A°. 183KÏ
LEYDSCHE.
MAANDAG,
L
C 0 U R A N
NEDERLANDEN.
24 APRIL,
fflëaj
\f l~ f
Leyden den 23scen April.
Met genoegen verneemt men twee nieuwe bewijzen van achting, door
bet buitenland gegeven aan verdienstelijke mannen onder onze land- en stad
genooten. De Heer C. J. Temminck, Directeur van 's Rijks Museum van
Natuurlijke Historie binnen deze stad, is vereerd met het Honoriare Lid.
maatschap van the Royal Medical and Chirurgical Society of Londen terwijl
de Hoogleeraar J. van der Hoeven benoemd is tot Corresponderend Lid
der Academie Royale de Medecine te Parijs.
Men schrijft uit 's Gravenhage van den 22 April:
Naar men verneemt zal Z. M. de Koning zich tegen de helft der volgende
maand naar hec Loo begeven, terwijl H. M. de Koningin alsdan naar Berlijn
vertrekken zal.
Gisteren heeft Z. K. H. de Prins van Oranje een uitstapje naar Soest,
dijk gedaan, van waar Hoogstdezelve bereids in deze Residentie is terug,
gekeerd.
Het heeft Z. M. den Koning behaagd den heer P. F. Freith, beeldhou.
wer bij de marine, te Vlissingen, tot broeder der Orde van den Nederland,
schen Leeuw te benoemen.
Men verwacht in de aanstaande week, bij de Tweede Kamer, het ver.
slag der centrale afdeeling nopens het ontwerp betrekkelijk de bankbreuk,
terwijl ook de andere, nopens het wetboek van burgerlijke regtsvordering
aanhangige ontwerpen van wet, onmiddellijk het onderwerp van de beraad
slagingen der Kamer zullen uitmaken.
De afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben zich
in de laatste dagen bezig gehouden met het onderzoek van de verschillende,
bij haar aanhangige ontwerpen van wet, betrekkelijk de nieuwe Nederland-
sche wetgeving. Naar het zich laat aanzien, zullen dezelve spoedig bij de
Kamers behandeld en afgewerkt worden.
In de voorgedragene wijzigingen in het derde boek van het wetboek
van burgerlijke regtsvordering, wordt, onder anderen, gezegd, dat bij de
elfde afdeeling van den zesden titel, een buitengewoon betyijsmiddel wordt
voorgesteld, hetwelk in het hedendaagsche Fransche regt onbekend is, doch
vroeger onder den naam van enquête affective in gebruik jwas, en dat nog-
thans in sommige Duitsche wetgevingen is opgenomen, terwijl voorheen
hier te lande onder den naam van enqueste valetudinar of ad perpetuum rei
memoriam een dergelijk middel bekend is geweest, hoezeer aanmerkelijk
verschillende, en wat de strekking, en vooral wat de daaraan toegekende
bewijskracht betreft, van dat, hetwelk men hier voorstelt, en hetwelk meer
in overeenstemming is met oe aangenomen beginselen en wijze van regtsple-
ging. Het kan in vele gevallen van groot belang zijn, dat men in de gele
genheid zij om daadzaken, welke door getuigen kunnen worden bewezen,
op eene wettige wijze te constateren, ook dan, wanneer er geen regtsge-
ding aanhangig is, waarin het bewijs van die daadzaken dadelijk te pas kan
komen, maar opdat, bij een eventueel op te komen regtsgeding, een bewijs
aanwezig zij van het bestaan dier daadzaken, welke nu door nog levende
en tegenwoordig zijnde personen kunnen worden verklaard; terwijl later,
wanneer dit bewijs in regten zou moeten worden geleverd,die personen reeds
overleden of aanwezig zouden kunnen zijn. Men heeft gemeend, dat, in
zoodanige gevallen, waarin er gevaar bestaat, dat het middel van bewijs
door getuigen zon kunnen verloren gaan, aan diegenen, die belang kunnen
hebben, om zekere daadzaken geregtelijk te doen constateren, hiertoe de
gelegenheid moest worden'gegevenopdat zij door den tijd niet van elk
bewijs dier daadzaken zouden worden verstoken. Men heeft geoordeeld,
dat eenige bepalingen omtrent zoodanige enquête buiten proces-verbaal zeer
wenschelijk moesten worden geacht voor onze Natie, bij welke, als zee
varend volk, een voorloopig getuigen-verhoor niet zeldzaam te pas zal ko
men, wanneer de personen, die omtrent de daadzaken, welke men gecon
stateerd wil hebben, verklaringen kunnen afleggen, naar onze Overzeesche
Bezittingen vertrekken, of andere groote zeereizen aanvangen, als waardoor
men buiten de mogelijkheid zou worden gesteld, om dezelve juist op het
oogenblik, dat het noodig zou zijn, als getuigen te hooren.
