A". 1839. L E T D S C II E C O U R A N T. MAANDAG, IS MAART. v/ji "V (raj lïfci -rj/li NEDERLANDEN. Leyden den i7den Maarr. fcij Koninglijk besluit is aan Jhr. Mr. .7. C. de Mey, Burgemeester dezer %tad, op het daartoe door denzelven gedane verzoek een eervol ontslag verleend uit zijne betrekking van lid der Pro -inciale Siaten van Holland. Onze voormalige stadgenoot, de Hooggeleerde Heer N. G. van Kampen Voormaals Lector in de Hoogdunsche taal aan de Hoogesciiool alnicr, en daarna Hoogleeraar in de Nederlandsche Letterkunde aan het Athenaeum II lustre te Amsterdam, is in die stad den i5den dezer overleden. Te/egt wijdt het Algemeen Handelsblad van heden, hetgeen deze droevige tijding mededeelt, in den zoo wclvei dienden lof van deztri hooggeschatte» man uit. Eene reeks van jaren mogt deze stad de doorslaandste proeven van zijne geleerdheid aanscnouwenen in hem eenen mau genieten, die kennis en deugd, bedaardheid en aangenaam veikeer wist te parer. De naam van N.G. ran Kampen is onsterfelijk door zijne werken I Zijne roem en zijne deugd zij balsem in de wonden, die zijn dood aan zijne betrekkingen geslagen heelti Men meldt uit *s Gravenhage van den 15 Maart: Bii Koninglijk besluit heeft het Zijne Maj. behaagd, den heer PE. H. M de Frevey ae Charmail in den Nederlandschen Adelstand in te lijven, én denzelven bovendien te verleenen den tuel van Baron, volgens hèc regc van eerstgeboorte, overgaande op zijne wettige mannelijke afstammelingen. D.n>r Zijne Maj. is benoemd tot Rector Magnificus dcr Hoogeschool ie Utrecht, voor het Akademie-jaar 1839 1840, de Hoogleeraar H.E.Vinke Als Vice-Consul van Hanover te Hariingen, 1 s erkend de heer Jan Rodenhuis In de laatstelijk door de Regering gegevene antwoorden, ten aanzien van het ontwerp van wet, betrekkelijk het ontwerp, wegens de droogmaking van het Haa.lemmer Meer, woidc onder anderen gezegd: dat het ten uiterste moe ij el ijk zou zijn, zoo n-et onmogelijk, om vooraf te beramen en vast te stellen, welke bijdragen door belanghebbende districten bepaaldelijk zullen worden geleverd en dat dit vooral het geval is ten aanzien van R\jmai.d, uit hoofde dat wel aan de eene zijde voor dat Heemraadschap vooideelen van minder onderhoud zullen onts aan, maar ook van den anderen kant het on- dernoud van nieuwe werken ten laste van hetzelve zal vallen, waaromtrent dus met het Collegie van Rijnland nadere schikkingen zullen worden gemaakt, die thans nog met geen genoegzamen grond kunnen woiden beoorjeeld; datover eenkomstig den bij herhaling geuiten wensch, het bpieringer Meer in de De dijking en droogmaking zal begrepen worden; dat, ten gevolge marvan, ook dadelhk tot het stichten van het geprojecteerde stoomgemaal te Spaarndam zal worden overgegaan; dat de aanleg der verlengde straatwegen in Vriesland en Groningen, ten gevolge der vroegere deliberatie», tot een afzonderluk onderwerp van overweging ziin gesteld; dat na het gehouden overleg met de Provinciale Besturen, de zaak zelve als bepaaldelnk vastgesteld beschouwd kan worden; en dat alleen het vinden der kosten, die tot den aanleg verei<chc worden, rog niet tot beslissing is gebiagc, maar dat ook hieromtrent weldra een bepaald gevoelen ?ai kunnen worden aangenomen, en de medewerking der Sc*ten-Ceneraal nog dit jaar ingeroepen. In de zittirg van de Tweede Kamer der Sraten-Generaal van den i5den dezer, zijn de beraadslagingen over het ontwerp van wet, betrekkelijk het Nederlandsche Muntwezen, voortgezet. De heer Kniphorst kon zich met de voordrage niet vereenigen, en drong op eene andere aan, waaibb i°. her gehalte van den gulden, als mum-een heid, op 200 azen fijn zilver, zoo in ziine vermenigvuldig» g, als in zijne ondcrdeelen, zou worden behouden; 2°.de gouden standaard wierd ingetrok ken en de gouden-Willemsttikken als handelpenning behouden30. wierd aan genomen de agio op het goud, maandelijks bij punlicatie te regelen voor de ontvangsten en uitgaven in goud bij de schatkist; en 