A*. 1838.
LEYDSCHE
C O
vrijdag,
nedérlaNden.
W nrtyi'iov
r
A KT Up,
L. -IÜ i o
*3 APRIL.
Leyden den uden April.
'BESLUIT van den io April 1838, houdende bepaling van het tijdstips
waarop de invoering der nieuwe Nederlandsche IVetgeving en de instel
ling van den Hoogen Raad zal plaats hebben
"Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, Groot-Hertóg van Luxes/burg, enz. enz.enz.
'Gezien Ons besluit van den 5 Januarij 1831 {Staatsblad N°. 1);
Gezien Ons besluit van den 24 Februarij 1831 {Staatsblad N°. 6);
Overwegende dat de door Ons bevolene herziening der Wetboeken van
burgerlijk Regc, van Koophahdel, van Burgerlijke Regtsvordering en van
Strafvordering, mitsgaders van de wet van den 18 April 1827 {Staatsblad
N°. 20), op de zamensteliing der Regterlijlte Magt en het beleid der Jus
titie, thans volkomen tot stand is gebragt, en dat mitsdien als nu tot der
zeiver invoering kan worden overgegaan-;
Willende het tijdstip bepalen, waarop de invoering zal plaats hebben en
'tevens willende doen voorbereiden de reglementaire verordeningen, welker
'opstelling bij onderscheidene besluiten en verordeningen door Ons aan den
Hoogen Raad der Nederlanden is opgedragen;
Gezien de wet van den 16 Mei 1829 {Staatsblad N°. 33);
Herzien Ons besluit van den 5 Julij 1830 {Staatsblad N5. 41);
'Op de voordragt van Onzen Minister van Justitie; van den 26 Maart
1838, N°. 45;
Hebben besloten en besluiten;
Art. i. Het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel, het Wet.
boek van Burgerlijke Regtsvordering, dat van Strafvordering, mitsgaders de
wet van den 15 Mei 1829 {Staatsblad N°. 28,) houdende algeemene bepalin
gen der wetgeving van het Koningrijk, en die van den 18 April 1827 {Staats
blad N°. 20,) op de zamensteliing der Regterlijlte Magt en het beleid der
Justitie, benevens de wijzigingen en veranderingen in dezelve wetboeken en
wetten gemaakten eindelijk de wet van den 10 Mei 1837 {Staatsblad N'. 21, j
houdende tijdelijke aanvulling der bepalingen omtrent de enkele en bedriege-
lijke bankbreuk, zullen worden ingevoerd op den isten October 1838, en
'van verbindende kracht zijn, met den klokslag van middernacht, tusschen
■den 30 September en den isten October van dit jaar.
2. De Hooge Raad der Nederlanden zal worden ingesteld, en bijeehko.
knen op Vrijdag, den isten Junij van dit loopende jaar, en zich in het tus.
schenvak zijner installatie, tot op het tijdstip voor de invoering der nieuwe
Nederlandsche Wetgeving, bij het vorig artikel bepaald, alleen en bij uitslui
ting bezig houden, met de na te melden werkzaamheden, als:
a. Het ontwerpen der verordeningen, voortvloeijende uit het bepaalde
bij art. 19 der wet op de zamensteliing der Regterlijke Magt en het beleid
der Justitiet
b. Het opstellen der tarieven, voordragten en reglementaire verordeningen
bij Onze besluiten van den 28 Junij 1829 {StaatMbd N*. 42, 43 en 44) en
bij dat van den 16 Junij 1830 {Staatsblad N°. 28) breeder Omschreven;
mitsgaders het ontwerpen van reglementen van orde en discipline voor de
Advocaten en Procureurs bij den Hoogen Raad, de Provinciale Geregtsnó.
ven en de Arrondissements-Régtbanken, en eindelijk van reglementen óp
de organisatie en de dienst der Deurwaarders en Regtsbedienden in het
algemeen;
e. Het ontwerpen eener wet op de misdaad Van zeerooverij, alsmede onR
trent de civiele geschillen en misdrijven in de zaken van prijzen en buit,
bij art. 89 en 93 der wet op de zamenstellihg der Regterlijke Magt bree
der vermeld;
d. Het onderwerpen van een reglement ten opzigte van bee hooger be.
'roep van vonnissen gewezen bij de Hoven kan Justitie in de Koloniën van
den Staat;
Het advijseren op verzoeken om gratie en dispensatie vdn wettelijke
bepalingen, naar aanleiding van de artikelen 67 en 68 der grondwet.
3. De Hooge Raad zal, in het voormelde tiisschenvak zijner installatie
'tot op den isten October dezes jaars, geene regterlijke functien hoe ook
genaamd waarnemen; zullende het Hoog-Geregtshof te's Gravenhagezoó.
danig als het nog is zamengesteld, de Regtbanken van Eersten Aanleg, de
Regtbanken van Koophandel en de Vredegeregten, tot op het oogenblik
van derzelver ontbinding, In hunne werkzaamheden voortgaan, volgens de
nog bestaande wetboeken, wetted en Verordeningen.
