pleiter betoogd-, dat de wet van het jaar
1810, noch door de staatsgebeurtenissen in 1813, noch door de invoering der
grondwet in 1815, noch door de invoering der nieuwe wetgeving in 1838,
is afgeschaft, maar veeleer, door het in de grondwet opnemen van het be.
ginsel, dat er onteigening ten algemeenen nutte zou -plaats hébben, een deel
van ons staatsregt uitmaakt, welk deel wel door'de wetgeving kan worden
gewijzigd maar geenszins voor afgeschaft kon worden gehouden te minder
daar men sints 1815, daartegen van geene zijde is opgekomen en de wet zelfs
door de vertegenwoordigers des lands als steeds van kracht zijnde, is beschouwd.
Den 24 Junij aanstaande zal het Openbaar Ministerie derzelfs conclusien
in deze zaak nemen.
Naar men verneemt is, uit hoofde van de menigvuldige overtredingen,
waaraan'de veehouders zich schuldig maken, ten opzigte der bestaande Wet-
ten en verordeningen, tot stuiting van de longziekte onder het vee, hóe
'langer hoe meer de noodzakelijkheid gebleken, om die overtredingen ook
door nog niet beproefde middelen, zoo veel mogelijk, te keer te gaan, en
zijn de bij de zaak betrokken departementen van algemeen bestuur door
Zijne Maj. gemagtigd, om daartoe respectivelijk mede te werken. De admi.
nistrateur voor de nationale nijverheid is in het bijzonder geautoriseerdom
van de tegemoetkoming uit het fonds van den landbouw uit te sluiten die
gemeenten, alwaar de plaatselijke Besturen in gebreke blijven, om tot de
maatregelen van voorzorg der Regering tot stuiting der longziekte onder het
rundvee genöegzham meiie.tè werken, mitsgaders de zoodanige ingezetenen,
welke zich daaraan onttrekken, of dezelve belemmeren. Op deze gewigtjge
bepaling is de aandacht van de stedelijke en verdere plaatselijke Besturen
gevestigd, met aanbeveling niet alleen om daarmede de belanghebbende inge
zetenen bekend te makenten einde zij zich voor schade wachten; maar ook
om zich daarnaar zorgvuldig te gedragen en op dezelve te letten bij de voor-
loopige beoordeeling der aanvragen om tegemoetkomingen, welke telken drie
maanden aan de Gouverneurs der provinciën moeten worden ingezonden.
De magtiging, blijkens het bovenstaande, op het Departement van Justitie
Verstrektheeft bepaaldelijk ten doel gehad eene aanschrijving aan den regter»
lijke ambtenaar, om-, bij voorkomende gelegenheden, krachtdadige onder,
steuning te verleenen aan de veeartsen bij het constateren van overtredingen
der bepalingen van art. 459, 460 en 461 van het strafwetboeken om voorts
den Officier van Justitie te gelasten om alle klagten, wegens zoodanige over.
tredingen, welke ter hunne kennis mogten komen, met de meeste naauwge-
zetheid te doen onderzoeken, en gegrond bevonden zijnde, tegen de over.
tre'ders met den meesten spoed en gestrengheid de regtsvervolgingen in te
stelten, tot welke de wet aanleiding geeft. Bij het omstaan van zoodanige
ongeregeldhedenals waarvan in den aanhef der bekende circulaire van den
administrateur der nijverheid aan de veeartsen wordt gewag gemaakt, zullen
de stedelijke en plaatselijke Besturen verpligt zijn, de veeartsen in de uit.
oefening hunnêr functien, door alle middelen, die onder hun bereik vallen,
de vereischte bescherming te verleenenterwijlbij het onverhoopt te kort
schieten van die middelen, de Gouverneur daarvan onverwijld rapport zal te
gemoet zien, ten einde zoodanige maatregelen te kunnen nemen, als hij
krachtens art. 29 der instructie voor de Gouverneurs in de provinciën, gear
resteerd bij Zijner Majs. besluit van 15 December 1820 Staatsblad N°. 27,)
Zal vermeenen te behoóren.
