A0, 1836. LEYDStJHÈ COUR A N T„ ft MAANDAG 7/ O 4 c DEN 7den NOVEMBER, NEDERLANDEN. Leyden den 6den November. Van wege het bedanken van Dj. B. ter Haarvoor de op ZijnEerw. uit- gebragte beroeping, is op den 4den dezer, door den Breeden Kerkeraad der Hervormde Gemeente alhier, gemaakt het volgende Twaalftal van Predikanten: D. J. A. Anspach, Tbeol. Doet., te Deventer; J. Tichler, Theol. Doet., re Zierikzee; H. J. van Hoorn, te Amersfoort; D. Pijzeite Voorburg; P. Boeles, te Noordijk; C. Hooyer, te Zaltbomtnel; J. G. van Griethuizen, te Sneelt; N.H.Zubli, Theol. Doet., teRenswoude; J. Overman, te Schiedam; J. F. Kuiper, te Maaslandsluis; J. van der Vechtre Bolswaard; J. P. van Harencas spelte Vooischoten; C. L. P. Metelerkamp, te Zoest. En daaruit het volgende Zestal: D. D. AnspachBoeles, Tichlervan Hoorn, Hooyer, en Pijzel. Aan de Redactie van deze Courant is uit Utrecht een naamloos gedrukt stuk toegezonden, hetwelk tot opschrift heeft: Iets over het Tractaat, ge sloten tusschen Zijne Ma:den Koning der Nederlanden en Zijne Maj. den Ko ning van Groot-Britannie, betrekkelijk het Grondgebied en den Handel in de Oost-Indiengeteckend te Londen, den 17 Maart 1824. De schrijver van hetzelve schijnt het regt aan den kant der Engelsche Regering te plaatsen. Hij moge dit zelf verantwoorden. Ondertusschen vinden wij in het bedoelde stuk ook de voornaamste artikelen van dat trac. taat, welke wij. alhier volgen laten: Art. 1. De hooge contracteerende partijen verbinden zich aan hunne we- derzijdsche onderdanen toe te staan handel te drijven, op hunne respective bezittingen in den Oosterschen Archipel, op het vasteland van Indië en op Ceylon, op den voet der meest begunstigde Natiën, hunne wederzijd>che onderdanen zich aan de plaatselijke reglementen van elke bezitting hebben de te onderwerpen. Art. 2. De onderdanen en schepen van eene Natie ztillen bij den in- en uitvoer in de havens van de andere in de Oostersche zeeën, geene regten betalen hooger dan het dubbel van die, waarmede de onderdanen en sche. den der Natie, aan welke de haven behoort, belast zijn. De regten, welke op den in- of uitvoer in eene Britsche haven op het vasteland van Indië of op Ceylon bij Nederlandsche bodems betaald wor den, zullen in dier voege worden bepaald, dat in geen geval meerder bere kend worde dan het dubbel der regten, welke door Britsche onderdanen en schepen worden betaald. Opzigtelijk een artikel, waarop geen regt gesteld is indien in- of uitge voerd wordende door de onderdanen of in de schepen der Natie, aan welke de haven behoortzal het regthetwelk op de onderdanen of schepen der andere gesteld wordt, in geen geval meer bedragen dan zes ten honderd. Art. 3. De hooge contracteerende partijen verbinden zich dat geen trac taathierna door de eene of de andere, met eenige inlandsche Mogendheid in de Oostersche zeeën aan te gaan,eenig artikel zal mogen bevattenhet welk of uitdrukkelijk, of bij het daarstellen van ongelijke regtenden han del der andere zoude kunnen uitslniten van de havens dier inlandsche Mo gendheid; en dat, bijaldien in eenig thans aan de eene of andere zijde be staand tractaat, eenig artikel, eene zoodanige strekking hebbendevoor komt, zulk een artikel zal worden ingetrokken bij het sluiten van tegen woordig tractaat. Voorts wordt verstaan, dat, vóór het sluiten van het tegenwoordig trac taat door beide de contracteerende partijen wederzijds opening zal moeten gegeven worden van alle tractaten of verbintenissen, Welke respectïvelijk tnssch'en de eene of de andere en eenige inlandsche Mogendheid in dé 'Oostersche zeeën bestaan, en dat even zoo van alle in het vervolg geslo. ten wordende tractaat opening zat moeten gegeven worden. Art. 4. Htinnè Britsche en Nederlandsche Majesteiten verbinden zich uit drukkelijke bevelen uit te vaardigen, zoowel aan de burgerlijke en militaire Autoriteiten als aan derzelver oorlógschepen, om de vrijheid van handel te eerbiedigen, welke bij srt. 1a, en 3 is bepaald, en om in geen geval het vrije verkeer der inboorlingen in den Oosterschen archipel met de havens der twee kroonen respectivelijk, of van de onderdanen der twee kroonen met de havens, aan inlandsche Mogendheden toebehoorendete verhinderen. Art. 5. (Heeft alleen betrekking tot het weeren van zeerooverij). Art. 6. Er wordt bepaald; dat bevelen door beide de Regeringen zullen uitgevaardigd worden aan derzelver Ambtenaren en Agenten in de Oost-In- diën, om geen nieuw etablissement