A\ 1837. L E Y D S C II E ~y*r* 8. C O U R A N MAANDAG, Svïiü£a-2 Ajs-' 0> '6 M A A R T. J rsi NEDERLANDEN. Leyden den «jden Maart. Men melde uit 's Gravenhage van den aden dezer het volgende; Dezer dagen heeft de Regering geantwoord op de bedenkingen, welke in dc Rfdce- lingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gemaakt zijn tegen de drie omwerpen van wet, betrekkelijk 's lands financien, die bij haar aannangig zijn. Zij heeft zich daarbij bereid verklaard, om ten aanzien van verschillende bedenkingen en geopperde twijfelingen, inet dc vergadering, op eene vertrouwelijke wijze, mondelinge aanmerkin gen te wisselenen de verlangde inlichtingen te gevenwaartoe zij zich dan ook vol komen bereid betoont. Betrekkelijk het ontwerp, tot het uitgeven van losrenten, op een gedeelte der schuld, ten laste van de overzeesche bezittingen, wordt, in het algemeen, al dadelijk, wegens de algemeene aanmerking, dat de schuldenlast door de bepalingen van dit ontwerp van wet zou vermeerderen, aangevoerd, dat men vermeent, dat zulks bet geval niet zijn zal, als strekkende hetzelve alleen om een naar de omstandigheden gewijzigd gebruik te ma ken van de schuld, welke bij art. 4 der wet van 24 April 1836, Staatsblad N°. 11), daargesteld is, en wel slechts voor het gedeelte, hetwelk volgens die wet beschikbaar is. De zaak hiertoe beperkende, geschiedt zulks, omdat bet oogenblik niet geschikt geoor deeld wordt voor eene meer algemeene uitvoering -9 of 0111 voor te dragen de nadere wet telijke bepalingen, welke daartoe, naar artikel 3 dier wet, zouden worden vereischt. Nadere uitleggingen gevraagd zijnde ten aanzien van de begrooting op 21,000,000 van bet kapitaalbedoeld bij 2 van art. 4 der wet van 24 April 1836, zoo heeft men het tevens noodi* geoordeeld, den zatnenhang van dat artikel eenigzins nader te beschou wen. Er werdeif daarbij 51 ïnillioenen k 4 pCts. schuldbrieven bestemd: 1®. om af te lossen de vroegere Oost-Ind''sche leening; en 20. om terug te geven de voorschotten, voor de betaling der zoogenaamde Belgische schuld. Wat het eerste punt betreft, be staat de beperkende bepaling, dat de uitgifte der obligatienen het gebruik der aflos singen, later bij de wet zal worden vastgesteld, waarvan hier nog geene rede is, en men wil thans alleen gebruik maken van het kapitaalbedoeld bij 2, hetgeen de wet vrijlaat, en hetwelk men tegen 4 ten honderd zou hebben uitgegeven, indiende omstan- di 'lieden bet veroorloofde. Tot den isten Julij 1836 zijn de renten en aflossingen van de vorige leeningen voldaan, en het kapitaal derzclve was door de uitkeeringcu naar de vorige wetten gereduceerd op 29,810,644. 05hiervoor eene ronde som van 30 mil- lioen bestemmendeis men tot de berekening gekomenom 21 millioen aan te wijzen tot bet oogmerkhierboven sub N°. 2opgenoemd. Men beeft voorts geen bezwaar ge vondenom zamen te voegen de twee kapitalen van 21 en van 9 miliioen, omdat de schuld, volgens uitdrukkelijke bepalingen der wetten, van volkomen gelijken aard is, ■eb omdat het weder-opnemen der 4 pCts. schuldzoo wel op gronden Van billijkheid als voorzigtigheidwordende aangenomen, er geene mogelijkheid'bestond om onderscheid te maken tusschen de schuldbrieven, opgrond van beide die schulden, 1111836 uitgegeven. De Reiering erkent, dat de 4 pCts. schuldbrieven van 1836, thans geen 93 pCt. gelden, maar zij vraait, of die schuld wel op eene andere wijze kah worden ingenomen, daar zij nog zoo oniangs, ja zelfs voor den laatste» termijn, nog in de maand December jl. is uitgegeven. Dit zou, naar men meent, immers niet billijk geweest zijn, ten aanzien van deelnemers, die, deelende de uitzigten in den aanvang van 1836, ten aanzien van den töekomstigen stand der rente gekoesterd, konden verwachten, dat niet zoo spoedig eene leening tot booger rente, zou plaats vinden, en ohginistig op hunne deelnemingen zou werken. In 1836 is werkelijk uitgegeven het kapitaal van 14 millioen guldens, maar de Regering beeft de zekerheid, dat althans niet meer dan 12 millioen guldens van dat kapitaal in de nieuwe oncratie zal worden gebezigd. Wijders geeft zij te kennen, dat om aan de beperking, bij art. 3 vastgesteld, te voldoen, er zal kunnen worden bepaald, dat men zich bij de deelneming zal beboeren te verklaren, of men ten oogmerk heeft, om de fottrnissementen al dan niet voor de helft, met 4 pCts. schuldbrieven te doen; d-1 zoodanige verklaring bij vroegere leeningen meermalen beeft plaats gevonden, zoo ais blijken'kan uit art. 8 der wet van 6 Januarij 1832, Staatsblad N°. 