«VCTI'f A*. 1838. LEYDSCHE N°. 20. O U 11 A N T. 1. WOENSDAG, J; 7 MAART. NEDERLANDEN. Leyden den 6den Maart,. Bij het Bestuur dezer stad is roet dankzegging aan den Gever, ontvangen 'de som van veertig guldenszijnde de opbrengsc van het Dichtstukje: IVin' tergiftdoor den Heer D.J.den BeerPoortugael, uitgegeven ten voordeeleder «rmen dezer stad, en is deze gift gestort in de armbusch op het Raadhuis, ten behoeve der algemeene armen. Men meldt uit 's Gravenhage van den 5 Maart: Z. K. H. tie Prins van Oranjb is heden morgen omstreeks 6 ure uit deze Residentie naar Noord-Braband vertrokken. Naar men verneemt, heeft het Zijne Maj. behaagd, den heer M. van Gelderden zoon, te benoemen tot solo-violoncellist van de Koninglijke Hofkapel. Deze benoeming is den jeugdigen virtuoos laatstleden Woens dag avond, door Zijne Exc. den Hofmaarschalk, Baron Huyssen van Kat- tendijke aangekondigd op het concert, hetwelk dé heer van Gelder gaf, en <vel op het oog'enblik, dat déze Jongman de vleijendste bewijzen van tevre denheid van de zijde eener talrijke menigte ontving, welke zich op zijn concert had vereenigd. In deze residentie heeft thans een werk het licht gezien, hetwelk bij de naderende invoering der nieuwe Nederlandsche wetgeving voorzeker met groote belangstelling zal ontvangen worden. Het is dat, getiteld: Het Ne der landsch Burgerlijk IVetboekvergeleken met hetJVetboek van Napoleonzijnde een nagelaten werk van Mr,Carel Asser, in leven lid en Secretaris der Com missie van redactie der nationale wetgeving, uitgegeven door deszelfs zoon Mr. L. AsserAdvocaat en Regter-plaatsvervanger in de Regtbank van Eer. sten Aanleg te 's Gravenhage, en des schrijvers neef Mr. C. DAsserAd vocaat te Amsterdam. De afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben he den het ontwerp nopens den ijzeren spoorweg, enz., onderzocht,-en zullen morgen de overige financiële voordragten overwegen. Door de Kamer van Koophandel en Fabrijken te Leiden, is aan de Tweede Kamer het volgende belangrijke request aangeboden: .„Édel Mogende HeErbn! - „Toen, op het einde des vorigèn jaars, aan U Edel Mog. eene project-wet ter ovèr- weging werd aangeboden, waarbij eenige veranderingen in het tarief der regten op den in- uit- en doorvoer werdén voorgesteld was al aanstonds bij de-Kamer van Koophandel en Fabrijken re Leiden de meening gevestigd, dat liet daarbij voorkomend artikel, vol gens hetwelk een inkomend regt op de stfeenkolenen kolengruis, met'Nedérlandsclie zee- en rivierschepen ingevoerd, zouden geheven worden, 'eenen gevoelige» slag aan de'Nij- verheid, ook binnen hare stad, zoude moeten toebrengen. „Het doorzigt van U Edel Mog. schijnt dien slag te hebben qfgpw'end, en de fabrij kantèn, voor wieri het verbruik van steenkolen van'allereerste behoefte is, waren met dankbaarheid vervuld, toen zij vooronderstelden dat, welligt ten gevolge der bedenkin gen, bij U Edel Mog. ontstaan, de deliberatie» over dat ontwerp zelfs niet waren vervolgd. Zij. mpgten. de vrees niet voeden dat weldra,, met. meer dan gewonevoortvarenlieidop dit' zoo hoogst belangrijk onderwerp van Gouvernemcntswege zóu worden teruggekomen,, en aan de deliberatie» van.UrÉdel Mog. een nader gewijzigd ontwerpaangeboden, gelijk dit nu. reeds aan de orde van'deindag is, hetgeen "ten eeneiirale liet milde'beginsel door U Edel Mog., bij de wet van 8 Junij 1831 gehuldigd, ondermijnt. schepen dragt, zal by den invoer, een, inkomend regt van niet mi rider dan f 1 per icoo Nederlandsche ponden gevorderd worden. T „De-Kamér Voornoemd, beseffende dat de geopperde bezwarentegen deze belasting bij haar van onderscheiden fabrijkantèn ingekomen, gegrond en de waarheid allezius over eenkomstig Afinmeent die bedenkingen 'U EdelMóg.niet te mogen veirbeeleii, maar haast zich die met vrijmoedigheid, en tevens met nadruk en allen ernst, U Edel Mog. beknopt te-ontvouwpnwel overtuigd, dat U Edel Mog. steeds ongezind waart, liet wél- 'begrepen Gelang van dén eeben