4. De wijze van instkllatie en beëediging van den President, de Leden
en Ambtenaren van den Hoogen Raad, mitsgaders van de verdere Justitiële
Collegien en Ambtenaren zal bij een afzonderlijk besluit, door Ons worden
bepaald.
3. De Stater, der provinciën znlien in hunne eerstvolgende gewone ver
gadering raadplegen Over het jaarlijkscb bedrag waarop, voor het vervolg,
zullen moeten worden bepaald de sommen, uit de provinciale fondsen, voor
kleine onkosten, aan de Provinciale GeregtshovenArrondissements-Regt-
banken en Kanton-Geregten te voldoen. Hunne daartoe betrekkelijke voor
stellen zullen aan Onzen Minister van Justitie worden ingezondenendoor
hem aan Onze beslissing onderworpen worden.
Hangende Onze overwegingen dienaangaande, zai inmiddels aan de Arron-
dissements-Regtbankenmitsgaders aan de Kanton-Geregten worden uitbe
taald, het bedrag der sommen thans door de Regtbanken van Eersten Aanleg
en de Vredegeregten en Policie-Geregten voor kleine onkosten genoten wor
dende; terwijl voorts de som voorloopig aan de Provinciale Geregtshoven
uit de provinciale middelen tot gaandehouding van de dienst voor kleine on
kosten te verstrekken, in overeenstemming zal worden gebragt met den grond
slag volgens welken het thans bij de Regtbank van Eersten Aanleg in de
hoofdplaats der provincie genoten wordende bedrag is geregeld en bepaald.
Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van het tegenwoor
dig besluithetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Gegeven te 's Gravenhage, den loden April des jaars 1838; van Onze re-
gering het vijf en twintigste.
WILLEM.
Van u-ege den Koning,
Van Doorn.
Uit 's Gravenhage meldt men, dat 7,. Maj. de Koning, bij 'besluit van
den joden dezer, den heer Ridder de Kiseh Eibergen, Referendaris bij den
Raad van State, benoemd heeft tot Secretaris van de algemeene rekenkamer,
to plaits van wijlen den heer Mr; S. Dassevael,
In het Algemeen Handelsblad van heden leest men bet volgend artikel!
Van goederhand vernemen wijdat de jongste Conferentie te Louden, no.
pens de Hol.iindsch-Belgische aangelegenheden, sleclus ten doet heeft ge.
had, om Belgie', dat met allerlei overdrevene en onregtvaardige eischen op
getreden is, tot eene billijke Schikking voor te bereiden; intusschen wuroeji
de van deNoordsche Mogendheden gevraagde itistructien afgewacht, alvorens
men met riteer klem in het behandelen der negociatie zal kunnen voortgaan.
In de Avondbode van heden leest men het volgende:
Het Handelsblad heeft, van tijd tot tijd, berigten uit Berlijn en Frankfort
'geplaatst, waarin gemeld wordt, dat de heer ll^ijtholf van Amsterdam zich
veel moeite zoude geven;, om den weg te banen tot het sluiten van ecu
nader bandels-tractaat met Pruissen en de verdere Duitsche Staten; zoo als
tneu bet ten verleden jare ook deed voorkomen, dat hij tot het alstoen toe
stand gekomen verdrag van 3 Junij II., waarbij zoo vele gewigttge belangen
geregeld zijn, zou gedaan hebben. Velen zijn hierdoor in den waan gebragt,
alsof die heer van eenigen last of magtiging dienaangaande door onze Rege
ring zou zijn voorzien, en hebben, uit dien hoofde, eenig gewigt aan die
geruchten gehecht. Wij zelve hebben een oogenblik in dat denkbeeld ver
keerd'; doch thans meenen wij op goeden grond te kunnen verzekeren, dat
de héér IVijthoff alleen op eigen gezag werkzaam is, en wel bepaaldelijk ter
bevordering van de belangen der suilterraflinaderijen, waarbij Zijn Ed., als
associé v"an eene der voornaamste raffinaderijen hier ter stede, een groot ei.
gen belang beeft.
Hoezeer dus buide doende aan den ijver en de vasthoudenheid, waarmede
de heer (Vythojf die belangen meent te bevorderen, kunnen wij echter de
vrees niet onderdrukken, dat door de openbaarheid, welke zijne bemoeijin.
gen erlangen, zijne loffelijke bedoelingen eerder worden benadeeld dan be
vorderd. De Pruissische Regering kent genoeg de behoeften van dat Rijk.
dan dat hetzelve daarin door de openbare meening, waarop de heer IVijthojf
voornamelijk werkt, behoeft voorgelicht te worden; en aan onze Regering,
die voorwaar de handelsbelangen van het dierbaar Vaderland waardeert en
behartigt, kan men het met vol vertrouwen overlaten, die pogingen in het
werk te stellen, welke het best tot bevordering daarvan kunnen leiden.
Uit Middelburg meldt men van den 9 April:
Hét schip de Zeeuw, van Batavia naar deze stad, is den Ssten dezer voor
den wal, op den Banjaart geraakc en na door de equ'ipagie te zijn verlaten,
totaal verongelukt. Toe nu toe is bet niet bekend of allen of slechts een
gedeelte van het scheepsvolk en passagiers gered zijn.