9), en art. 4 der wee van 22 November 1832, (^Staatsblad N°. 54)en dat naarmate van deze onder scheidene wijzen van deelneming, de toelating tot dezelve zal kunnen plaats vinden, al tijd onder dc restrictie, bij het derde artikel gemaakt, dat de renten der overblijvende 4 pCts. obligatien, met die der uit te gevene 5 pCts. schuld, te zamen genomen, de som van ƒ1,200,000 niet zullen te boven gaan. Wat betreft de bepalingen omtrent de betaling der rente van de uit te geven stukken, verklaart men, dat het doel is. om die te doen geschieden op volkomen gelijke wijze als op de obligatien, in 1836 uitgegeven, en heeft fnen geoordeeld, dat bet genoegzaam ware, dit later in liet berigt der leening te doen uitdrukken. Nog wordt gezegd, dat welke voornemens er ook bestaan hebben, om eene breedere uitvoering aan de wet van 24 April 1836, en wel bijzonder aan deszelfs eerste artikelte gevenmenna eene grondige overweging van de gesteldheid van lier oogen blik, overtuigd is geworden, dat aan eene nieuwe uitgifte van 4 pCts. schuldbrieven, thans niet zonder groot bezwaar kan gedacht worden. Ten opzigte van het tweede ontwefp, tot voorziening in de volle rentebetaling van de Nationale schuld, gedurende den jare 1837, is aangemerkt, dat op liet voorbeeld van het laatstverloopen iaar, men het. verkieslijk geacht heeft, de vereischte gelden tot ver zekering van de volle rentebetalingwederom door de geldmiddelen der overzeesche be zittingen te doen voorschieten, zonder daarvoor eene leening te doen, waarvan dv renten ten laste van de begrooting zouden vallen; dat sedert 1834 dit onderwerp steeds bij voor schot buiten de middelen van de begrooting is .gevondenen door de bepalingen van ar tikel 4 der wet van 24 April 1836, Staatsblad N°. 11), bet voorschot sedert 1834 ge daan, eene vordering van de koloniale administratie is geworden, ten behoeve van welke administratie men die vordering dus in tijd en wijle, in deszelfs geheel zal moeten doen gelden; dat wat betreft het kapitaal, ter bereiking van dit oogmerk aangevraagdboewei hetzelve eenigzins ruim moge schijnen, men niet uit het oog heeft mogen verliezen, de niet altijd zekere kansen eener leening en de mogelijke omstandigheden, die op dé 00- hrengst derzelve van invloed kunnen zijnen zal in allen gevalle de juiste aanwijzing van die opbrengst aan de Staten-Generaal gedaan worden; dat eene plaatsing van bet kapitaal op onderscheiden tijden, en dus met verschillenden ingang van rente, gebleken is, indien deze maarregel anders over het algemeen goedgekeurd wordt, met ongelegen heden vergezeld te gaan; dat de opening der deelneming bij eenen nWemeenen ingang met April on eene meer regelmatige wijze kan plaats vinden, én zich het rente-be zwaar moet bepalen tot een halfjaar over de helft van de te plaatsen som; dat zoo men zich overigens, door de gedane voordragt, in staat wil stellen, om liet crcdiet van den Staat volkomen cn tijdig te verzekeren, daarmede de opregre wensch vergezeld gaat, dat het geheel der uitgave niet zal vereischt wordenen dat de loop der zaken moge toela ten om zich bii vervolg van dit zeker drukkend bezwaar te kunnen ontslaan. Eindelijk ten derde, is, nopens het ontwerp, tot het toestaan van buitengewone uit gaven voor i8rr, door de Regering te kennen gegeven, dat door het doen van gemelde voordragt, voldaan wordende aan den bii herhaling in de vergadering aan den dag ge legden wenschdat alle Staatst-uitgaven door de Staten-Generaal mogten worden vastge speld ofschoon dezelve ook werden gekweten uit middelenwelke buiten de gewone Sraats-inkotnstenen zonder bezwaar der ingezetenen, ter beschikking van de Regering juin gekomen, hieruit eene wijze van behandeling van eenen anderen aard, als die. welke gedurende de laatste drie jaren is gevolgd, ontstaat; dat de onderhavige voorstellen niet in vergelijking kunnen worden gebragt met de wet van 14 Junij 1833 (^Staatsblad N°. 