A0. 1836. LBYDSOHB COURANT VRIJDAG Viss». iVi sb. N". DEN 2asten APRIL. NEDERLANDEN. Leyden den 2isten April. Het volgende is een breedvoeriger verslag van de zitcing van de Tweede Kajaer der Staren-Generaal van den ipden dezer, waarvan wij in ons vorig „omroer korteüjk hebben melding gemaakt: In dezelve zijn, volgens voorschrift der Grondwet, de verslagen ontvan gen, nopens den staat van het onderwijs en het armwezen over het jaar 1834, veile zullen worden gedrukt en rondgedeeld. Daarna zijn de beraadslagin gen vervolgd over de herziening van hec wetboek van strafvordering. De ontwerpen 613 werden, nagenoeg zonder beraadslaging en meest met algemeene stemmen, aangenomen, ais: ontwerp N°. 6, over titel V des wet boek van het regtsgeding op de teregtzitting van het Provinciaal Geregtshof N°. 7 over titel Vivan het regtstgeding in correctionele zaken N°. 8 over titel VII, van het regtsgeding wegens overtredingen van Policie enz.; N°. 9, vaststellende eenen nieuwen titel, nopens de vervolging en teregtstelling van rcgtelijke Ambtenarenter zake van misdrijvendoor hen gedurende den tijd hunner bediening bedreven; N°. 10, over titel VIII, van beklaagden of be schuldigdenwelke afwezig zijn gebleven en niet hebben kunnen achterhaald wordenof ontvlugt zijn; N°, 11 over titel IX, van de herkenning van ver. oordeeldendie ontvlugt en weder achterhaald zijnN°. 12, over titel X, van de regtspleging ter zake van valschheiden N\ 13, over titel XI, van de wijze van regrpleging jegens hendie den eerbied schendenaan de openbare magt verschuldigd. Over het 14de ontwerp, strekkende tot vaststelling van titel XIII, van het regtsgeding door den Hoogen Raad, ontstond eene lange en levendige be raadslaging. Het gold namelijk de vraag, of art. 177 der Grondwet zooda nig moest worden opgevatdat de Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad het verzoek tot het vervolgen der bij dat artikel opgenoemde personen zou aanvragen bij de twee Kamers der Staten-Generaa!in verecnigde zitting ver gaderd, dan wel bij ieder barer afzonderlijk. Voor het laatste gevoelen wa rén de heeren van Nes, van Dam, Luzac en van Sytzamameenende daarin, bij ontstentenis der ministeriële verantwoordelijkheid, een waarborg te vin den voor de burgerlijke vrijheid en de afsnijding der mogelijkheid, dat hooge Ambtenaren enz., die zich aan vergrijpen in de uitoefening hunner functien hadden schuldig gemaakt, straffeloos zouden blijven. De heeren Luzac en van Dam vreesden buitendien, door de vaststelling der zaak van regtsvervol- ging der bedoelde personen, de zaak der ministeriële verantwoordelijkheid te schadenin het geval van de vvijziging der Grondweten drukten den wensch uk, dat dit laatste zoo spoedig immers doenlijk mogt geschieden. Aan den anderen kant hebben de heeren Beelaerts van blokland, Dmker-CurtiusFrets, Catsop den Hoof en van Reenen de meening voorgestaan, dat de beraadsla ging tot bovengemeld einde in de vereenigde zitting tegen de Grondwet streed dat deze overal, waar zulk eene zitting te pas komt, dit duidelijk en uit drukkelijk bepaalt, blijkens art. 24, 41, 45, 52 en 100, terwijl art. 104 wei uitdrukkelijk spreekt van vereenigde zittingen', die de beide Kamers volgens de Grondwet houden; dat overigens hier geene zake van mogelijke wijzigin gen in de Grondwet kon wezen, enz. Zijne Exc. de Minister van Justitie heeft mede in dezen laarsten geest gesproken, en aangemerkt, dat men, na rijp beraad, doelmatig had geoor deeld de zaak der wettelijke ministeriële verantwoordelijkheid zoodanig te regelen als nu bij de onderhavige voordragten gedaan wordt; dat het niet uitgemaakt is, dat de persoon, tegen wiende Procureur-Generaal verlof vraagt te ageren, daarom niet stellig vervolgd zal worden; dat dit verlof alleen in dien zin moet worden begrepen, dat de Staten-Generaal verklaren, dat er geene wettige redenen bestaan, die de vervolging beletten. Tot Stemming overgegaan zijnde, wgrd ook deze voordragt aangenomen met 32 tegen 12 stemmen, te weten die der heeren Luyben, van Rappard van der Gronden, van Nes. RommeSandbergVijfhuis, Corver Hooftvan Sytzamavan Dam van IsseltLuzac en Verwey-Mejan. Hierna werden met algemeene stemmen de volgende ontwernen aangeno men: N°. 15. dat over titel XIV, van de regeling van regtsgebied; N°. 16, over titel XVvan de wraking en verschooning van Regters en de verzending van de zaak uit dien hoofde naar eenen Regter; N°. 