ruimte,en zulks ten aanzien van die Staten, welke dezelfde wederkeerigkeid van waarborgen voor de Fransclie drultpersvoortbrenselen zullen hebben vastgesteld. 2°. Het overbrengen van vreemde nadrukken naar het Fransclie grondge bied zoude ophouden, gelijk ook de bevoegdheid van wederinvoer gedurende vijf jaren, hetwelk bij de wet van 27 Maart 1S17 aan de uit Frankrijk ge. voerde Fransche boekwerken is toegestaan. Deze laatste bepaling zonde vooral het gevolg hebben, dat aan de Fran sche nijverheid het middel werd gegeven om zelve, door eene bekwame mededinging, het misbruik van nadruk te bestrijden, hetwelk door het streng- ate verbod nimmer geheel zal kunnen worden uitgedelgd. In den nacht tusschen eergisteren en gisteren is brand ontstaan in de groote boekdrukkerij van den heer Everat. Een gebouw, waarin 26 persen stonden, is verbrand, andere zijn beschadigd, maar het papier-magazijn, de groote zetterij, het woonhuis en nog een locaal met 19 persen zijn behou den gebleven. De schade wordt op 400,000 tr. begrooc. Den 9 Februari]Het Journal de Commerce meldt, dat de Nuntius van den Paus, bij het Fransche Gouvernement gisteren depeches ontvangen heeft, welke van zeer veel belang zijn. Er zon in die depeches wederom aange drongen worden op de ontruiming'van Ancona; de Paus geeft te kennen, dat niet medewerking van Frankrijk thans de rust in zijne Staten is herstelden dat het 1111 de wetten derzelver loop lieboen hernomen, en alle vroegere misdrijven in vergetelheid zijn gesteld, onnoodig zoude wezen een Fransch garnizoen langer in italie te doen blijven. Het Kabinet schijnt geenszins geneigd te zijn om aan het Aposcolische verzoek te voldoen; integendeel moet het Gouvernement voornemens zijn nieuwe troepen naar Ancona te zenden zoo doende protesterende tegen eene sommatie, welke onder het schild van den Paus door Oostenrijk tot ons wordt gerigt. ]}e Maarschalk Clausel staar aan menigen aanval der dagbladen bloot. De National beschuldigt hem, dat hij door de onderneming tegenConstantine zijn eigen roemhet leven der soldaten en de eer van Frankrijk heeft op het spel gezet, daar hij genoeg gewaarschuwd was, dat dezelve moest misluk ken- dat het ook zeer af te keuren was, dat de Maarschalk, in Frankrijk aankomende, in plaats van regtstreeks naar Parijs te gaan, eerst zijne land goederen en ijzersmelterijen bezocht heeft. Verder meent dit blad, dat het veel beter zou zijn Constantine te laten liggen en de sommen voor eene nieuwe onderneming tegen dezelve bepaald, liever ter colonisatie van Algiers te besteden. Met gerucht liep den sden te Strasburg, dat de zich gevangen gesteld hebbende officieren, tot eene volgende zitting der Assises zouden bewaard worden, zoodat zij eenige maanden lang gevangen konden blijven. R1en heeft berigcen uit Malta van den 15 Januarij ontvangen. Er is geene spraak in van de pest, wélke men voorgaf, dat er was uitgebroken. Het bevestigt zich, dat een Engelsch smaldeel naar Tripoli gezeild is. Geenerlei correspondentie beeft voor alsnog het berigt van eenen moord aanslag op des Sultans leven bevestigd. Alles doet dus gelooven, dat deze, door den Messager des Chambres hec eerst medegedeelde tijding, van allen grond ontbloot is. Den 9 Februarij. De heer DupinVoorzitter van de Kamer heeft den door de dagbladen bekend gemaakten brief van den Maarschalk Clausel, ook openlijk in eenen zeer langen brief beantwoord. In denzelven ontwikkelt hij ziin gevoelen over de krijgstogten der Romeinen in Afrika en meent dac deze tot ondergang van Rome hebben aanleiding gegeven. Hij toont ver volgens wel aan, dat men den Maarschalk niet met den Consul Calpurnius noch Mehemei Bey met Jugurtha kan vergelijken, maar is rocli van gevoe lendat die togten in Afrika een wezenlijk ongeluk voor Frankrijk zijn, daar er manschappen en schatten verspild wordeu zopder eenig goed gevolg. Dupin