27), als behelzende deZe wet bet beschikbaar stellen van een gedeelte der sommen over een gedeelte des iaars van de veel aanzienlijker credieten voor her iaar 1833, hij de wet van 22 November 1832, Staatsblad N°. 53), toegestaan, terwijl de tegenwoordige voor stellen eene voorziening voor het geheele iaar ten doel hebben; dat het schijnbaar groot verschil tusschen de aanvrage van het Departement van Marine en van Oorlog zich niet blootelijk op de vergelijking dezer sommen Iaat beoordeelen, maar in verband moer wor den beschouwd met de wezenlijke behoeften en de toekenningen der begrootin«rdat de onderhavige voorstellen met der daad zijnde eene verbooging van de vastgestelde begroo ting, door de omstandigheden gebodenmen gemeend heeft, dat dezelve wat den vorm betreft, geliikhoudend zijn als die, laatstelijk bij de wet van 22November 18-^2, Staat e- Had N°. 53"), aangenomen; dat met opzigt tot de middelen, door welke de gevraagde sommen zullen worden goedgemaakt, men geoordeeld beeft, door eene algemeene aan- wijzingbij art. 3 van liet ontwerp, eene gewenschte geruststelling tegen alle bezwaren voor de ingezetenen te moeten geven; en dat het 127ste'artikel der grondwet is in acht genomen, door eene afzonderlijke toewijzing van sommen vau elk Departement, voor hetwelk de behoefde bestaat. De ingekomen antwoorden hebben gisteren, in dc afdeellngen der Tweede Kamer, het «mderwerp van een nader onderzoek uitgemaakt, waarna ook de Centrale afdeeling van gemelde kamer, is b\jceag§kon>M. j\T. de koning van Pruisser, onderrig: geworden zijnde, dac de equi page van liet voor e enigen tijd bij Zantvoort gestrande Pruissische schip Amanda Rosalinadoor de te Zantvoort aanwezige reddingboot met veel gevaar geréd was geworden, heeft goedgevonden aan'de personen van Jan Ot oen, Jacob Arentie Paap, Jane Arentte PaapPieter Le end enz. Koning, Jicob SchaapPieter Ariesz. MolenaarJan MolenaarPieter Klaatsz. Paap en Engel Ariesz. Koop erwelke bij die gelegenheid de bemanning van de reddingboot hebben uitgemaakt, aan ieder eene gratificatie te verleenen van zes Friedrichs d'or, vvelke hun dezer dagen is uitgereikt. Tot Neuerlandschen Consul te Civita-Vecchiain de Kerkelijken Stfju, is benoemd de heer ,7. Arata. Nog wordt uit 's Gravenhage van den 4 Maart gemeld: i)e Opper-Kamerheer van Zijne Maj. den Koning,heelt gisteren bekend gemaakt, dat bet Hof op den 4den dezer, den rouw voor vier weken zal aannemen, ter gelegenheid van het overlijden van Zijne Maj. den Koning Gustaaf IK Zullende gedurende de eerste veertien dagen de middelbare, en gedurende de laatsce veertien dagen de ligte rouw gedragen worden. De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gisteren eene zitting mee gesloten deuren gehouden, welke een geruimen tijd geduurd heeft, en waarin Hunne Lxc. de Ministers van Financien ad interim en van Buitenlandsche Zaken verschillende ophelderingen en inlichtingen óan de leden der Kamer, betrekkelijk de aanhangige financiële wetten, als nopens den stand der staat kundige aangelegenheden, gegeven hebben. Naar men verneemt, is aan de leden der Kamer, wegens het in deze zitting voorgevallene, het striktste geheim opgelegd. Mén verneemt echter tevens, dat er, ten gevolge van hec gehouden comité-generaal, eenige ligte veranderingen in de wets-ontwerpen gebragt zijn, welke heden, in de afdeelingen der Kamer, het onderwerp van een nader onderzoek hebben uitgemaakt. Men verwacht thans in den loop der aanstaande week de algemeene beraadslagingen over deze financiële wets-ontwerpen. Gisteren nacht is alhier overleden de heer P. J. Groen van Prinsterer% Staatsraad in buitengewone dienst en Ridder der orde van den Nederland- schen Leeuw. Blijkens eene opgave van den Quaestor-Generaal van de algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, heeft de algemeene collecte ten behoeve van noodlijdende kerken en personen in den jare 1836, opgebragc de somma van 18,496.205. Bij deze opgave is het berigt gevoegddat uit de naastvorige