E "NEDERLANDEN. Leydem den nclen Maart. Men meldt uit 'sGrnvenbage van den 10 Maart: Naar men verneemt, bevindt zich Z.D. H. ue Hertog Betnhardvan Saxen- fFeimar steeds te Rome en deszelfs zoon steeds ongesteld. Zijne Maj. de Koning heeft dezer dagen een bezoek bij H, D. H. Mevrouw de Hertogin afgelegd, cm zich van den toestand van den jongen Prins te onderrigten. Nog verneemt men., dat de officiers van gezondheid, RaparinoMeijer en Smit, die voor de Oost-Indien bestemd zijn, voorlcópig aan de onderneming van den Generaal-Majoor Ferveer zullen worden toegevoegd, en, tot na het eindigen der expeditie, op de Goudkust verblijven zullen. Z. K. H. de Prins van Oranje is gisteren namiddag, omstreeks drie ure, van Tilburg alhier teruggekeerd. Door het Engelsche en Buitenlandsche Bijbelgenootschap te Londen is, ten behoeve der Koninglijke Bibliotheek alhier, een geschenk gedaan van een exemplaar der door dat Genootschap uitgegeven Bijbels in onderscheiden talen, bestaande de verzamelingen dier Bijbels uit n6 banden, waarin de Bijbeltekst is vervat in niet minder dan 85 talen. Zijne Maj. heeft, als een blijk van erkentenis wegens het gedaan geschenk, aan dat Genootschap doen aanbieden de gouden medaille, ter waarde van honderd ducaten, voorzien met een toepasselijk opschrift. Naar men verneemt heeft de heer E.C.Dis- trove, Gezant van het Vereenigd Koningrijk van Groot-Britannie bij ons Hof, de heuschheid gehad om veel toe te brengen tot bevordering van dat g\- schenk, waarvoor Hoogstdezelve aan Zijne Excell. zijnen dank heeft doen betuigen. Bij Zijner Majs. besluit van den 24 Februari) is eervol ontslag verleend aan den Controleur der in- en uitgaande regten te Amsterdam, .7. E. van Someren Branden in zijne plaats benoemd B. P. Enge/bert van Bevervoorde Jr., thans te Schiedam; vervolgens zijn verplaatst, naar Schiedam, de Con. troleur te Gorinchem, J. D. Carlebur; naar Gorinchem, J. F. d'Harvant, thans te Zuidbroek; naar Zuidbroek, G. Noot, Controleur der directe belas, tingen te 's Gravenhage, en naar deze Residentie, P. B. Bceringh, Contro. leur der directe belastingen te Rotterdam. Bij bet onderzoek van de voordragttot voorziening in de buitengewone uitgaven voor oorlog en marine in 1838, zijn in het algemeen door de afdee. lingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de volgende aanmerkingen in het midden gebragt Dat voor het geval dat zoodanige buitengewone uitgaven noodzakelijk wa ren geacht, dezelve beter of op de begrooting waren gebragt, of gelijktijdig hiermede voorgedragen; dat bet onregelmatig was, dat er twee begroo tingen voor de Departementen van Oorlog en Marinevoor een en hetzelfde jaar, worden gemaakt; dat het in het laatst van het afgeloopen jaar te voor zien was, dat de staatkundige toestand van het Vaderland niet in eens zou veranderen; dat door eene vroegere voordragt men ook zou hebben voorko. men, dat er nu reeds weder sedert den isten Januarij uitgaven voor het De partement van Oorlog zijn gedaan, die door de Staten-Generaal niet zijn in gewilligd. Dat art. 3 der voordragtin verband met de bepalingen der grondwet groot bezwaar inhield. Indien toch de inwilliging van de Staten-Generaal wordt vereischt op alle de uitgaven van het Rijk, bepaaldelijk ook op de buitengewone, onvoorziene en onzekere uitgaven, die uit buitengewone omstandigheden voortvloeijenmoeten ook de middelen tot bestrijding door de Staten-Generaal worden vastgesteld hiertoe is niet voldoende te bepa. lendat de middelen tot goedmaking van de credieten zullen worden gevon. den buiten bezwaar der ingezetenen, door hetgeen daartoe beschikbaar zal kunnen gesteld worden; de wet moet bepaaldelijk regelen, wat, tot goedma. king dier credietenzal worden beschikbaar gesteld. Dat voorts de bepaling in art. 3 niet uitsluit eene tot nu toe bestaande onregelmatigheid in ons financieel beheer, dat namelijk niet al de baten en inkomsten van den 'Staat, ook uit onze Overzeesclie Bezittingen, op de be grooting van ontvangsten worden overgebragt, en alzoo aan de kennisneming