is van gedachte, dat men zich moest bepaald hebben tot het bezetten van eenige versterkte punten, om de roofnesten aan de Afrikaansche kust in be dwang te kunnen houder. De Maarschalk Clausel heeft daarop wederom den volgenden brief bekend gemaak; „Ik leb den langen brief ontvangen, welken gij mij de eer hebt aange daan gil.eren ce schrijven in antwoord op den mijnen van daags te voren. „Ik'ieb, Mijnheer de President, niet uw oordeel gevraagd nopens dê oude of hedendaagsche geschiedenis van Numidie, maar wel of gij door deze woorden: „en toonde ons zijne magt tot in die streken, waar Rome, reeds bedorven geworden, het ongeluk had Calpurnius te zenden en Jugurtha te ontmoeten," hebt willen zinspelen op mii, of op de daden van mijn bestuur. „Ik verzoek een bevestigend of ontkennend autwoord, hetwelk ik regc heb van uwe rondborstigheid te eischen." MENGELINGEN. SANDWICHS-EILANDEN. (.Vervolgd) Een vreemdeling verhaalt dat gedurende dezen opsluicings-tiid hij eene Kano voorbij eenige huizen zag varen; op denzelfden oogenbiik viel een der mannen, die zich op dezelve bevonden in het water luidkeels om hulp schreeuwende, een der bewoners dier huizen, een grijsaard, hoort deze stem en alleen zijne menschlievendheid gehoor gevende verlaat hij ziin huis om hem te redden, doch de handlangers der priesters, die d»ar verscholen waren wierpen zich op hem, en sleepten hem naar den tempel, alwaar de dienaren der Goden op offers wachtten. Middelerwijl had de gewaande dren keling zich zeiven gered, ook deze had gediend om op zoodanige wijze de Goden van offers te voorzien. Deze trekken, hoewel opmerkenswaardig, geven nog slechts een flaauw denkbeeld van de niet alleen barbaarsche, «laar kleingeestige en dwarsdrij. vende instelling der Tabon, welke geheel het huisselijk leven wilde regelen, gedurig de verbeelding verschrikte, en altoos ontberingen of lijden oplegde. Deze Godsdienst vermenigvuldigde, ten laste van het volk, de tempels, de ceremonien, en de offerhanden. Men eischte voor de tallooze afgoden vele schatten; de geestelijke magt was alleen nuttig voor zich zelve, en bood het volk geen dier voordeelen aan, welke hetzelve deze plagen met geduld zouden kunnen doen dragen. In tegendeel, de onschuldigste vermaken wa ren verboden. Toen de vreemdelingen zich onder hen kwamen vestigen, merkten die in boorlingen, welke niet door dweepzucht verblind waren, den gelukkiger toestand dezer nieuw aangekomenen op. Men zag, dat zij zich geene omberingen oplegden, dat zij ten allen tijde hunne bezigheden konden 'waar nemen, dat zij de gramschap van geene wispelturige bovennatuurlijke mag- ten vreesden, en met weinig eerbied van de Goden van Hanonaiï schenen re spreken. Al deze overwegingen hadden de geesten genoegzaam voorbereid tot de verandering, welke Riho-Riho wilde daarstellen, toen deze den troon beklom, zoo dat hij weinig of geene hinderpalen ontmoette. De Zendelingen konden dus vrij hunne werkzaamheden beginnen en zetle den dezelve dan ook met het beste gevolg voort. Men gaf hun eenen gids Makoa genaamd, een zeer wonderbaarlijke personaadje, van wien de Zende lingen de volgende beschrijving geven: „Het was een oude dienaar des Konings. Hij was klein van gestalte, en tusschen de veertig en vijftig jaren oud; een bos lange, zwarte en gekrulde haren, overschaduwde zjjn gerimpeld voorhoofd; twee andere dergslijke bossen hingen aan beide zijden van het hoofd achter de ooren2! het ov.e- rige was zoo goed mogelijk weggeknipt. Eene tatouering verlengde Zijne wenkbraauwen en trok eenen halven cirkel om zijne kleine zwarte oogen; eene andere tatouering vertoonde twee geiten boven elke wenkbraau wtwee andere afbeeldingen van hetzelfde dier waren aan weerszijden van den neus geplaatst, op dezelfde wijze ais de leeuwen, die een wapenschild ondersteu nen; twee andere geiten eindelijk bezetteden de hoeken