inzameling wederom aan vele noodlijdende weduwen en weezen eene aanmerkelijke ondersteuning is uitgereikt, en dat dezelve ook vooral gestrekt heeft, om, met de edelmoedige hulp van Z. M. onzen ge- eerbiedigden Koning, de onderstaande gemeenten in de gelegenheid te stel len, om in derzelver nieuw gebouwde of herstelde bedehuizen de openbare godsdienst bij te wonenalsin Gelderlandde gemeenten Herwen c. a. en Rhenoy; in Zuid-Hollandde gemeenten St. Athotiie-polderHeinenoord en Willige Laneerak; in Noord-Holland, de gemeenten Schellingwoude Litdam en Zuiderwoude in Overijssel, de gemeente Hengelo; in Gronin gen, de gemeenten Ferwerd en Zoltkampen in Noord Bvaband, de ge meenten Deurne Knik, Beers en Moerdijk. Met genoegen heeft men uit een en ander opgemerkt, dat deze inzameling, de naast vorige nog over treffende, alzoo in toenemende mate ten bewijze heeft gestrekt, zoo wel van mededeelzaamheid als van belangstelling in de openbare godsdienst. Bij de opregte dankbetuigingen," aldus gaat de Quaestor-Generaal in het herigtwaaruit wij deze bijzonderheden onileeden. voort, „van de 200 grooteliiks beweldadige gemeenten, voegt hij ook zijnen welmeenendendank. Van nabij bekend inet den nood, waaronder zij gebukt gingen, gevoelt hij té meer de waardij van het voorregt, hetwelk zij, naast God, aan de Christe. liike hulpvaardigheid te danken hebben, maar hii gevoelt zich niet minder gedrongen, om de belangen van nog zoo vele noodlijdende gemeenten, voor welke nog geene hnlpbetooning mogelijk was, ten sterkste aan te bevelen. Hij wenscht en vertrouwt, dat de aanstaande jaarliiksche inzameling vvetierom de bewijzen zal opleverendat men hec hooge belang van deze weldadige inrigting blijft inzien, en volgaarne wil bi'dragen, 0111 liet groote voorregt, de ongestoorde openlijke godsvereeritighetwelk men zelf geniét, ook aan de hulpbehoevende gemeente mede te deelen. „Ter bereiking van dit zoo heilzaam oogmerk, durft hij ook bij deze ge^ legenheid wederom inroepen de krachtdadige hulp en den invloed van de waardige Leeraars der gemeenten, terwijl hij met de bede eindigt, dat Gods genadig welgevallen over dit werk kennelijk zij, en Zijnen alles vermogen den zegen hetzelve achcervolge en bekroone." Uit Amsterdam meldt men van den 4 Maart: Gisteren voormiddag is er brand ontstaan ten huize van Hendrik van Ra' ver.steinvuurwerkmakerwonende op de Oostenburgergracht N°. 29. Rene ontploffing van eenig buskruid, hetwelk op de vliering voorhanden was, volgens de opgave des eigenaars behoorlijk verzorgd), is de oorzaak van 'tién brand geweesc, welke door de hulp van drie brandspuiten is gebluscht; echter is de bovenste verdieping van het huis geheel vernield, en de inboe del van Ravenstein en die van de behoefcige bewoners der kamers en kelder grootendeels bedorven en vejnield. Onvoorzigtiglijk heeft men twee jongens op den zolder laten werken, die door hec ongeval, de een meerder, de an der minder, iil het aangezigt, aan het hoofd en ligchaam zijn verwond. T U R K Y E. Volgens berigten van Konstantinopel tot 1 Februarijhad de Snitan ver scheidene der oproerige Albariische opperhoofden, waaronder ook de beruchte Tafil-Busi behoorde, begenadigd. Tot vervolging der zeeroovers, die voör eénigen tijd in de wateren van Alexandrie verschenen waren, had de Onder koning twéé oorlogschepen en eene stoomboot uitgezonden, die vooredu- rend kruisende bleven. De Oostenrijksche Admiraal, GraafDandalo, had, op verzoek ven den Oostenrijkschen Consul, tot hetzelfde doel den Monte- cuculi afgezonden en sedert dien tijd hoorde men niejs meer van zeerooveriiem liet Turksche Regeringsblad van 29 Januarij jl. behelst een bevelschrifc des Sultans, waarbij ten strengste bevolen wordt om het bij den Koran voor geschreven vijfmalige gebed geregeld te verrigten, terwijl een gelijk bevel gegeven worde ten aanzien der vijf afwasschlngenwelke elk muzelman dagelijks moet doen. In hetzelfde blad leest men het volgende: Z. H. de Sultan, getrouw aan het voorbeeld zijner doorluchtige voorva deren, en door dén vurigscen ijver voor het welzyn der godsdienst bezield,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 1