17, dat, houdende eenen nieuwen titel, van het ten uitvoer leggen van arresten en vonnissen; N°. 18, dat over titel XVI, van het beroep in cassatie; N°. 19, over titel XVII, van de opschorting en vernietiging van arresten en vonnissenuit hoofde van bepaalde omstandigheden N°. 20 over titel XVIIIvan gevangenissen ;N°. 21 over titel XIX van de middelen om de persoonlijke vrijheid te verzekeren tegen onwettige gevangenhouding of andere willekeurige handelingenN°. 22over titel XX, van het bewijs der misdrijven, en eindelijk, het onttverp N°. 23, betreffende titel XXI des wetboeks van strafvordering, van het ophouden en ie niet gaan van vervolgingen en strafen. Hiermede dit wetboek afgehandeld zijndedrong de heer van Raptard insgelijks aan op eene spoedige uitgave van dit en andere nieuwe wetboe ken, van Regerings-wegenadat de Eerste Kamer daaraan haar zegel zou hebben gehecht. Vervolgens werd de vergadering onbepaald gescheiden. Er zijn geene loopende werkzaamheden meer aan de orde. Vele leden hebben zich naar hunne woonplaatsen begeven. Men wacht eerlang de sluiting der zitting. Bij Zijner Majesteits besluit van den 18 April 1836, N°. 4<5, is benoemd tot Griffier der Staten van Holland, de heer Mr. IV. A. Pillerathans Grif fier van de Staten der provincie Limburg. De Commissie, benoemd bij Koninglijk besluit van den 3Januarij 1822, N". 36, belast geweest roet het onderzoek naar den waren staat der armen 'in de onderscheiden deelen des Rijks en het voordragen van maatregelenwaar door hun toestand zou kunnen worden verbeterd, is door Zijne Majesteit ont bonden; terwijl door Hoogstdenzelve de overweging en behandeling der daar bij nog aanhangige onderwerpen is opgedragen aan de Staatsraden Mr. A. J. BorretH. van Royen en Mr. C. J. G. Copes van Hasselt; zijnde aan deze Commissie als Secretaris toegevoegd de Referendaris der eerste klasse bij den Raad van StateMr. P. D. E. Macpherson. De Gedeputeerde Staten der provincie Utrecht zijn door Z. M.'den Ko. njng gemagtigd tot het openen eener geldleening van 50,000, voor de kos ten tot het vestigen van het provinciaal Hof van Justitie en de Arrondisse- ments Regtbank te Utrecht in een daartoe geschikt locaal. Tot ontvanger der directe belastingen en accijnsen te Zuid-Beijerland (provincie Zuid-Holland) is benoemd D. J. den Beer Poortugaal, gepensio neerd eerste Luitenant, en tot Inspecteur der Registratie in de 3de divisie van Zuid-Holland, Mr. D. A. Renavd, thans Verificateur der Registratie van de eerste klasse, met den titel en rang van Inspecteur en belast met de func tien van Provinciaal Inspecteur in Drenthe. Uit Amsterdam melde men van den 19 April het volgende: De heden door Zijne Maj. den Koning verleende audiëntie is buitenge meen talrijk geweest. De voor liet palels gehouden wacht-parade heeft zich opgeluisterd gezien door de muzljk van de 18de afdeeling. Omstreeks half vier ure heeft deze hoofdstad ook H. H. K. K. H. H. den Prins en Prinses van Oranje, met dérzelver beidé oudste zonen en doorluch tige broeder Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden binnen hare wallen mogen ontvangen. Zoo men weet zal het~"Hof dezen avond den stads schouwburg met des. zelfs bijzijn vereeren. Gisteren werden alhier de zittingen van het Hof van Assises voor het tweede kwartaal van 1836 geopend, onder voorzitterschap van den heer Mr. C. J. Scholten van Oud Haarlem. De eerste zaak, die behandeld werdbood, wat de feiten betreft, weinig belangrijks aan, maar het Hof heeft indeszelfs arrest een zeer gewigtig en nieuw regtsbeginsel aangenomen. De zaak is korteüjk deze: Er stonden te regt drie knapen, beschuldigd van des nachts door meer dan één persoon eenig touwwerk gestolen te hebben. Een dezer knapen werd geheel vrijgesproken, doch de beide anderen zijn schuldig ver klaard. Onder de twee laatste bevond er zich een, die den ouderdom van 16 jaren nog niet had bereikt, doch geoordeeld was met oordeel des onder scheids gehandeld te hebben. Deze kon dus volgens art. 67 van het wetboek van strafregt, slechts correctionneel gestraft worden. Nu hadden vroeger de verdedigers, in een aantal criminele procedures, beweerd, dat op zoo danige jeugdige beschuldigden, wanneer er verligtende omstandigheden be stonden, de milde bepalingen van art. 463 van het Code Pinal toepasselijk waren. Doch deze pogingen der verdedigers waren tot nog toe steeds, voor zoo ver men weet, mislukt. In de zitting van gisteren echter heeft men tevens art. 67 en 