Woensdag 7: De Koninglijke familie gaat haar verblijf te Trianon vestigen. Zatnrdag 10: Opening van het museum te Versailles; de Koning geeft een groot banket aan de beide Kamers. Zondag nVervolg der feesten van Versailles groote wapenschouwing; toonceivoorstelling ten liove. Maandag 12: De Koning keert met de Koninglijke familie op de Tuile- rlen terug. Dingsdag 13: Feesten, door de stad Parijs gegeven; openbare vermake lijkheden. Lustvuurwerk ten half elf ure op de Kade d'Orsay. Woensdag 14: Banket en groot bal, op het stadhuis, aan den Koning gegeven. 'Zaturdag 17: Groot bal der nationale garde van Parijs en'jurisdictie. Maandag 19: Groot bal, door den Koning op de Tnilerien gegeven. Men klaagde den 24sten dezer te Parijs nog zeer over de heerschende koude.. Nog, schrijft men van daar, is de lente niet begonnen. Dit heeft 'een zeer nacieeligen invloed op den prijs der levensmiddelen. Daar er gebrek aan voeder heersCht, moeten de slag.ters bij voorbeeld kalfsvleesch tegen 24 'of 25 sous (omstreeks 60 centen Nederlandsch) het oude pond koopen. Velerlei arbeid, die anders in het voorjaar .plaats heeft, is nog niet begon nen, en daardoor heerscht er onder de werklieden groote armoede. De Aartsbisschop van Parijs heeft bevolen, dat er openbare gebeden 'zouden gehouden worden, opdat het vvêer verbeteren mogt. Den 26 Mei. Men schrijft uit Toulon van den eosten: Wij hebben heden tijdingen van Oran ontvangen van eene late dagteeke- ning, zij gaan tot den 15 Mei. Deze tijdingen zijn door de stoomboot, de Castor, aangebragt, welke op onze reede is aangekomen. De onderhandelingen, welke tusschen den Generaal Bugeaud en den Emir Abdel-Kader hebben plaats gehad, kunnen niet anders dan eenen uitslag ten goede hebben, en alles doet hopen, dat dezelve gunstig zal zijn voor de be- jangen van Frankrijk. Abdel-Kader heeft eindelijk besloten om eenige voorname mannen naar den Generaal Bugeaud te zenden; deze Afgevaardigden, ten getal van vier, zijn te Oran in den morgen van den 8sten, met brieven van den Emir aangeko men; zij hebben dien zelfden dag met den Generaal eene conferentie gehad, welke twee uren geduurd heeft, bij welker eindiging twee van die inlanders naar het binnenland vertrokken zijn, met den heer AUègre, ordonnance-ofli- cier van Bugeaud, welken deze naar den Emir zond. Terzelfder tijd ontving de Stoomboot, de Caster, bevel om zich gereed te houden naar Touion af te varen. Den iaden was, behalve de eerste brigadewelke zich te Bridia bevond, het expeditiounaire corps vereenigd in het kamp van Figuier; men zond convooijen af. Den I4den des morgens gingen die twee brigades, welke in dat kamp waren, op marsch, in de rigting van Bridia. De Generaal Bugeaud Vertrok dienzelfden dag van Oran ten één ure na den middag, om zich aan het hoofd van het leger te stellen. Zijne escorte bestond uit een escadron 'van het 2de regiment Afrikaansche jagers en eenige compagnien van het '62ste regiment van linie. De heer Al/ègrevan Mascara terugkeerendeheeft het leger ontmoet. Hij heeft rekenschap van zijne zending aan den Generaal gegeven, welke kem belast heeft om dadelijk de stoomboot, de Castor, naar Toulon te doen afzeilen. Men zeide te Oran^at alles geschikt was, Am Abdel-Kader er in toegestemd had, om zelf het vredes-verdrag te komen teekenen, en hij voor onderpand mannen zou gevendie hem lief waren. Ziet hier de voornaamste punten, welke het leger moet doortrekken; van het kamp van Bridia naar de Tafna. Het hulpcorps moet gedurende eenige dagen bezig zijn aan het afbreken van dat kamp, waar de Generaal Bugeaud 'de antwoorden hoopt te ontvangen, welke hij met de Castor heeft afgezon den. Men moet vervolgens naar Tlemecen marscheren. liet schijnt, dat het Gouvernement weet, dat Abdel-Kader met ons vrede wil maken. Gisteren zijn in onze scad 80 Bcdouinen aangekomen, welke