40. al de besnoeide guldens en verdere provinciale munten wierden verkaard vervallen, en bij het Rijk als munt-materiaal naar het gewigt en gehalte aanneembaar tegen nieuwe of onbesnoeide wigtige guldens, tegen goud naar den koers, ot te gen banknoten, verwisselbaar na zes maanden tegen nieuwe munt. In den loop znner rede verklaart zich de spreker in het bijzonder tegen alle munt verzwakking, beschouwt dezelve al eene inbreuk op het regt van eigen dom; strijdig met den bij de grondwet gegeven waarborg, dat niemand zon der schadevergoeding van zijn eigenoom kan worden onczec, en merkt de wet uit dien hoofde als eene poging tor diefstal aan, waartegen bij arr. 397 Code Péna! voorzien wordt. Hij bestrijdt het mogelijke om twee s andaais te behouden, en beklaagt zich, dat de Nederlandsche Bank de wigtige stuk ken naar den Oost gezonden heeft, en de gesletene aan Nederland overge laten. Hii beklaagt zich evenzeer, dat de Bmsselsche Bank voor de volks, vlijt, bij het munten der tien guldenstukken, op elk derz Ive, 25 cents heeft geprofiteerd! Hij vraagt her, of het billijk, of het regtvaardig is, tot deze instellingen zich ten kosre van Nederland te verruken? De koper-geschie denis, bij de invoering der centen en de intrekking der duiten, levert hem daarvan insgelijks het bewijs op. Hetzelfde had ook in de Oost plaats. Op eenmaal werden alle duiten ingetrokken, en de bevolkingen, ja zeils de trac tementen, met centen voldaan, tot groote schade van den crediteur; terwijl illeen de groote corporation, en bijzonder de Nederlandsche Bank en de maatschappij tor bevordering der volksvlijt, daarmede geprofiteerd hebben. Hij vindt bet geenszins billijk, dat zulke groote insrellingen met de voor deelen wegloopen. Het bestaan van twee standaarden veroorzaakc, zijns in ziens, gebrek aan munt. Indien uitsluitend de zilveren standaard aangeno men werd, dan zou er overvloed van geld zijn; dan zou er geen reden be staan, om het geld uit te voeren. De redenaar betoogt ook, dat ons ge munt goud zich meestal buiten lands bevindt. Men moet, zijns erachtens, her kwaad met wortel en tak uitroeijen; de bezitters van het nieuw gemunt geld tot waakzaamheid aansporen; dan zal het eenmaal mogelijk zijn de sraf bepalingen tegen het geldsnoeijen uit het wetboek van strafregt te doen wegva'len. De heer Roell gelooft, dat de eenstemmigheid, die men gaarne omtrent dit punt zou wenschen te zien, tot de pia vota schijnt te behooren. Als men eere nieuwe wetgeving wilde daarstellen, zou hij voor het aannemen uitsluitend van den zilveren standpenning zijn; doch, bij oen tegenwoordi ge» stand van zaken, zou hij de onderhavige voordragt wel willen aanne men. Die rampzalige stand eischt toch gebiedend voorziening. De munc- snoeijerij houdt aan. Er bestaat groote vrees voor de stremming van het sluiten van transactiën. Intusschen had de Regering verlangd, dat in de wet de bepaling ware ingelast, dat, indien in het vervolg van tijd, de ver houd 9tusschen de twee geldsoorten weder mogt bevonden verbroken te - i zijn, de alsdan noodzakelijk geworden wijziging altijd za! plaats hebben ïft de zilveren niuri. Hij besluit met den Munster af te vragen, of er finan - tiële middelen beschikbaar zijn, om deze hermunting ce bewerkstelligen, en of dezelve toereikende zullen wezen; en of de Regering gezind en bij magte is, om, ind en de wet eenmaal 'is aangenomen, dezelve spoedig ten uitvoer te leggen? De spreker vermeent overigens, met alle kracht de be schuldiging, die men tegen de Nederlandsche Bank heefc ingebragc, als of zij de wigtige munr naar de Oost zou zenden, van haar te moeten afwer pen Zn maakt zich daaraan niet schuldig. De heet PFarih heefc de voordragt bestreden. Hij merkte aan, dat de zelve schuin aar van eenen eenvoiuugen aard was, maar omtrent zeer gewig» tige en ingewikkelde belangen bes iste. H l had gewetischt, dat de Regering oe voorname punten, welke tot deze voordragt in betrekking staan, vooraf