463 van het Code Pinal toegepast; zoodat nu de jeugdige schnldigverklaarde slechts tot ééne maand correctionnele gevangenisstraf is veroordeeld. Van den 2osten dezer schrijft men: Gisteren avond heeft de Koninglijke Familie, overeenkomstig de daarvan gedane aankondiging, de Stads Schouwburg bezocht en in het hartelijk ge juich der talrijke menigte, die de geheele zaal vervulde, op nieuw bewij zen ontvangen van de vreugde, waarmede Amsterdams ingezetenen hunnen geliefden Koning en deszelfs Gezin in hun midden zien. Dezen avond hoopt men in den. Franschen Schouwburg andermaal dit genoegen te hebben. Dezen morgen is H. K. en K. H. de Prinses van Oranje tot het doen van een toertje uitgereden en naderhand zijn ook de twee jonge Prinsen met een geljik oogmerk uitgegaan. Dezen middag is er groot diner ten Hove. Het optrekken der wacht-parade aan het paleis is heden weder, even als gisteren, door de muzijk der 18de afdeeling veraangenaamd. Te Amsterdam zal in de maand September eene tentoonstelling van kunstwerken door levende meesters plaats hebben. De Belgische Vertegenwoordigers hebben bepaald, dat op kosten van de schatkist, een kanaal van Dammë tot de Noordzee zal wórden gegraven, om het water van Vlaanderen te ontlasten. De kosten beloopen 1,720,000 fr. De ijzeren spoorweg in Belgje, van Antwerpen naar Brussel, zal den 3 Mei plegtig geopend worden; drie dagen zal er feest zijn. Den isten Augustus zal te Luik eene bijeenkomst van Belgische ge leerden plaats hebben. Dit congres zal ten minste 'acht dagen duren. SPANJE. Berigten over Parijs van den 17 April. In de Kamer der Afgevaardigden was men den tjden altijd nog bezig met de beraadslaging over het adreshetzelve is dien dag ih zijn geheel aangeno. menen daarop is de beraadslaging ovèr de bijzondere zinsneden gevolgd. De Graaf las Navas heeft bij deze gelegenheid hevig tegen Mendizabal uit gevaren, en zijne rede met de volgende woojden geëindigd: „Gij hadt beloofd van den burger-oorlog binnen zes maanden ten einde te zullen brengen: zes maanden zijn verloopen, en de opstand is geduchter dan ooit. Het openbaar crediet zouzoo gis gij ?eidetmeer dan ooit her levenen alle de Rijks schuldbrieven ondergaan eene daling, waarvan het einde niet te voorzien is. Gij zoudt alle uitgaven, zonder nieuwe geldlee- ningenzonder nieuwe belastingen bestrijden, en onze militaire kolonnes hebben in de landstreken, die zij doorkruisen, gédwongene heffingen van allerlei aard gedaan, en men heeft van de huisvaders de zwaarste belasting van allen de opoffering hunner kinderen gevorderd. Soldaten geld alles heeft het vaderland u met ruime hand geschonkenen wat hebt gij daar mede gedaan? Het geld is naar deze hoofdstad gestroomd, en aldaar als in een grondeloozen put verzwolgende nieuw onder de vanen geroepene sol daten zijn gewillig opgekomenmaar door u in een staat van gebrek gela tendie het diepste medelijden voor deze ongelnkkigen inboezemt!'" Mendizabal heeft zich zoo goed mogelijk trachten te verantwoorden, en zijne rede eindigende dus gesproken „Toen ik den 14 Junij 11. in den Raad geroepen werd, was ik verre ervan af? zoodanige onderscheiding te verwachten. Mijn Vaderland was in ge vaar; ik had groote opofferingen te doen, om tot hetzelve te komen; ik aar zelde intusschen niet. ik verbrak terstond alle verbindtenissenwelke mij tegenhielden, en ik kwam op het oogenblik, toen mijn Vaderland dreigde ten onder te gaan. Mijne handelwijs is genoegzaam bekend. Het oogen blik is gekomen, om het Ministerie voltallig te maken, maar voor alles moest ik mijn gedrag aan de natie blootleggen. Geen van hen, die naar het Ministerie kunnen verlangen, bevindt zich in mijnen toestand; jjt doe afstand van mijne jaarweddeik heb geen' post aan mijne bloedverwanten of vrien den gegeven, en aan hen, die posten gevraagd hebben, héb ik uit mijne beurs betaald datgene wat de gevraagde post zou opleveren. Wat de eerbe wijzen betreft, een ieder weet, dat ik dezelve niet begepr." De Minister werd bii het uitspreken dezer woorden zoodanig getroffen, dat hij genood, zaakt werd, zijne rede af te breken. De Fransche dagbladen spotten niet weinig over deze aandoenlijkheid van den heer Mendizabal, en cordeeien dat krachtige redeneringen en bondige bewijzen meer tot regyaardiging van zijne handelwijs zouden afdoen, dan tranen en de opsomming zijner edelmoe dige zelfopoffering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1836 | | pagina 1