der Staten-Generaal onttrokken. Dat men al verder niet kan toestemmen, dat de in art. 3 bedoelde middelen Vnnnen geacht worden te zijn buiten bezwaar der ingezetenendaar inkomsten van den Staat, van welken aard ook, moeten verstrekken tot vermindering van de belastingen; zoodat, door dezelve tot andere einden te gebruikende ingezetenen inderdaad worden bezwaard. Behalve deze meer algemeene bedenkingen, zijn er onderscheidene meer bijzondere overwegingenzoo voor als tegen de voordragt in het midden ge. bragt. Sommige leden hebben stellig verklaard, dat zij in geene buitengewone uitgaven wilden toestemmen, wanneer niet door de Regering ten duidelijkste bewezen wierd, dat van harentwege alles wordt in het werk gesteldom tot eene afdoening van zaken te geraken. Zij meenden dat, wanneer zulks niet anders mogt kunnen geschieden, de aanneming van de 24 artikelen, van onze zijde, een goed middel zou opleveren, om hiertoe te geraken; iets hetwelk een lid evenwel ongeraden oordeelt; andere leden, zonder zich hierover uic te latenverlangden nadere inlichtingenen een nader betoog der noodza kelijkheid voor zulke aanzienlijke buitengewone uitgaven, als de voorge. Stelde. Ook dan, wanneer het voor de Regering onmogelijk mogtzijnom tot eene eindschikking te geraken, zijn sommige leden van oordeel, dat de aangevraagde som veel te hoog is; dat, terwijl even zoo zeer aan Belgie als aan ons is verbodenom oorlog te voerenzoo veel millioenen schalt boven de gewone uitgaven voor oorlog niet kunnen geacht wordenons voor eenen mogelijken onverhoedschen aanval te beveiligen. Men zou ge. wenscht hebben hier in meerdere bijzonderheden te tredenmaar vindt zich te dezen belemmerd, vermits de specifieke berekeningen op eene vertrouwe lijke wijze, aan de Kamer zijn medegedeeld; doch de afdeeling, waarin deze aanmerking is gevallen, ziet de noodzakelijkheid niet in om de bedoelde bere keningen geheim te houden, daar toch in al de naburige landen, en zelfs in bet tegen ons overstaande Belgie, alles openlijk wordt behandeld. Verscheiden leden, die vroeger de onderhavige buitengewone aanvrage voor oorlog en marine toestemden, achten zich thans, bij de verlenging der buitengewone omstandigheden, verpligt die toestemming te weigeren. Vele leden Wachten nadere inlichtingen van regeringswege. Er zijn er, die wel, aan dé eene zijde, begrijpen, dat niet alles alsnog in één jaar in dit opzigt kan wegvallendoch zij hadden toch reeds eene vermindering van eenige millioenen verwacht, en zij insteren alsnog daarop, daar er onder hen zijn, die buitendien ten sterkste aarzelen in het uitbrengen van een toestem mend votum, hetgeen in elk geval bij hen niet kan gegrond worden op de overtuiging der noodzakelijkheid, dat onze staat van oorlog tot de tegen, woordige hoogte blijve opgevoerd, maar'die, zoo zij al met weérzin mog. ten toestemmen, zulks alleen zouden doen, om, bij de vasthouding aan de zijde der regering, geene betreurenswaardige botsingen te zien geboren wor den; botsingen, bij welker vermijding de Regering intusschen niet minder belang heeft dan de representatie. Zij onthouden zich, om openlijk in bij zonderheden aan te wijzen, waarom zij zelfs nu reeds eene verminderde aan. vrage mogelijk achten; doch zij houden zich overtuigd, dat, wanneer de Regering bereid ware, om tot zoodanige vermindering over te gaan,als meii zonder gevaar mogelijk oordeelt, alsdan de werking daarvanzelfh in den loop van dit jaar, zoo groot zou kunnen zijn, dat de tegenwoordige aap- vrage nog met twee tot drie millioenen zou kunnen worden verminderd.' Zij hopen, dat de Regering daartoe alsnog zal overgaanopdat zulks medewerke ter vermijding dier botsingen tnsschen haar en de representatie, welke niet dan betreurenswaardig kunnen zijn en nadeelige werking kunnen doen. Ja, zij houden het daarvoor, dat, indien de Regering tot zoodanige vermindering bij aanvraag uiogt hesluitea, en alz'oo eeu bewijs gaf vau toenadering totdeu weusch der Staten-Generaal, deze alsdan ook wederkeerig met meerdere een stemmigheid