op eenig eiland in de Oostersche zeeën te vestigen, zonder voorafgaande magtiging hunner respective Regeringen in Europa. Art. 7. De Molttksche eilanden, en inzonderheid Amboina, Banda, Ter- mate, met derzelver onmiddelijke onderhoorigheden, zijn uitgezonderd van de kracht van het iste, 2de, 3de en 4de artikel, tot zoolang het Neder- landsch Gouvernement goed zal vinden de monopolie der specerijen op te geven; bijaldien echter het gezegd Gouvernement, alvorens de gemelde mo nopolie op te geven, aan de onderdanen van eenige andere Mogendheid dan eene Aziatische inlandsche, mogt vergunnen eenig handelsverkeer met ge melde eilanden te drijven, zullen de onderdanen Zijner Britsche Majesteit tot zoodanig verkeer op denzelfden voet worden toegelaten. Men meldt uit 's Gravcnhage van den 4 November: (Laatstleden Dingsdag is de Baron Dedel, Nederlandsch Gezant te Londen, in deze Residentie aangekomen. Het verblijf van dezen Gezant alhier zal slechts van korten duur zijn. Zijne Exc. de Minister van Justitie, die zich sédert eenigen tijd onge steld bevindt, herstelt gelukkig. Naar men verneemt zijn door de Staten-Generaal eene menigte van be denkingen gemaakt op de ingediende begrootingswetten en reeds ter beant woording en oplossing aan de daarbij betrokken Departementen van algemeen bestuur verzonden. Zijne Majesteit heeft bepaald, dat de Adelborsten voor den scheeps bouw, op het Instituut te Medenblik, gerekend zullen worden te behooren tot het vaste corps Ambtenaren der Marine, zoodra zij als leerlingen bij de constructie op 's Rijks werven zullen zijn geplaatst. De heer J, F. Sanders, Leeraar in de Engelsche en Italiaantche talen aan het Instituut te Medenblikis uit die betrekking eervol ontslagen en benoemd tot Leeraar der eerste klasse in de Fransche taal en Letterkunde bij de Koninglijke Militaire Akademie. Men schrijft uit Rotterdam van den 3den November: Met het schip Borneo, Kapitein Charlau, Is onlangs van Sourabaija aan- gebragt, een gestreepte Bengaalsche tijger, van het mannelijke geslacht', welke naar berekening circa twee jaren ond is, en de grootte reeds van een volwassen kalf heeft bereikt; gemelde Kapitein verzekert, dezelve aan booid der Borneo ruim 50, zoo jakhals als andere honden, benevens vier dou- zijn hoenders, en zelfs eenige zwijnen tot voedsel gebruikt zoude hebben. Deze tijger is door onzen stadgenoot IV. van Aken aangekocht voor deszeils Koninglijke menagerie, thans te Zwolle zich bevindende, alwaar ook nog een gestreepte Bengaalsche tijger van het vrouwelijk geslacht aanwezig is, nu twee jaren geleden door Kapitein van der Tak aangebragt, werwaaru dit mannetje eerdaags zal worden overgebragt. "Deze twee tijgers zijn de eenige, welke van dit soort direct van het ei. land Java alhier te Rotterdam zijn aangébragt, en zijn dus beide in het be zit van de zoo zeer belangrijke menagerie van den heer IV. van Aken. Men feest in het Algemeen Handelsblad van den 5 November: Aan de belanghebbenden is dezer dagen rondgedeeld het gedrukt rap- port der Commissie, benoemd door heeren deelnemers in de provisionele inschrijving tot daarstelling van eenen ijzeren spoorweg van Amsterdam op Haarlem, alsmede de bedenkingen, welke door de concessionarissen van dien spoorweg op genoemd rapport zijn gemaakt. Van beide stukken deelen wij hier kort en zakelijk den inhoud mede: In het rapport wordt gezegd, dat de bedoeling der deelnemers, toen zy zich provisioneel onderwierpen aan de hoofdpunten, destuds in het prospec tus óf duidelijk vermeld óf daarin klaarblijkelijk ten grondslag liggende, nimmer was om onvoorwaardelijk toe te treden tot al zoodanig» wijzigingen, als de Regering vermeenen zoude daarin te moeten maken; dat de Regering een geheel nieuw ontwerp aangenomen heeft; en dat dus de voorwaarden der door de Regering verleende concessie geenszins strooken met die der provisionele deelneming. De voorname punten van verschil liggen: 1°. In den aard en strekking der geprojecteerden maatschappij20. in de bepaling nopens het enkel spoor; 30. in het kapitaal; 40. in de reductie van winsten; 5*. in het regt van benadering; 6°. in de verbeurte der concessie. In de bedoelde bedenkingen der concessionarissen op dit rapport der Com missie, die insgelijks gedrukt aan de belanghebbenden zijn medegedeeld, wordt aangemerkt, dat de strekking van den last der Commissie eenigzins verschilde van de opvatting, die daaraan door gecommitteerden gegeven is, dat hun was opgedragen