te Marseille gevangen waren; zij zullen morgen naar Algiers vertrekken, op 'dë stoomboom de Fulton. Per telegraaph is hier gisteren het bevel aangeko men, om eene stoomboot gereed te houden, ten eir.de zee te kunnen kie zen. Dit vaartuig zal naar Oran vertrekkan; het heeft depeches voor den Generaal Bugeaud. Het smaldeel van den Admiraal Hugon, hetgeen bij de Hierische eilanden was gaan manoeuvreren, is gisteren teruggekomen. Dë volgende telegraphische depeche is van Metz, den 15 Mei, des Avonds ten 6 ure afgevaardigd en heden te Parijs ontvangen: De Vorstinnen zijn hier aangekomen. De binnenkomst was voortreffelijk. t)e Vorstin Helena is er door bekoord geworden. Aan de grenzen is hét feest schitterend geweest. De Koning heeft begeerd, dat de Voorzitters, onder-Voorzitters en hunne Secretarissen van de Kamer der Pairs en de Kamer der Afgevaardig den bij de plegtigheid van het huwlijk van den Hertog van Orleans zouden tegenwoordig zijn. M. he'eft gewild, dat de beide Kamers bij haar op eenen dag, die zoo gelukkig voor den Staat is, zouden vertegenwoordigd worden. MENGELINGEN. WINTER-TAPER' EEL EN OP DE OEVERS VAN DEN MlSSISSIPI. {Vervolg en slot.') Ik had de bosschen meermalen doorreisd, en mijn reisgenoot, die dezelve nog beter kendezoude mijn gids zijn. Wij liepen tot dat het volkomen nacht was, zonder den stroom te zien. Mijn gids spoorde mij aan, gedurig voorwaarts te gaan, en wij vervolgden onzen loop in dezelfde rigting. Eens klaps zagen wij voetsporen op de sneeuw; mijn reisgezel zeide mij, dat dit dï nabijheid yan den vloed bewees. Weldra zag ik duidelijke sporen van schoenen en begon mij ongerust te maken. Mijn gids was nog altoos vol vertrouwen, toen wij ons eensklaps, tot onze groote verwondering midden in het kamp bevonden, alwaar men óns hartelijk uitlachte, daar wij, zon der het te weten, na lang in de bosschen te hebben rondgedwaald op de- teijf/de plaats van waar wij vertrokken warente regt kwamen. Niettemin zal dit voorval niet vreemd schijnen aan hendie deze onme telijke bosschen hebben doortrokken, wanneer de sneeuw alle spoor van voetpad doet verdwijnen. De jager gaat op reis, maakt, zonder het te we. tén, eenen cirkel en komt op hetzelfde punt van waar hij vertrokken is, iërug. Hetzelfde ongeval is mij herhaaldelijk overgekomen, en eens onder ancjeren met opmerkenswaardige omstandigheden. Het was in den winter; ik was uitgegaan om wilde eenden te schieten op een meer, dat niet ver van mijne woning verwijderd was. Het was laat toen ik ophield met jagen, en met de vogels terugkeerde, welke ik aan eenen riém om den hals had hangen. Toen ik in liet bosch kwamdat ik door moest trekken, begon her te sneeuwen; en, daar ik zoodra mogelijk te huis wilde zijn, ontdeed ik mij van mijne vogels en legde dezelven op den stam van eenen nieuw gevelden boom. Van mijnen last bevrijd, vervolgde ik mijnen hoop met verhaasten tred. De,sneeuw bij voortduring vallende, werd het mij weldra onmogelijk mijnen weg te zien. doch ik ging voort, denkende regt uit te loopen. Na omstreeks twee ure aldus te zijn voortgegaan, kwam ik op eene plaats alwaar ik eenen gevelden boommet een dozijn doode wilde eenden, zag leggen. Het kwam in mijne gedachte niet op dat liet de mijnen kouden zijnen denkende dat dezelve door eenen anderen jager daar waren nedergetegd,. vervolgde ik mijnen wég, niet" zonder mji te verwon, deren dat ik zoo lang werk had om mijne woning te bereiken, welke Sléchts op drie oren afstand: vaft het meer gelegen was. Na, zoo snel. mogelijk gedurende een uur ie hebben geloopen, vónd ik tot mijne gioote verwon dering de wiide eenden weder. Deze tweede clntmpeting deed mij besluiten dezelve van nader bij te bezigtigen: ik erkende da: het de mijnen waren, en dat ik gedurende dien gelieelert tijd, gelijk eene planeet, eenen cirkel had