aan eeii soms ingebeeld, althans ondergeschikt belang van een anderen, op'*te offeren'; of wel,, de schatkist te onderschragen door middelen.die ten verderve der nijverheid leiden moéten. «„'Zij vraagt thans geene beschermende bepalingen, waardoor de nijverheid in welzijn en bloei zou toenemen, maar. den handel welligt eenige meerdere vrijheid zou ontnomen worden; zij verlangt thans niet, dat, naar de voortbrengselen df-r Leidsche fabrijken, de concurrentie zal worden begunstigd door prohibitieve wetten; 'zij treedt in geene be spiegelingen, Wat góede staathuishoudkunde te dien aanzien aanbeveelt; zij veroorlooft zich slechts aan U Edel Mog. met allen eerbied de vriiag te onderwerpen, of het belang der Natie, en dat van de Schatkist zelve,'kan gedoögen de concurrentie van het fabrijk- wezendiezonder hulp aan zich "zelve overgelatenreeds zoo inoeijclijk isdoor be zwarende en drukkende belasting te fnuiken en schier onmogelijk f.2 maken. „Dit intusschen moet het gevolg zijn, Édel Mog. H.wam;,eer de thans aan Uwe deliberation onderworpen voordragt, kracht van wét erlangen zal. „De stoomwerktuigen hebben zich óók binnen Leiden onlangs zeer vermenigvuldigd. Reeds is,-een twaalftal in werking', die meer dan 200 paardenkrachten ontwikkelen. Öie ontwikkeling, op eene niet onaanzienlijke, schaalis gegrond op» de overtuigingdut; zonder machinale bewerking, alle mededinging met het buitenland ónmogelijk is geworden. Van daaT dan ook de Vroeger minder gekende, doch thans onontbeerlijke behoefte aan brandstof, 'die van buitenslands moet worden aangevoerd, bepaaldelijk en schier uit sluitend van Rlroerkolen. Zal het betoog behoevendat onze inlandsche stoomfabrijken1 door den anivoer van dit zoo kostbaar buitenlandsch produkt', hu reeds één derde meer. in hunne brandstoffen bezwaard zijn dan de buitenlanders, die, in het bezit van mijnenzich deze grondstof zoo gemakkelijk, en zoo min kostbaar verschaffen? Zij zijn daardoor met 33 perCent, ten minste op de bratfdstof alleenboven onze stoomfabrijken begunstigd. „En waar zal het heen, als, bij zoodanig beduidend verschil en bij niet te ontgaan bezwaar van dusdanige» aard, onverwacht nog een nieuw gevoegd wordt? „Dit is zeer te regt ingezien, toen aan den fabrijkant ontheffing van 's Rijkswege verleend is van 19/20 gedeelten van den accijns op de steenkolen. Zou deze eenmaal verleende vrijdom zijne gunstige uitwerking thans moeten verliezen? Zou de fabrijkant, onder eene andere benaming, voortaan moeten gedrukt worden met eenen gelijk soortigen last, als waarvan de ontheffing hem bij de wet werd verzekerd? „Zou deze waarborg, waaronder, met groote geldelijke opoffering, stoomwerktuigen zich in den laatsten tijd vermenigvuldigdenten eenenmale moeten verdwijnen „Want, Ed. Mog. H.als men 1 van 1000 Nederlandsche ponden steenkolen vor dert, onder de benaming van inkomend regtgelijkelijk van den gewonen verbruiker en van den fabrijkantdan wordt inderdaad de remissie van den accijriëten gunste der fabrijken toegestaan, en op de wet zelve gegrond, Voof een zeer aanzienlijk deel buiten effect gesteld. „Dan zal binnen de stad Leiden alleen, waar jaarlijks ruim acht en een half millioeh Nederlandsche ponden steenkolen door fabrijkantèn verbruikt worden, waarvan voor het minst 8/5 gedeelten Rhoerkolen zijn, aan de fabrijken eene belasting met de opcenten van ruim ƒ8000, ieder jaar zijn opgelegd, dat is, een plotseling vérlies van even zoo veel zijn berokkend, waarop niet te rekenen was, toen men, in de balans van mogelijk voor deel en nadeel, dè vrijdom van belasting, op de brandstoffen althans als een zeker faveur nieende te móeten uittrekken; een verliesdes te gevoeliger, vermits geene schadeloos- 1 stelling daartegen is over te plaatseh, ais gedoogende het fabrijkaap zelve geene de minste prijsverhooging. En hoe laat hét zich verklaren dat, in eenen algcmcenen zin, het voor-. gestelde regt op den invoeral schijnt dat regt tot op 1 per iooó Nederlandsche