alsnog zouden toegeven, ais een blijk van het zoo hoog noodig gemeen overleg. Eene afdeeling zou, indien zij door de bestaande noodzakelijkheid voor de onderhavige uitgaven, en tot afwering van eene verantwoordelijkheid, die men niet op zich wilde ladenzich iu de v.erpligting zou gebragt vinden om deze uitgaven voor 1838 bij dejfeeds toegestane tot onderhoud van zee- ui landmagt te voegen, dat alleen doen met de ernstige bede aan de Hooge Re gering om toch geene gelegenheid te verzuimen, die zóu kunnen leiden out dezen last voor 's Rijks geldmiddelen te doen ophouden en zoo veel mogelijk te verminderen, en om in het militair beheer al die spaarzaamheid aan te wenden, welke onze toestand vordert, en die ons in staat zou stellen, om, met mindere uitgaven, des noods grootere krachten te ontwikkelen. In eéne andere afdeeling is aangemerkt, dat de delibetatien van hec vorige jaar hadden doen zien, hoe vurig de oplossing van het Belgische vraagstuk door de Staten-Generaal worde verlangd, en men meende dan ook uit dien hoofde bij deze beraadslaging met te behoeven te treden in eene breedvoe rige ontwikkeling van alle die gronden, welke zoodanige oplossing niet alleen wenscheiijk, maar ook dringend noodzakelijk, maakten. Deze afdeeling meende, dat door de middelen, in het 3de artikel des one. werps bedoeld, moeten verstaan worden de Oost-Indische baten; doch vond zich ongerust, of zij hetgeen daarop reeds geadsigneerd is, de thans voor- uitgcstelde uitgaven daardoor wel zouden kunnen worden gekweten. Reeds is. bij onderscheiden items, op de Oost klevende 10,040,000: voegt men hierbij de som van f 10,137,700, naar het tegenwoordig ontwerp, dan ztu _het totaal der uitkeering aan de Indische kas opgelegd wordende, bedragen de zeer aanzienlijke som van 20,177,700. Men vroeg, welke verzekerirg er bestond, 1 dat genoemde kas tot de uitbetaling daarvan in staat zou zijn, en al ware dezelve bij de gevestigde berekening hiertoe in staat, dan nog oordeelde men, dat misgewas, toevallige belemmering in de overzending der producten, daling van prijzen en andere omstandigheden, die uitbeta ling zouden kunnen onmogelijk maken; terwijl, indien alles op het voor- deeligst uitliep, het te bejammeren zou zijn, dat die baten niet gedeel telijk wierden aangewend tot stichting van een amortisatie-fonds. Sommige leden meenden dan ook om deze redenen te zamen genomen, om zich nu reeds tegen het ontwerp van wet te kunnen verklaren. Andere, ofschoon de bezwaren toestemmende, wilden eerst de antwoorden der Regering af. wachten. Een der leden beschouwde deze bégrooting, als met de aangenomene één geheel uitmakende, Waarbij eigenlijk gëene schifting van gewoon en buiten, gewoon te pas kwam, en waarvan, nu h?t eerste gedeelte aangenomen was, het andere niet wel kon worden verworpen, te minder daar bereids een vier de gedeelte verioopen was, en de gepetitioneerde sommen voor verre be. reids waren uitbetaald. Andere leden oordeelden, dat bij de geheele begrooting te veel voor de landmagt en te weinig voor de zeemagt wierd gezorgd, door welke laatste echter in vorige tijden ons land was groot gewerden, en welke, uit hoofde van onzeOverzeescheBezittingen en ligging, alsnog voor ons bij uitnemend heid belangrijk Was. Andere leden warén van meening, dat, daar de geslotene wapenstilstand ons het voeren van oorlog, aanvallenderwijze, tegen Belgie belette, wjj hiervoor geene strijdmagt behoefden, en dat, wat een aanval van Belgie be. treft, deze met een minder sterk leger dan het tegenwoordige, wei zou kun. nen worden afgeweerd, vooral dewijl wij daartoe onze geheele magt zouden kunnen bezigen, aangezien de, binnenlandsche rust ons toeliet om bijna al onze strijdkrachten aan de grenzen te vereenigen. Deze leden stelden min. j der prijs op eene andere staatkundige mededeeling van de'Regering; dewijl zij vreesden, dat daaruit toch geen nieuw licht voor hen zou opgaan. In eene afdeeling is voorgesteld om de woorden van het 3de artikel, „bui. „ten bezwaar der ingezetenen," weg te laten, als minder