aan de opzettelijke overweging der Kamer had onderworpen. Het onderhavige ontwerp achtte hij ontoereikende om de genreken der bestaande wet op het muntwezen en oe daaruit voor het Rijk en de ingezetenen voortspruitende nadeelen, die dagelijks vermeerde den, weg te nemen. Het te gelijk bestaan van twee standaarden achtte hij onmogelijk; in de gegevene omstandigheden moest men tot het aannemen van den zilveren standaard besluiten. Voorts oordeede hij, dat het ontwerp aan de Regering te veel ruimte liet, ten aanzien van de middelen ter bestrijding van de kosten der hermunting. De heer van Dam van Isselt beschouwde het ontwerp strijdig met het be land der ingezetenenmet de goede trotnv, en met de op de Regering be rustende verpligtingen. Hi| oordeelde, dat men in het bestaande gebrek voorzien wilde door een maatregel, welke insgelijks groote gebreken had. De heer van Alp'ien negint met hinde te dodn aan de wijze, waarop de Regering de tegenwoordige wet heelt'toegelicht. Hij heeft sedert 1816 over de zaak van het muntwezen nagedacht en al wat hij heden en gisteren ge* hoord heeFti, heeft zijn daaromtrent aangenomen gevoelen niet doen verande ren. Het denkoeeld van waarde is uit den aard onzeker. Men heefc die onzekerheid trachten te verminderen door de edele mecalen als maatstaf voor waarde aan te nemen. Maar nu acht de spreker ook het gevaar, dat men in de twee standaarden ziet, een schrikbeeld. De weegschaal is één, maar zij heeft twee schalen. Het beginsel der tegenwoordige wet goedkeurende, had hij toen gewenscht, dat daarin eene bepaling ware gebragtdie de be- trekKelijke waarde van de twee metalen ten minste eenigzins regelde, ofschoon in een land als het onze, waar men altiid in zilver rekent, het goud, zijnes inziens, nimmer als regulateur kan wo-den genomen. De heeren van SytzamaKerwey-Mcjan en van Akerlaken hebben het one- werp bestreden. Zij ooideelden, dat het voorgestelde middel, om in liet algemeen erkende georek van het muntwezen ce voorzien, zelf hoogst ge brekkig wasdat er geene vaste en duurzame verhouding bestaat tusschen het zilver en het goud; dat men weldra op den thans voorgestelden maatregel zal moeten terugkomen; dac eene vermindering der innerlijke waarde van den gulden ongeoorloofd is; dat hec onzeker is, of de Regering genoegzame middelen heeft, om de kosten der hermunting ce dekken. De heer van Syt zama meende, dat er volstrekt geene reden bestond, om nu zoo overhaast de ordt-rwerpelijke zaak te behandelen. ijne Exc. de Minis er van Finantien heeft het ontwerp verdedigd. Wat al dadelijk de hedenkin- betreft, dat, ofschoon men eene voorziening noodzakelijk oordeelt, en bet gebrekkige van het muntstelsel algemeen erkend wordt, de wet ecluer niet aannemelijk, zou zijn, omd.it daarbij net stelsel van twee standaards bestendigd wordt hetwelk zegt men niet kan bestaanomdat men te vergeefs naar eene juiste verhouding tusschen liet goud en zilver zocht, vraagt Z. Ext. wat men eigenlijk onuer standaard verstaat'? Noen in de wet van 1816, noch in de thans gedane overdragt, vindt hij een woord daarvan gesproken. Alleen een standpenning vv.mdt nij die wet vastgesteld, dat is een penning dien men verpligt is tegen bep alje waarde, 111 betaling aan te nemen, en die door nie mand geweigerd kan worden. Hij de wet van 181.6 is de gu.den a.s zoodanig vastgesteld. Deze houdt derhalve stand als een penning, waarin uien verpligt is te betaierien uien de crediteur in betaling behoort aan te nemen. Daarna gaat de wet tot de ontwikkeling der deelen van den standpenning over. Had men nu de stukken van f 10 van zilver ge slagen, dan ware de zaak gemakkelijk geweest, en elk tien gulden stuk had alsdan de volle waarde van tieti enkele g'ldens ingehouden. Maar, in plaatse daarvan, heeft men de f 10 van goud geslagen en wel 111 eene waaide, niet volkomen gelijk staande met het tienvoudige van dert gulden, de juiste verhouding tusschen de beide muntsoorten werd wel gezocht, maar is geenszins gevonden Na de daarstelling dier wet, is de nieuw ge slagen gulden al sp -edig verdwenen. De voorname oorzaak daarvan was dc niet evenre dig vastgestelde verhouding tusschen den gulden en het tien gulden stuk. Nu is net de vraag, op welke wijze zal liet georek worden herstelden is de daartoe voorgedragen maatregel doelmatig en re.