beschreven, hoewelik telkenmale eenen verschillende weg had inge slagen. Het was toen fiachten tiaar ik vreesde dat hetzelfde ongeval «tij nogmaals zonde overkomen, beslooc ik aldaar den nacht door tebrengen. Ik stak vuur aan, en sliep zeer rustig, tegen de fijne lucht tfoor eêneu sneeuwberg beschut, welke ik met de behendigheid eens jagers had daarffe- steld. Den volgende morgen begaf ik mij bij het aanbreken van den 'ria:-- huiswaartsalwaar ik weldra aankwamdaar mijne woning minder dan eeS uur van mijn nachtverblijf verwijderd was. In weerwil van ons ongeval, hervatte ik den volgenden morgen met deti Kentucker onze reis. De lucht was koud en zuiver. De ijzei, ais dropsteeu aan de boomen hangende, maakte dezelve zoo schitterend, toen de zon «.-• kwam, dat de wilde hoenders, die het schitterende der takken niet konden verdragen, allen op den grond eene schuilplaats kwamen zoeken. liet scheen mij toe als of het bosch geheel van kristal was. Na ons aldaar nog met verscheidene Indianen vereenigd te hebben; bragten wij ons gelieele dagen inet jagen door. Wij doodden zoo veie «assen, beeren en wilde hoenders, dat hunne iigchamen aan de naburige boomeu gehangen zijnde, ons kamp als eenen slagers-winkel rieden uitzien. De vischvangst hield ons ook bezig, hoewel dit zeer vreemd toeging; wij maakten namelijk een groot gat in het ijswaarop de vischdoor fle ver- sche lucht aangetrokken, van alle kanten toe kwam schieten, en wij de zelve naar ons toetrokken zoorira zij zich aan de oppervlakte des. waters vertoonden. Gedurende dien tijd looiden de Indiaansche vrouwen de dam herten-vellen, bereidden die der otters en vlochten teeuen mandjes. Miin vriend speelde tamelijk viool; ik had eene fluit; de mannen van onze eltwi- paarije dansten op ons maatgeluid, terwijl de Indianen luidkeels lachten. Het was bijna zoo als men ziet eeu oud herders tafereel, met dat. onder scheid dat hier eenige rookénde Indianen den achtergrond stoffeerden. Na alzoo zes weken doorgebragt te hebben, begon de vloed veel te zak ken, zoodat er niet meer dan een smal bevaarbaar kanaal tusschen de ijsba. neu over was. Het was tijd om te vertrekken, ten einde in tiids kaap Girar deau te bereiken. Onze togt was zeer gevaarlijkwij gingen niet voorwaarts dan door middel van lange boomen welke wij op het ijs of op den grond stieten, wanneer wij denzelven konden bereiken. Onze gang was bijzonder langzaam; aan beide zijden was het ijs hooger dan. onze hoofden, en scheen op eenen afstand eene bank van rotsen te zijn, welke met sneeuw bedekc waren. Zoo de dooi onverwacht ingevallen ivas, zouden wij ons in groot gevaar hebben bevonden, maar de tortuin begunstigde ons, en wij kwamen gezond en wel aan kaap Girardeau aan. Na daar korten tijd te hebben vertoefdvervolgden wij onzen weg naar St. Geneviève. Weidra kwamen wij aan den Hoogen Toren, eene onmete lijke rotswelke van den oever is tfgescheurn en den stroom breektzoo dat het water daar gedurig ais in eenen storm bewogen wordt. Wij moesten onze lijnen gebruiken om deze gevaarlijke plaats door te komen; waardoor wij dan ook zonder ongelukken aan de andere zijde kwamen. Gedurende den nacht hoorden wij het gedurig gehuil der wolven, die zich in de digte bosschen op de oevers over dien ruts ophouden. Volgens de waarnemingen, welke ik betreffende de gewoonten dezer dieren gedaan heb, geloof'ik, dat zij aan de damherten-jagt bezig waren. Zie hier hoe zij daarin te werk gaan. Zij verzamelen zich bij koppels, gelijk de honden, maar leggen veel meer kunst en behendigheid aan den dag. Zij verdeelen zich in twee hoopen: de eene moet het wild opjagen, en de andere plaatst zich in hinderlaag; wanneer de eerste eenige damharten heeft opgejaagd, vervolgt hij dezelvfcp met een geschreeuw, dat veel gelijkenis met hec hoorngeluid heeft, cn jaagt het wild naar de wolven, die in