Nopens den gewijzigden titel, betrekkelijk den staat van kennelijk onver
mogen eens schuldenaars, wordt in de memorie tot toelichting van denzel-
ven, onder anderen, gezegd, dat bij de vroegere beraadslagingen over de
zen titel, het geheele stelsel, waarop dezelve berust, door sommige leden
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is bestreden, doch de meerder
heid echter met de Regering begrepen heeft, dat, zonder die bepalingen,
in de wetgeving eene gaping zou bestaan, die tot groote ongelegenheden
aanleiding zou geven, gelijk dan ook het gemis van dezelve in het nog be
staande Fransche regt dit proefondervindelijk heeft geleerd, vooral ten aan
zien van den boerenstand. Men houdt het dus nog voor onvermijdelijk dac
in het wetboek van burgerlijk regtsvordering de onderwerpelijke titel aan
wezig blijve, zoo wel uit hoofde van gemelde wetsbepalingenals uit hoofde
van de noodzakelijkheid, om de wijze te regelen oo welke de schuldeischers
hun gemeenschappelijk pand, de goederen van hunnen schuldenaar, zullen
beheeren, en te werk zullen gaan in het uitoefenen zijner regten jegens ande
ren. Intusschen vertrouwt men, bij de herziening van dezen titel, vele be
zwaren, die aan denzelven konden worden toegeworpen, te hebben uit den
weg geruimd, vooral door de gevallen te beperken, waarin een schuldenaar
in staat van kennelijk onvermogen kan worden verklaagd, en men heeft daar
bij den titel geheel m verband gebragt met de nu aangenomen wettelijke be
palingen omtrent de faillissementen, waartoe men zich in dezen titel, als
handelende over een burgerlijk faillissimentgrootendeels moet refereren.
Bij de behandeling der aan de Tweede Kamer voorgedragene wijzigingen
in het eerste hoek van het wetboek van burgerlijke regtsvordering, is, van
regeringswege, op de gemaakte bedenking, wegens het gebruik van Procu
reurs. welke men, immers bij de regtbankenalsonnoodig, kostbaar en
nadeelig voor de regts-stndie beschouwt, geantwoord geworden, dat het
bestaan van Procureurs reeds bij de wet op de organisatie der regterlijke
magt en andere aangenomene wetten uitgemaakt is, zoodat daarop thans niet
schijnt te kunnen worden teruggekomen Wat nu met dezer instelling be
treftzoo meent men, dat de ondervinding ten volle het nu heeft aange
toond van een beperkt getal Procureurs. Door het aanwezen van een be
paald getal van die ministeriele ambtenaren, wordt de zoo noodwendige
inzage en disciplinaire magt der regtbanken, ten aanzien van het voeren der
processen verzekerd, terwijl de geheele serveillance der regtbanken, vooral
in groote steden en arrondissementen, geheel vervallen zou, wanneer het aan
iederen gegradueerde alom vrijstond, de Procureurs-praktijk uit té oefenen.
Indien eeh ohbeperkt getal practizijns bij de regtbanken werd toegelaten,
zou het te voorzien zijn, dat de processen zeer zouden vermenigvuldigen,
en dat de ingezetenen door de menigvuldige practizijns, welke daarin een
middel van bestaan kunnen vinden, tot het aanleggen en voeren van proce
dures zouden Worden verleid. Juist de faculteit, welke thans in handelsza
ken is gegeven, om zonder Procureur te procederen, heeft het nadeeligè
eener vergelijkende bepaling doen inzienalzoo het geenszins te ontkennen is
dat het aan de mindere practische kennis van velen, waaraan thans handels
geschillen worden toevertrouwd, is toe te schrijven, dat zoo vele dier zaken
thans verkeerdelijk worden aangelegd, tot werkelijk nadeel der partijen. Al
leen de ondervinding, niet enkel de studie, kan hiertoe de noodigebekwaam
heid geven, en dit is de reden, waarom jonge gegradueerden nog niet altijd
hiertoe genoegzaam in staat kunnen worden gerekend. Daarenboven is hec
volstrekt noodzakelijk, dat er altijd bij iedere regtbank een genoegzaam getal
practizijns aanwezig zij, om de verschillende partijen te kunnen bedienen,
en wanneer men het uitoefenen der Procureurs-praktijk geheel aan de wille
keur der gegradueerden wilde overlaten, zou het in kleine steden ligcelijk
kunnen gebeuren, dat het vereischte getal van practizijns, tot de voortzet
ting van een ingewikkeld en omslagtig proces, niet te vinden was. De vrees
voor groote vermeerdering van kosten werd voor overdreven gehoudendaar
toch de werkzaamheden gesalarieerd moeten worden, wie dezelve ook ver-
rigt, en de Advokatenaan welke men deze handelingen zou willen toever
trouwen, daarvoor gewis niet minder in rekening zullen brengen dan een
Procureur zou hebben gedaan. Op de vraag, of regters ook scheidslieden
mogten zijn, heefc men gemeend, dat deze vraag ontkennend moest worden
beantwoord.