-tvaar.1ig Tegen de doelmatigheid heeft de Minister niets h »oren opwerpen; alleen liter, men theorien vooruit gezet, volgens welke het niet moge lijk zoude wezen, twee standaards te gelijkertijd te behouden, en ook het daarstellen e-.ner iuiste verhouding tusschen den gouden en zilveren standaard, onmogelijn zou we zen Uit dien hoofde vermeende men, dac men de Zaak in den grond behoorde aan te tasten, en den eenen of anderen standaard te kiezen. Zijne Exc. ziet echter niet in waar om het niet mogelijk zou Wezen, tWee stukken., een van zilver en het andere van goud, zoo veel mogelijk in evenredige verhouding te brengen In Rngcland beeft men toch wel een napieren standaard gezien, hetgeen Zijne Exc. hier niet zou durven Voorstellen. Ook in Pruissen heeft men iets gezien dat veel van papieren waarde had Hij gelooft nier, ciat een zoodani-e maatregel omegtvaardig is, of tegen iemands belangen zou strijden.' Het eene toch representeert het meervoud van het andere. De betaling met hec eene is even goed en regtvaardig als met het andere. De thn^s voorgesteld wordende verhouding zal wel niét eeuwig en onveranderlijk we zen maar, naar mate men voorzien en voorspellen kan, en naarmate men op mensche- lijke berekeningen staat maken mag, is het niet te voorzien, dat men ligrelijk op deze verhouding zal behoeven terug te komen. Dezelve is toch vastgesteld op grond van be rekeningen van deskundigen, en biedt een hoogen graad van waarschijnlijkheid aan. Mogt dezelve eenmaal gescoord worden dan is de wetgever altijd aaar om op de verhouding terug te komen. Her zou ondoelmatig en onraadzaam wezen, nu reeds te bepalen, dat, in gevade zich die omstandigheid mogt opdoen men de verhouding herstellen zou. Het zou niet zeer voorzigtig wezen, dat men te dezen aanzien zijne handen zou binden en 1111 reeds bepalen, wat men na jaren zal meenen te moeten doen. Men kan toch moeije- 1 ijk voorzien, wat na jaren, het algemeen belang zou medebrengen, en bet publiek zal verlangen De wetgever zou zich daan!our den weg afsnijden, van ooit op de thans vastgestelde verhouding terug te komen; ook het nageslacht zou daardoor gebonden wor-' den. Door zich al/.oo thans voor liet vervolg te veruindenzou men eene verbindcenis strijdig niet het openbaar oelang aangaan, of zou men vemligt kunnen zijn, zijne eigene Verbindtenis te moeten verbreken. Maar is de maatregel regtvaardig fast dezelve de eigendommen aan? Is dezelve nier strudig mee art 164 d.er grondwet? Zijne Exc ant woordt, dat niemand gecontracteerd neeft, dat de gulden, zoodanig al' die bij de wee van 1816 is vastgesteld, vooi afrijd geheel onveranderlijk Zoit wezen E11 hoezeer Zijne Exc. nu tegen alle muur-verzwakking is, en volkomen toestemt, dat men zich daarvoor behoort te wachten, dat zulks vroeger tot groot misbruik, ja tot schokken van den eigendom lieert aanleiding gegeven; zoo vermeent Zijne Exc. eenter te moeten doen op merken, dat er sedert langen lijd geene guldens van 200 azen meer bestaan. Bovendien tienoort men wel in het oog te houden, dat de legale betaling evenzeer in andere snik ken dan in guldens geschieden kan, namelijk in Zeeuws.che rijksdaalders 4 acht cn twin tig stukken, enz Dan zal men ook wel nier kunnen volhouden, dat men bij het con tracteren in guldens het oog niet geslagen heeft op de guldens van 200 azenmen heeft bed ~>e!d guldens, zoodanig als zij legaal in alle Rijkskassen werden aangenomen. Voor verdient opmerking, dat'het buitenland wel in guldens ontvangt, uuar geenszins in gul* dcus betaal t.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1839 | | pagina 1