Eindelijk hebben de ongunstige berigten nopens het steeds voortduren der
ziekte, het noodzakelijk doen achten, de plaatselijke Besturen nogmaals te
herinneren aan vroeger gegevene voorschriften, waarbij de inachtneming is
aanbevolen van de hierboven gemelde artikelen van het lijfstraffelijk wetboek,
vooral met betrekking tot de afzondering van het zieke vee en het consfa.
teren der overtredingen, waaraan sommige veehouders zich ongelukkig mog.
ren schuldig makèn, in dien zin, dat, wegens elke overtreding van den op-
genoemden of eenigen anderen aard, en bepaaldelijk ook wegens publieke of
bijzondere verkoopingen van ziek of uit besmette stallen afkomstig vee, de
regterlijke vervolging op een behoorlijk en tijdig opgemaakt proces-verbaal
kunne gegrond wordenzijnde de stedelijke en plaatselijke besturen ernstig
aangeschreven, om aan de uitvoering der ook op dit punt bestaande alge.
meene en bijzondere voorschriften gestreng de hand te houden, en de onder
hen ressorterende politie-beambten te gelasten, om tegen de bedoelde over
tredingen met de meeste naauwgezetheid te waken, op straffe van te wor
den beschouwd als medeschuldigen en als zoodanig, naar aanleiding van ar.
tikel 462 van het wetboek van strafregt, te worden vervolgd en gestraft.
Dezer dagen zijn de plaatselijke Besturen uitgènoodigd, de'belangheb
benden opmerkzaam te maken op de beschouwingen van den Hoogleeraar
Numati, Directeur van 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, omtjent de
wijze van behandeling van het door de longziekte aangetaste rundvee, als.
mede aan diegenen, welke zich eene meer volledige kennis der heerschenue
longziekte wenschen te verschaffen, te verwijzen.'naar het. derde deel van
her Veerartsenijkundig Magazijn, uitgegeven door den voornoemden Hoó'g.
leeraar (Groningen 1837), welk deel afzonderlijk verkrijgbaar is.
Opgemeld» beschouwingen van den heer Numdn zuilen wij In ons volgend
nommer nader mededeelen.
Op de Zuiderzee is een. Schokker vischichtiit, gedurende het buijig
wedér van den ziisten Mei,, omgeslagen, waardoor de Schipper en zijn zoon
omgekomen zijn.
In een bijzonder berigt wordt uit-Nijmegen de begrafenis van den zoon
van Z. D. H. den Hertog van Saksen-Weimaröp laatstleden Zaturdag den
25Sten Mei, aldus medegedeeld:
De aandoenlijk plegtige begrafenis van den braven Prins Willem Karei
oudsten zoon van Z, D. H. den'Hertog van Saksen Weimarheeft heden
morgen, met Alle eer aan zijnen militairen rang verschuldigd, plaats gehad.
Het geheele garnizoen was daarbij tegenwoordig en de trein muzijk der 2<ie
afdeeling zette den optogt eene plegtige aandoenlijkheid bij. De trein werd
door een gewapend detachement der mineurs geopend. Voor het lijk van
den edelen Prins ging de iste Luitenant der mineurs Jordens, -wapenbroeder
en vriend van den overledene, die op een zwart fluweelen kussen met witt'è
strikken de ordeteekenen van Z. II. droeg. Het lijk zelf werd gedragen
door 24 onderofficieren, en.op het zwarte kleed, dat de kist bedekte, lag,
behalve de teekens .van zijnen rang, een krans van versch"geplukte bloemen.
Onmiddeliik achter het lijk waren twee koetsen, waarin Z. D. H. de Hertog
van Saksen Weimar en Hoogstdeszelfs gevolg was gezeten. Hieraan sloten
.zich de officieren der bezetting in groot uniform, met den waardigen Opper
bevelhebber der vesting aan het hoofd, gevolgd wordende door de verdere
manschap van het garnizoen. Zoo trok de stoet grafwaarts, terwijl menig,
egn, die van de plegtigheid ooggetuige was, zijne tranen niet kon bedwinw
gen, en vooral zij, die den edelen Prins gekend hadden hunne aandoeningen
moeijelijk honden verbergen. Bij het graf gekomen, werd de lijkbaar aan
desze.lfs rand ter neder gezet, en deed de Luitenant-Colonei Wittenberg
Commandant van het corps mineurs en sappeurs, tot hetwelk de Prins be.