geworden, niet alleen om de concessie en de ge- opoerde bezwaren te onderzoeken, maar ook om met de concessionarissen een plan te beramen, waarnaar de zaak kon geregeld wordfcn, ten einde daarna dit plan aan het oordeel der vergadering van deelhebberen te onder werpen. Gecommitteerden hebben niet begrepen, dat ook dit laatste in hun nen last begrepen was; zij hebben dien ten gevolge geaarzeld, om zich daar omtrent in te laten met de concessionarissen, die niets vuriger verlangden dan de middelen te vinden om te belettendat de eerste beginselen ecuer zoo belangrijke onderneming door misverstand belemmerd of zelfs verstoord zoude worden. Dit verschil van beschouwing op dit stuk behoeft evenwel geene aanleiding te geven tot lange discussien. Gecommitteerden toch geven de verschillende punten van bezwaar, vyelke volgens hunne beschouwing in de concessie gelegen zijn, op, en daaruit vloeit voort, dat, zoodra de be zwaren weggenomen zijn, de zaak dadelijk met algemeenegoedkeuringeen.en gèregelden loop zal kunnen nemen. De concessionarissen zullen dan ook gaarne, de noodzakelijkheid erkennende van deze veranderingen, medewer ken om dezelve te verkrijgen. Alleen op hetgeen betreft het toelaten van anderen tegen betaling van eenen tol op den spoorweg of met andere woor den het verleenen Van een monopolie aan deze nraat's'óhipprjmérken de toUcessionarissen aan, dat zoo het al voor de Regering moeijelijk mogt zijn, dit openlijk en uitdrukkelijk te verleenen, echter, zoodra de weg slechts een enkel spoor zal hebben, zoodanig monopolie met de daad zal bestaan, en dat dit nog versterkt kan worden door eebe verhooging van den tolWelke vreemde gebruikers op den weg zouden moeten betalén, eenfe verhoóging waarvoor in billijkheid termen bestaan, en welke men zich mag vleiien bij eene verandering in de concessie te zullen Verkrijgen. Wat den eigendóms overgang na verloop van een zeker aantal jaren aan het Rijk betreft, zoudé het moeijelijk zijn, zoodanige bepaling geheel te vermijden, maar het tijdstip daarvan van 33 jaren te verlengen op 66 jaren, schijnt mogelijk en voldoende. Doch ook de concessionarissen vinden in de concessie een bezwaar, waarop zij de aandacht der deelhebbers vestigen, namelijk de bij het bestek aan de onderneming opgelegde verpligting, om het benoodigde zand van Haarlem of halfweg al' over de baan zelve te vervoeren en niet, gelijk dit met min dere kosten zou kunnen geschieden, langs de vaartmet schuiten aan te brengen. Naar aanleiding van dit alles wordt aan de deelhebbers voorgesteld, dat et door hen zal worden benoemd eene Commissie van drie leden, ten einde i°. met de concessionarissen bij de Regering doelmatige pogingeii aan te wenden om de bedoelde veranderingen in de concessie te verkrijgen; en 20. het ontwerp der statuten, dat Op verzoek der concessionarissen vervaardigd is, te onderzoeken, opdat daarna van den uitslag van een en ander aan de ver gadering van deelhebbers door deze gecombineerde Commissie rapport Worde uitgebragt. Uit de Helder wordt van den 2 November gemeld: Heden morgen is op de buitengronden alhier vervallen het Engelsch schoo. nerschip Vidonia, Kapitein Robert Knight, komende van Londen en bestemd naar Bremen. De Kapitein, zijne vrouw en twee manschappen zijn met de boot van boord gegaan en vervolgens dóór eene Heldersche vischschuit, die zich in de nabijheid van het schip bevond, opgenomen; terwijl twee jongere perso nen der etpiipagie, die op het vaartuig waren achtergelaten, en zich in een gevïarvollen toestand bevonden, hunne redding te danken hebben aen P. Man nings en zijne bootsgezellen, die dezelven met levensgevaar Van boord heb ben afgehaald, in hunne Groenlandsche sloep opgenomen, en Behouden aan wal hebben gebragu Uit Groningen meldt men van den 3 November: De inschrijving, door de ingezetenen dezer stad gedaan, ter inzameling van eelden, ten einde te voorzien in de behoefte aan turf voor de armen van de Nederduitsche Hervormde Gemeente alhier, gedurende den aanstaanden winter, heeft opgebragt dè aanzienlijke som van f 3317/34; daaronder is be grepen eene gift van 500. door eenen onbekenden gever aan de Broeders-- Diakenen der 6de kluft, tot hetzelfde doeleinde, ingezonden. Het geneeskundig genootschap te Koppenhagen heeft op den 28 Oc tober jL onzen landgenoot, den heer J. van Deen, Med, Doctor te Zwolle, tot medelid van hetzelve benoemd.'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1836 | | pagina 1