van zijnen mond. Zijn baard was even als zijn haar weggeknipt, uitgezonderd dat gedeelte, hetwelk onder de kin groeide. Zijne kieeding bestond in een stuk goed dat hein bij wijze van shall over de schouder hing, en aan twee hoeken op zijne borst was vastgetriaakt. Hij was mee eenen grooten waaijer van kokosboo» me^-bladeren voorzien, waarvan hij zich bediende om de vliegen ce verja gen en de kleine jongens te kastijden, die altoos geneigd waren zich op zijnen weg te verzamelen'en hem te plagen." Deze vreemde cicerone vervulde zijne functien zeer wei. Overal waar hij de reizigers, bragtwerden zij wel dutvangen en behandeld. Zes dagen na htm vertrek van Kaïrva waren zij aan de baai van Kairakekona geko menplaats van liet ongelukkig voorval, dac de dagen van den Kapitein Cook, deed en.algen. Zij vernamen er nieuwe bijzonderheden, betreffende het einde van dezen zoo waardigen zeeman, en hetgeen na hec vertrek van den Kapitein King op het eiland gebeurde. Des ochtends vroeg bezocht de heer Goodrich de plaats alwaar het lig. chaam van Cook in stukken werd gesneden' en zijne beenderen werden ver brand. Het is eene kleine ruimte van citca vijftien voeten in het vierkant, omringd door eenen muur van vijfvoeten hoogte. Men ziet op deze plaat, eene soort van oven, van achttien duimen hoogte, uit drooge sceenen ge vormd; men zag er nog de sporen van het vuur, ciat de overblijfselen van den zeeman had verteerd. Alen vindt nog op hec eiland enkele ooggetui gen van dit droevig voorval, en zelfs mannen, die er een levendig deel aan hadden genomen. Hunne verhalen verschillen zeer weinig van die des Ka piteins King, opvolger van Cook. „Men kan geen verwijt aan den vreemdeling doen, zeggen de inboorlin gen. Men had hem zijne boot gestolen en hij was van voornemen den Ko ning als gijzelaar te houden, tot dac hem zijne boot zoude zijn teruggege ven. De Kapitein en de Koning (Teirapon) trokken langs het.strand, toen eene menigte inboorlingen kwamen aanloopen en het vercrek des Koning» wilden beletten; te gelijker tijd verhief zich het geschreeuwOorlog! De vreemdelingen hebben ons bet eerst aangevallenz-ij hebben op eene kano ge schoten. en een opperhoofd gedood. He: verontwaardigde volk verbeeldde zich dat men ook deszeifs Koning wilde dooden; de sceenen, knodse^i en pieken, werden voor het gevecht toebereid. De vreemdeling scheen besluiteloos en geschokt, maar hij bleef op de teruggave der boot aandringeneen der onze., bragt hem eene stoot toe met zijne piek, doch hij doodde dezen man met een geweerschot. Alen begon hem daarop steenen toe te werpen, hetgeen de vreemdelingen, dit ziende, beantwoordden met eene losbranding op hec volk. De Kapitein wilde eenige bevelen aan zijn volk geven doch dezelve werden niet begrepen. Hij trachtte het volk aan te spreken, maar op den zelfden oogenbiik oncving hij eenen dolksteek in den iug, terwijl een lans steek hem het ligchaam doorboorde, hij viel dood in het water. Zoodra men bemerkte dac hij opgehouden had te leven, lieten zich de klagten van het volk hoorei). Alen verbrandde zijn vleesch, na het van de beenderen te hebben afgescheiden, even als men bij de lijkplegtigheden oer opperhoofden doet." Eene bijgeloovigheid der inboorlingen deed hun denken, dat Kapi tein Cook hun God Rono was, die bij hen een bezoek was komen alleg- gen; zijne beenderen werden met zorg bewaard en op eene Godsdienstige wijze vereerd. Verscheidene opperhoofden spraken over die voorval, niet dan met het diepste leedwezen en die gevoelen is algemeen bij het volk van Hanonaiï. Men beschuldigt ook den Koning Teirapon nietmen erkent dat mets op zijne orders ge-daan werd. Wat de wijze aangaat, waarop het lijk van den Kapitein behandeld werd, deze heeft men verkeerdelijk in Europa uitgelegd. Verre dat het eene kanibalen daad was, is het buiten twijfel, dat hec naar 's lands gebruik een