Uit Amsterdam meldt men van den 20 April:
Wij vernemen dat dezer dagen is opengesteld de spaarbank en kas,bestemd
toe het verleenen van voorschotten aan ambtenaren en gepensioneerdenop-
gerigt door het departement Zutphen, der Maatschappij Tot Nut van 't Alge
meen en goedgekeurd bij besluit van Z. M., van den 10 December 1836, N°. 5:
Als Commissaiissen de heeren: Mr. L. A. IV. Baron Sloet, Advocaac
en Procureur; L. Binkhorstkoopman; H. D.Tjeenk Willink, fabrikant;
|onkh. Mr. W. L. F. C. van Rappard, lid van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal; Mr. F. S. Op ten Noort, Sub-Officier bij de Regtbank.
En als Bestuurders de heeren: T. J. F. O. van 's Gravesande.
Uit Rotterdam melde men van den 19 April:
Den isden dezer vierde het Teekengenootschap, onder de spreuk: Hier»
door tot Hooger, deszelfs jaarlijksche algemeene vergadering ter prijsuitdee-
ling, in het gebouw der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen.
De heer J. van Harderwijk Rz., Secretaris des genootschapsopende de
vergadering met eene redevoering over de verpiigtingenaan den Beeldenden
Kunstenaarals werkzaam Lid der Maatschappijverschuldigd.
Hierna droeg de heer E. C. A. Sandifort, Med. Doctor, als Commissaris
des genootschaps, het verslag van den staat en de werkzaamheden van hec-
zelve voor. Uit deze voordragt bleek de allezins gunstige bloei dezer in.
rigting, zoowel in het vermeerderd getal leden, als in de uitbreiding der
werkzaamheden; wachtende het bestuur ook een gewenschten uitslag op de
uitgeschreven prijsstof, waarop de stukken, vóór of uiterlijk den laacsten
Julij aanstaanden, moeten worden ingezonden. Verder werd in hetzelve ken
nis gegeven van de vereeniging, die met het schilderkundig genootschap,
hier ter stede gevestigd, op handen was, en waartoe reeds doorCommissien,
uit de genootschappen Hierdoor tot Hooger en Arti Sacrum, de grondslagen
gelegd waren; door welke vereeniging zich de gunstigste uitzigten voor de
beoefening en aanmoediging der kunst in deze stad openden.
Vervolgens werden door den redenaar de leerlingen bekroond, die in de
onderscheiden vakken den eereprijs behaald hadden.
Den 18 April is uit Middelburg naar zee gezeild het schip de Zeeuw
Kapitein J. J. ter Hofstede, met 214 militairen, waaronder 8 officieren, onder
commando van den Majoor Egter van Wissekerkebestemd naar Oost-Indiën.
Den 18 April is uit 's Rijks dok te Vlissingen ter reede gehaald Zijner
Majs. korvet AmphitriteCommandant Tengbergen.
Te Luxemburg heeft het Geregtshof zekeren Heinz ter dood veroor
deelddie zijne zuster vergiftigd had, door Spaansch groen in brandewijn to
mengen.
T U R K Y E.
Konstantinopel den 29 Maart Voorleden week hebben eenige Britsche
officieren, in begeleiding van den heer Pisani, de eer gehad, den Sultan de
geschenken te overhandigen, welke de Koning van Engeland hierheen had
gezonden. Zij bestaan in eenen prachtigen statie-wagen, een mortieren
eenige kanonnen, naar een nieuw monster; een groot aantal Mathematische
instrumenten voor de polytechnische school, en eindelijk eene verzameling
boeken van krijgskundigen inhoud.
De Sultan heeft over dit nieuwe bewijs van opmerkzaamheid van zijnen
hoogen geallieerde zijne levendige erkentelijkheid aan den dag gelegd. Hij
heeft zich over het gebruik van verscheidene instrumenten, als ook over
dat van bet nieuwe geschut omstandig laten onderrigten, en daarbij herhaal
de malen zijne vreugde en bewondering over dezen schoonen arbeid uit
gesproken.
De Gezant van Engeland Lord Ponsonby had eenige dagen daarna een ge
hoor bij den Sultan, om hem den brief, die bij het geschenk was, te over
handigen; bij welke gelegenheid hij de eer had twee Britsche officieren aan
Z. H, voor te stellen,
Volgens berigten uit Smyrna heerschte aldaar nog altijd de pest, zoo
wel als in omliggende oorden. In Konstantinopel was dezelve veel afgeno.
men, en men had hoop, dat de ziekte geheel zou ophouden.
Volgens berigten uit Konstantinopel van het laatst van Maart, zou Lord
Ponsonby toen besioten hebben, om die stad niet te verlaten en zelfs na de
aankomst van den heer Vaughan, den nieuwen Bricschen Gezant, daar te
blijven. Men wist niet, waaraan dit besluit, hetwelk veel opzien baarde,
eigenlijk was toe te schrijven.
Smyrna den 27 Maart. De laatste berigten uit Cafro, van den nden dezer
vermelden de terugkomst van den onder-Koning uit Opper-Aegypte. Ibra
him- Pacha had den Vorst Puckler-Mmkau met veel onderscheiding behan.
deld en verscheiden bijeenkomsten met hem gehad. De Aegyptische vloot t
die in het arsenaal zeilree lag, en tegen welker uitloopen de Consuls van