ponden I nu verminderd ook in zich zelve matig, bij zulk eene beduidende consumtie geen vrees ■van nadeel voor den fabrijkant zou opleveren „De Kamer van Koophandel beseft, het te wel, dat een wezenlijk jaarlijksch verlies vart f8000, zoo als de zaken nu staan', door de fabrijkantèn te Leiden niet te dragen is, dan dat zij deze voorgestelde vnag niet zou beantwoorden met de Stellige verzekering', dat de onderwerpelijke belasting de pas een weinig ontluikende noop op welvaart zeer in den weg staat, en den ondernemende fabrijkant ontmoedigt, bij net besef.d .t een weife lend belastingstelsel, zonder vastheid noch duurzamen waarborg, zijne berekening telken bedreigt en op losse schroeven stellen ltan. „Nog eens zij liet gezead: de steenkolen zijn als liet \vare thans de hefboom n levensbeginsel der fabrijknijvërb'cid die in de plants moeten komen voor kostbare :n io loonen in onze streken en "hei gebrek aan loopend water moeten vervangen; voor beiden de bedoelde brandstof eene kunstmatige en hier thans de eenige bruikbare; ,mn.r. zeer kostbare vervanging teven^ is. „Of de tijd eens komen zal, dat men den turf, in plaats van en even Zoo goed vL sieriiolenzou kunnen gebruikenstaat nog in een verwijderd en beneveld verschiet. Me 1 ma5 liet voor het minst 1111 nog zeer betwijfelen. Die twijfel zal eerstdap opgeheven zijn, wanneer proefondervindelijk bij langdurigheid van tijd, zal uitgemaakt en bewezen zij»dat de eigenaren der veenderijen zich niet door eene hersenschim lieten wegslepen. Thans echter is de turf een onvoldoend surrorgaaj, en kan de steenkolen geenszins vervangen.. „En toch zoude men de inlandsche veenderijen, ten koste van de inlandsche nijver heid, door eene beschermende wet op buitenlandsclie brandstof begunstigenterwijl voor deze geen vcïbodsttlSel, immers geen bescnermend regt op uitheerasch productter aan moediging der concurrentie, aannèmehjk schijnt. 3i Het is in den tegenwoordige» stand van zaken, hét zij met eerbied gezegd, teveel gewaagd, om aan een ondergeschikt belang der veenderijen, en aan d'erzelver twijfelach tige uitzigten de gevestigde iiijyerheids-inrigtingen op te offeren, die bij eëiiig bedui den» bezwaar Verkwijnen moeten, ja schier ophouden zullen te bestaan; terwijl 'aan die veenderijen een blijvend welzijn is gewaarborgd, door het algemeen verbruik en de groote behoefte die men aan dit Vaderlandsch voortbrengsel duurzaam hebben zalzonder vrees voor mededinging-. „De Kamer van Koophandel, uit den aard barer instelling, verpligt den bloei van het fabrijkwezey in het algemeen, maar meer bepaaldelijk binnen hare stad gevestigd, gade te slaan en 'te bevorderenén wat schadelijk of belemmerend ivezen kan zoo mogelijk af te weren durft het zich veroórloove» de aandacht van U Ed. Mog. in te roepen en te vestigen op vroegere vertogendie niet zonder geweiAcht gevolg zijn geblevénmaar die integendeel eene onontbeerlijke vrijstelling van accijns op de brandstoffen voor 19/20 deelen hebben bevorderd. Zij roept thans met datzelfde vertrouwen de tusschenkomst van U Ed. Mog. wedei in, nu die heilzame vrijstelling wordt bedreigd; nu de fabrijkant met den gewonen ver Lrnikpr orpliilr «Tpcrplrl /-»nrlr»f miAarn vinden kon, en waarom 111 1831 de invoer van buiten is Begunstigd. „Onder zulke gelijke omstandigheden, mag men veronderstellen, dat gelijke maatre gelen zich aanbevelen, omdat dezelfde reden tot hetzelfde gevolg leidt, en dat'er alzoo bij U Ed. Mog. overwigtige bezwaren zullen in den weg zijn0111 thans datgerfc aan te nemenwat vroeger uwe bezorgdheid ten gunste der nijverheidaanmerkelijk deed wijzigen. „De Kamer van Koophandel en Fabrijken, te Leiden gevestigd, beveelt dit aangele gen onderwerp vol vertrouwen aan 'uwe vermogende tusscbenkomst en invlocid ainop dat ook de thans voorgedragen.wet, zoo als dezelve is liggende, bij Z. M. onzen geëer* biedigden Koning in nadere overweging moge genomen worden. Dc Kamer van Koophandel en Fabrijken P. du