de hinderlaag zijn. Deze werpen zich dan op hunne prooi en bereiken hetzelve weldra, daar zij niet vermoeid zijn. Wanneer het wild op den oogenblik is van te sterven, doen de wol ven, die er het digst bij zijn, een lang geschreeuw hoeren, om de andere te roepen, welke geschreeuw veel van het Iialali heeft, dat de jagers bij soortgelijke gelegenheden doen hooren. Men ziet dat de tegenwoordigheid van den mensch niet vereischt wordt, om de rust dezer bosschen te scoren en het bloed te doen stroomen. Wij kwamen zonder ongeval te St. Genevieve aan, en daar eindigden wij onze avontuurlijke reis. St. Genevieve was toen eene 011de, kleine en zeer morsige Fransche stad, alwaar ik niets opmerkenswaardig vond, en waar mij de tijd langer viel, dan dien ik te Tawapati-Bortom had doorge bragt. Ik wachtte met ongeduld, dat de de dooi mij zoude toelaten huis waarts te keeren. Het ijs raakte eindelijk los: na afscheid genomen te heb ben van mijne feisgenooten, riep ik mijnen hond, voer den Mississipi over, en in weinige uren was ik alleen en te voet op den weg van Schewauee- town, alwaar ik zoo spoedig mogelijk wilde aankomen. Ik had mii slechts een zeer oppervlakkig denkbeeld gevormd van de taak, welke ik mij had opgelegd; zoodra ik de prairiesde lage en vlakke lan den, had bereikt, vond ik dezelve 111 eene groote zee herschapen; maar niets kon mij weêrhouden. De lust, welken ik had, om mijne vrouw en kinderen weder te zien, deed mii alle gevaren en ongemakken trotseren. Bij ongeluk had lk geene schoenen en mijne mocassins, welke .gedurig van mijne voeten gleedden, maakten mijnen loop door deze groote waterplassen zeer moeijelijk. Niettemin legde ik den eersten dag vijf en veertig mijlen (vijftien uren) af, en trok de Muddy zwemmende over. Ik zag den ge- heelen dag niets dan twee hutten, maar had groot vermaak de kudden dam herten te aanschouwen, die, even als ik, de lage landen overtrokken, wa ter -tor aan de enkels hebbende. Buiten deze bevallige dieren, en de buffels. weJke zich hij duizenden vertoonden, zag ik niets dat opmerkenswaardig wasmaar in de lente, tegen de maand Mei, maken de weilanden eenen tuin van eenebekoorende schoon heid uit. Het gras groet er met eene ongelooflijke snelheid: duizende bloe men vormen er de zonderlingste veelkleurige figuren op dit groot groen tapijt, en verspreiden alom hunne liefelijke geuren. Eene menigte kanelien met de rijkste kleuren versierd, zweven door de lucht, terwijl de kleine colibri, als een diamant, op de kelk der bloemen schittert. Hier en daar ziet men enkele of meerdere damherten, die zadht op het gras rusten, terwiil de kud den veelsoortig vee, als door eene zee van groen waadden. De lucht-fs zacht, de hemel onbewolkt, en niets is bekoorlijker dan dat land in dit jaargetijde. Niettemin noodzaakt de waarheid mij te zeggendat de prairies dan aan eene plaag zijn blootgesteld, welke naar die van Egypte gelijkt, ik bedoel de muggen. Deze insekten gaan met den wind mede, en wel in digt gesloten massas. Zij vallen een damhert of buffel aan, hechten zich aan dezelve, en doen het dier in weinige minuten in de hevigste folteringen sterven. Om dit te kunnen begrijpen, moet men nagaan dat hunne zwermen zoodanig digt zijn, dat er zich meer dan honderd insekten op eenen vierkanten duim be vinden. Ik zelf had gelegenheid, in de maand Met, welke op mijnen win- tertogt volgdehunne noodlottige magt waar te nemen. Ik bereed een schoon paard, en overeenkomstig de waarschuwing, weike men mii gegeven bad, had ik het geheel met dun linnen overdekt, uitgezon derd de oogen en neusgaten. Ongelukkiglijk kende ik niet de grootheid van het gevaar, en het schijnt dat ik de verschil'endc stukken linnen, niet met de noodige zorg aan elkander had gevoegd. Ik had reeds eenen vrij grootcu

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 3