eerbewijs was; de Zendelingen hebben hiervan de zeker stel bewijzen verkregen, en in hunne verslagen opgeceekend. Zie hier hoe zij den oorsprong van het geloof verhalen dat bij de inboor, lingen heerscht, dat Kapitein Cook een hunner Goden was „Een hunner volksverhalen maakt melding van eenen Koninggenaamd Rono of Crono, die zijne vrouw in eenen oogenbiik van gramschap had gedood. De onge lukkige had weldra berouw; doordroefheid overstelpt, werd hij krankzinnig, In dezen toestand doorreisde hij al de eilanden, een ieder die hij ontmoette tot een gevecht uitnoodigende, eindelijk scheepte hij zich op eene kano in, en vertrok naar verre landenvan waar hij niet terug kwam. Eenigen tijd daarna plaatsten zijne onderdanen hem in de rij hunner Godheden en jaar lij ksche feesten werden ter zijner eere gevierd: het worstelen en vuistvechten maak.en er een voornaam deel van uit. Bij de aankomst des Kapiteins Cook, hielden sommige lieden hem voor den God Rono; dit gerucht verspreidde zich spoedig, en sedert dien tijd heeft het zich gehandhaafd. Hieraan moet men ook toeschrijvendat wanneer Cook het eiland rondreisde en een dorp bezochc, de afgoden bij hem werden gebragt, hec waren Goden die een God bezochten. Toen men echter bij bet gevecht zijn bloed zag stroomen en een smart geluid hoorde durfden eenige verlichte geesten onder nen zeg gen: Dit is Rono niet. Maar de algemeene opinie werd er niet door ge. schokt; de beenderen der Godheid wercien in Aenheian, tempel aan Rono gewijd, geplaatst, jaarlijks met groote staatsie rondgedragen, en aan de an dere godheden in de tempels aangeboden. Deze kostbare overblijfselen zijn in een biezen mandje geplaatst, dac met roode vederen, als het prachtigste versierseloverdekt is. De reizigers ontmoetten dikwijls heians, of tempels in eenen bijna zoo goeden staat als toen zij nog gebruikc werden; de inwoners hebben niet op. gehouden dezelve te eerbiedigen, even als of hunne godheden dezelve nog bewoonden. Ziehier de beschrijving van een dezer tempels, genaamd: Bu- kohola. Hoewel dezelve niet de grootste van het eiland is, zal deze be. schrijving echter, daar die gebouwen alle op hetzelfde plan ontworpen zijn, voldoende wezen om een denkbeeld der anderen te geven. Deze tempel werd door Tamchamcha gebouwd, toen hij de verovering van den Archipel voleindigde, en aan Taïri zijnen strijd-God toewijdde. De Bukohola is een onregelmatig gebouw van ongeveer twee honderd vier voeten lengte op hon derd breedte. Deszeifs muren van harden steen hebben twintig voeten hoogte aan de zijde der bergen en zeven of acht aan de zijde der zee. Hunne dikte verschilt in gelijke mate van hunne hoogte: aan de zijde der bergen bedraagt dezelve niet minder dan zes voet, op eenen bijna dubbelden grondslag. Hec binnenste was met piatte en gepolijste steenen belegd. Eene afzonderlijke plaats in het zuiden bevatte de Godheid van den tempel, omringd door de beelden der mindere Godheden. Verder bevond zich daar nog de anonf eene piiratnide of obelisk van teen gevlochten, waaruit de priester zijne Godspraken deed hooren, wanneer de Koning den God kwam raadplegen, en het altaar waarop men de offers siagtte. Niet ver van daar had de Ko ning ziin gewijd huisalwaar hij den strengsten tijd der Tabon doorbragt, en de Priester deelde alleen met den Monarch het regt om daar te resideren. De geheele buitenmuur was aan de binnenzijde met eeDe menigte nissen voor zien, waarin men de houten afgoden van alle grootten en alle gedaanten, doch min of ineer afschuwelijk, had geplaatst. Taïri of Koukai-rimokau was, zoo als wij gezegd hebben, de voornaamste Godheid des tempels; toen zijn beeld er geplaatst werd, was het altaar met vruchten, varkens en hon den overladen, en elf menscheti-offers volmaakten de inwijding. Vervolg hierna.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1837 | | pagina 3