hoorde, eene gepaste aanspraak, waarin Z. E. Gestr. de deugden, welke
den edelen afgestorvene versierden, afschetste, daarbij zijne, braafheid en
de stipte vervulling zijner dienstpligten huldigende. Aandoenlijk vooral was
het hier Z. D. H. den Hertog, met deszêlfs zoontje aan de hand, bij het
geopende graf te zien. I11 volle mannelijke grootheid, bekleed met al de
teekenen zijner hooge waardigheid en aanzienlijke geboorte, de heldenborst
.yersjerd met ridderband en eerekruis, de welverdiende bewijzen zijner trouw,
dapperheid en hooge geboorte, staat daar de diep bedroefde vader bij hei
lijk zijns zoons. Hij, voor wiens zwaard de vijand van zijn land en Koning
beeft, is nu diep ter neder gedrukt, en tranen van weemoed en innige droef
heid besproeijen het manhaftig gelaat van den dapperen krijger, die zich
van het overschot des geliefden zoons bijna niet kan verwijderen, maar ge
durig terug keert om nog eenen laatsten blik in het graf te werpen. De
bloemkrans is in hec graf op de kist gelegd, en nu ver,beidt de edele doodp
de toekomst, waarmede hij stervende, zijne diepbedroefde betrekkingen nog
trootste, zeggende -„In de eeuwigheid zien wij. elkander w.eder,"
De famielje van wijlen den Prins heeft, na den afloop der begrafenis',
Nijmegen verlaten.
T U R K Y E,
De Augsburgsche Zeitung bevat, onder dagteekening van 24 Mei, bet vol»
gend berigt:
Eene reeks van overeenstemmende berigten, die, zoowel de aanzienlijkste
handelhuizen van Augsburg, als wij zeiven heden (23) uit Triest van den
r8den en uit Venetie van den ipden ontvangen hebben, melden, het uitbre
ken van de vijandelijkheden tusschen de Portc en Mehemed-Ali. Het is alzop
uitgekomen, wat de Levantische correspondenten al lang voorspeld hadden
terwijl de Porte in Konstantinop'el vrëdensverzekeringen deed, maakt har'K
Taurus-armee voorwaartsche bewegingen, welker offensief karakter slecht
door de noodzakelijkheidom de troepen in weinig uitgezogen landstreken
te verleggen, bedekt kon worden. Reeds onder dagteekening van 11 Mei
voerden wij een uit goede bron voortkomend schrijven uit Smyrna aan, vol
gens hetwelke het Turksch leger onder ALrjEs-Paeha fn de streken vin Ma-
lattia, op den grooten weg naar Diarbekir zich concentreerde, terwijl Hafiz-
Pacha tegelijk verklaarde, dat eene voorwaartsche beweging noodzakelijk
was. Volgens een berigt uit Weenenin d« Jllgemeinc Zeitung van 20 Mei,
was Hafiz-Pacha den iydpn April werkelijk uit zijn standplaats te Maiattia
opgebroken en naar Semisat aan den Euphraat voortgerukt. Thans is, naar
de heden aangekomen berigten, het gros van het Ottomannisch leger in El
Bir, digt bij den Euphraat, binnengerukt, en had daarop dezen de grens
scheiding uitmakenden stroom overschrijden, en is bij gevolg in het door
Aegyptische troepen bezette gebied van Syrië ingedrongen. Deke berigten
(zegt een voor ons liggend schrijven uit Triest van 18 dezer), werd dqpr
een door den Franschen Consul zeiven afgezonden stoomboot uit Alexandrie
'den 10 Mei naar Syra gebrast. De Keizerlijke Consulaire Agent had tegelijk
met dit Oostenrijksch stoomschip depeches naar Weenen afgezonden, welke
'dezen morgen in allen haist bezorgd zijn."
Wij laten, zoo gaat de Zeitung voort, hier onder Aeg'ypte twee dér bijna
gelijkluidende berigten volgen, zoo als zij in Triest den i8den door.een aan
tal estafetten naaronders'cheide'ft rigtingen verzonden werden. Waar het
hoofdcorps van de Aegyptenaars staat, ziet men uit dat berigt niet. .Volgéhs
de laatste berigten stond Ibrahim-Pacha bij Hamab, terwijl de Aegyptisclle
bezettingen in Aintab én Aleppo zich onmiddélijk tegen ovet dé aahrukkertde
Turken bevonden.
TmësT den 18 Mei. Zoo even, 9 ure. des morgens, is het stoomschip
van den Óo'stenrijkschen Lloyd, Mahmudieh, Kapitein Mdrasslniettegen
staande zijn oponthoud in Corfu en Aneona, Binnen 5 dagenen 10 ure uit
Athene (Syra?) hier aangekomen. Hetzelve bragt belangrijke jdepeches mede,
welke oogenblikkelijk per estafette naar Weenen Verzonden werden. De eer*.
log tusschen Mehemed-Ali en de Porte is begonnenen 50,000 man troepen zijn
bij El Bir, in den omtrek van Aleppo, over den Euphraat gegaan.
Aegypte en Syrië.
Alexandrie den 7 Mei. Ik haast mij, u dit hoogst Belangrijke berigs