juist, om ze té doen vervangen door bij voorb. de woorden: „zonder nieuwe belastingen te '^heffen, en zonder het doen eener nieuwe geldleening." (Jlet vervolg dezer aanmerkingen in ons volgend Nommer.j Omtrent den toestand onzer rivieren bevat de Staats-Courant van Vrij. dag 11., onder dagteekening 's Gravenhage den 8sten Maart, het volgendt De heden ontvangene rivierberigten zijn allezjns gunstig, en de gevaren, die, ten gevolge van hét zware ijs op de Nederiandsche stroomen, onze dij. ken en waterkeeringen bedreigden, lfunnen thans, door den zegen der Voor. zienigheid, als afgewend beschouwd worden. Bet water op de onderschei, dene riviertakken is óver het algemeen sterk vallende; het ijs is bijna overal opgeruimd; en indien niet sommige streken van Gelderland en Overijssel ten gevolge der doorbraken in den Rhijndijk te Rees leden, zou men, bij den plaats gehad hebbende ijsgang geenerlei rampen te betreuren hebben. De ijsdam, die zich in den Nederrhijn bij Eek gezet had, heeft eenen korten tijd bezorgdheid gebaard, en, even als overal waar zich op onze rivieren eenig gevaar vertoonde, tot maatregelen van voorzorg aanleiding gegeven; doch ook dit gevaar is verdwenen. In den nacht tussclïen den gden en <5den was in dien ijsdam,wel eenige beweging waargenomen, doch hij jwas weder vast gaan zitten. Vooral tusschen Maurik en Lienden had zich toen het ijs geweldig opgehoopt en stak op sommige punten 2 of 3 Nederiandsche ellen boven de dijkskruin uit. In den namiddag van den 6den is echter ook deze ijsbezetting doorgedreven. Het water, hetwelk te Eek en Wiel tot 95 duira onder het noodpeii geklommen is geweest, was den 7den des morgens ten 9 ure, reeds tot 1,50 el onder dat peil gevallen, en de Hoofd-Ingenieur, die zich vroeger daarheen begeven had, maakte, het gevaar geweken ach. tende, zich toen gereed, om naar zijne gewone standplaats terug te keeren. De IJssel was den éden en 7den, van Westervoort, af tot a»n de monden der rivier open, en 'of zonder of slechts biet zeer weinig dpijfijs bezet. De waterhoogte was, den 7den ys morgenste Westeivoort 4,39 el, hetgeen een val van duim in net laatste etmaal bewees. Het overstroommgswater1 in de Lijmers was reeds den <Sden in 24 uren 7 duim gevallen. Te Doe.burg bedroeg toen de val van dat water 16 duim. De Bingerdensche overlaat werkte met ongeveer 2 palmen hoogte. Te Zutphen was den fiden afwis, selend val en was óp de rivier, doch van weinige beteekenis. Bijna alle gemeenschap te lande was daar, even als te Deventer, afgebroken. Dè straatweg van Zutphen naar de Empter brug stond onder water en de brug over de voorgracht buiten de nieuwe stadspoort der genoemde stad begon té ontgronden. Te Deventer, Waar de rivier in den avond van den Oden lang. zaam vallende was, werkte de overlaat van den Snippelingsdijk toen op dé laagste plaatsen met 52 duim. Men voer over dien overlaat. Uit Wijhs schrijft men van den 6den 's namiddags, dat toen het inundatie-water tot daar kwam, en de Gelder, alsmede de bouwlanden, begon te bedekken.. Aan bet Katerveer en te Kampen was de waterstand den 7den 's morgens 4,16en 2,50 el. Op beide pnnten was het water eenige duimen gevallen. Het ijs, dat den tfden nog op een gedeelte van de Lek vast zat, en met name de ijsbezetting te Krimpen, is in den avond van dien dag doorgedre ven, terwijl eene iisstopping bij de steenoven vgn de weduwe Lakervèld, in den vroegen morgen van den 7den, medé is doorgedreven. Dien morgen ten negen nre, schreef men bit Krimpen, alwaar het water toen 3,34 el on. der het noodpeii stonds de rivier is geheel open, geljjk mede de Noord en de Maas naar Rotterdam, welke laatste echter nog aan de kanten met ijs bezet is. In de Staats-Courant van gisteren wordt van den 9 Maart verder berigt: Blijkens de heden alhier ingekomene berigten. is het water algemeen o|> onze Nederiandsche rivieren vallende, en zijn zij of geheel van jjj bevryd. I Am ft- Ml aanj in d nati tchi teru E Vlet wej Ir is d «831

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1838 | | pagina 2