RIEU, President W. H. DOZY, Secretaris Omtrent den toestand der rivieren bevat de Staais-Courant van giste* ten, onder dagteekening 's Gravenhage den 4 Maart, het volgende: Nadat, zoo als reeds ih Ons vorig nommer gemeld werd, de regter Rhijn- dijk bij Rees in den avond van den 28 Febrtiarij was doorgebroken, zijn in de nabijheid, en wel bij Wolcers en bij het kasteel Zirknog twee andere doorbraken gevallen. Verscheidene huizen te Bienen zijn door het aandrij- vend ijs vernield. Den 2 Maart, 's morgens ten acht ure, was het water te Xanten, boven de doorbraak te Rees nog vallendë. Van Obermormt tot Griet, en dus beneden de doorbraak te Rees, ha'd het ijs zich sedert den 28 Febru ary weder gezet, en was den 2den in dienzelfden toestand. Ook te Emmerik en meer benedenwaarts zat het ijs den 2 Maarc overal nog vast, en het wa ter was aldaar toen 38 duim gevallen. Voor zoo ver de heden ontvangene tijdingèn löopenzijn de doorbraken te Rees, welker gevolgen zich echter ook op het Geldersehe grondgebied doen ondervinden, het eenige onheil, dat men nog te betreuren heeft. De dijken en w-aterkeeringen langs de Nederlandsche riviertakken zijn, volgen de berigcen van een groot aantal punten, in eenen góeden staat. De vree's, die men voor het behoud der Spijksche en Millingsche dyken koesterde, was den sdèn veel verminderd, en ofschoon het ijs op onze Neclerlanclsche rivie- ren nog geenszins is opgeruimd, hielden deskundigen den staat van zaken voor het oogenblik niet voor ongunstig. Hét inundatie-water van de doorbraken te Rees heefc zich deels door de Wild in den Ouden Rhiin ontlast, die daardoor zeer is opgezet en eenige polders heefc overstroomd. Te Óu-Zezenaar teellende de rivier defi ider 5,85 el. De stroom in hec Pannerdensché kanaal had, ten gevolge van deze omstandigheid genoegzaam geheel öpgéhouden. Overigens was den 3den hec Geldersehe ambc Lijmers, door het inundatie-watér van Rees diep overstroomd. Vier en twintig uren na de doorbraken te Rees ontwaarde men reeds het inundatie-vvacer in den omtrek van Doesburg. Te Keppél is daardoor de stuw vernield en dit dorp overstroomd. De bruggen aldaar, als mede die te Doëtichem en Dóesburg, zijn beschadigd. De gemeenschap mee onderscheidene dorpen in dien omtrek is gestremd. Onder de meerdere of mindere mate overstroomde streken wordt ook Genderingen en Ter Borg genoemd. Daar thans een zeer groot deel van het bov'en-Rhijn-water door het Graaf schap Ztuphen en den Ouden Rhijn naar den IJssel en Nederrhijn eenen uitweg moec vinden, meenen deskundigen, dat het ijs in de Waal langer dan anders het geval zou geweest zijn, Zal blijven zicten. De Staats-Courant van heden bevat nog het volgende: In den toestand van het ijs op 'de Nederlandsche rwiertakkeri is nog geene verandering van overwegend aanbelang voorgevallen. Aan hec Renedeu- Spijlt is het, den 4tlen des morgens, tot aan den oudendijk in werking ge. weesc, doch weder gaan zitten, mét wassend water. De ijsverstopping te Lobich bestond toen nog, terwijl de overlaat in den Oüden Rhijnmond met een verval van 0,40 el werkte. Te Zutphen is het voorde stad den 2den 's namiddags losgegaan, en dreef sedert sterk door. Hec inundatie-water van de doorbraken te Rees kwam met kracht af. De paal- en schipbrug aldaar hebben door den ijsgang veel geleden. De rivier was den 3den 's raorgenè mede een el gewassen. De Baaksche overlaat was toen mede aan het werken. Deskundigen hielden het daarvoor, dat thans, na het losgaan van het ijs op den Bovenrhijn en den vermoedelijken aanwas aldaar, door de doorbra ken te Rees veel water op den IJsSel- zou komen. De staat van zaken op de Waal en Nederrhijn scheen vooral ook afhankelijk van het al of niet aan wezig blijven der ijsbezetting te Lobith. Langs de Maas, die voor een groot gedeelte open is, schijnt hec geva'ffi meereudeels geweken te zijn, Te Grave was, volgens de laatste berigteu

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1838 | | pagina 1