Voor eenige dagen was er in de gemeente Tilf, in Belgie. een ver
schil ontstaan tusschen Roomsch-Kathoïijke Missionarissen en de Regering
aldaar. Eerscgenoemden wilden ergens een kruis planten, hetgeen de laat.
kten verhinderden. De Missionarissen wendden zich hierop tot Leopold, die
ten hunnen voordeele besliste; het volk van de plaats heeft zich zeer on
rustig tegen de geestelijkheid getoond; thans verneemt men, dat ten gevolge
van dien onlusten te Luik zijn voorgevallen, welke de gewapende magt heefc
moeten stillen. Beide gebeurtenissen schijnen echter van geen belang te wezen.
SPANJE.
Berigten over Parijs van den 10 April
.ïn de zitting der Cortes heefc dezer dagen de Minister van Financien,
Monzich cegen Mendizabaldie aangemerkt had dat indien men zijn plan
van bezuiniging was gevolgdmen thans in zoodanig, eene geldverlegenheid
niet zou zijndus uitgelaten
Ik verzoek den heer Mendizabal aan °"s te zeggen, of hij vergeten is,
wat het Engelscbe legioen nog te vorderen heeft, en dac de daaraan nog te
betalen schuld meer dan 20 millioen realen bedraagt; of hij vergeten is, dac
de stoomboot Isabella II op dit oogenblik, tot waarborg voor hetgeen aan Het
legioen verschuldigd is, in Engeland wordt aangehouden, en dat ik 5 mil
lioen realen heb moeten bijeenbrengen, om dit schip voor Spanje te behou
den? Is hij vergetendac er 35 millioen realen aan de Bank van San Fernando
verschuldigd waren, welke som ik heb moeten betalen, om onze operatien
met die Bank niet af te breken; dat het Koninglijk Huis 28 millioen realen
te vorderen heefc, zonder nog de door den Infant Don Fratnisco gedane voor
schotten ce rekenen? Ik moet hem verder vragen, of hij de door hem ge.
schapeneonmetelijke vlottende schuld vergeten isdie niet minder dan
331 millioen beloopt; of hij zich de leening van 200 millioen niet meer her
innert, waarvan 50 millioen aan de provinciën beloofd waren, doch, ik vveec
niet door welke omstandigheden, nooit ter harer beschikking zim gesteld?
Weet hij dan niet, dat er provinciën, Navarre onder anderen, zijn, die de
door haar verschuldigde belastingen.reeds cot over 1840 hebben afbetaald;
dat er meer dan een jaar soldij aan de regcers in de gewone regtbanken ver
schuldigd is; en vele andere zaken meer, die eene billijke behoedzaamheid
mij verbiedt te herinneren? In weerwil dier behoedzaamheid moet ik 'nee ge
beurde ten aanzien van een doorluchtig persoon en vriend der vrijheid aanroe
ren, op wien Spanje roem droeg, en die evenwei, op het oogenblik, dat hij
In het graf stond te dalen, tot de bturs zijner vrienden voor het betalen der
kosten zijner begrafenis de toevlugc heefc moeten nemen. Ik mag er bijvoegen,
dat de Regering, zoodra zij van deze omstandigheid kennis droegzich beijverd
heefc, om een onderstand aan het ongelukkige gezin des overledenen ce doen
toekomen. Herinnert de hzzv Mendizabal zich de onophoudelijke klagten der
geestelijke zusters en monniken niec meerdie door het ontberen van de hun toe
gewezen hulp zoo veel te lijden hebben gehad? Is hij vergeten, dat vele ker
ken op het punt zijn geweest van voor de geloovigen gesloten te worden,
omdat de kosten van de eeredienst niet bijeen konden worden gebragt?.Ik
spreek hier niet enkel van kerken van den derden rang; want zeifs de hoofd
kerk van Sevilie heefc in dit geval verkeerd. Gelooft hij, dat, ha zulke
treurige ophelderingen, de Regering verpligt is er nog meerdere te geven?
De heer Mendizabal heefc nog van den staat onzer inkomsten gesproken.
Ik zal hem ce dien aanzien vragen, of hij zich niec meer herinnert, dat hij
pelf tot over 1838, over de inkomsten van Cuba beschikt heefc? De Hemel
beware mij, dat ik daarom eene beschuldiging tegen hem wil inbrengen,
maar ik wil er toch gaarne voor hem bijvoegen, dac de staat der inkomsten
van Manilla en Porto rico niet gunstiger is. En indien al hetgeen ik aanvoer
de waarheid is, hoe treurig die dan ook moge klinken; indien werkelijk hec
land in zulk eenen toestand verkeert, hoe kan men dan willen, dac de Re
gering zich, door Het terugnemen der wet tot het weder heffen der tienden
in nieuwe raoeijelijkheden wikkele, en zich daardoor de volstrekt noodigs
middelen coc hec bestrijden der dringende uitgaven van hec oogenblik oncneme f