A\ 1836.
LEYDSCHE
COUR A N T.
MAANDAG
5c N
TV 6
;i •'2E>*
DEN 18den JANÜARIJ.
NEDERLANDEN.
Leyden den I rden Januarij,
Het volgende is het overige van het verslag-omtrent den staat onzer Oost-
Indische geldmiddelen, op last van den Minister van Koloniën, aan de bei
de Kamers der Staten-Genetaal in het voorleden jaar gedaan, waarvan het
begin in ons vorig nummer bereids is medegedeeld:
In hei jaar 1830, ten gevolge van den last des Konings, de inrigtingen
in Indië eene nadere wijziging ondergaan hebbende, is daardoor de staat
van zaken aldaar aanmerkelijk verbeterd, en de verhouding tusschen ont
vangsten en uitgaven zoodanig ten voordeele veranderd, dat Indië thans niet
alleen het noodige voor de renten en aflossing der vroegere geldleeningen
ten behoeve van hetzelve aangegaan, oplevert, maar tevens ter verligting
van de Staatslasten hier te lande mildelijk bijdraagt.
De begrooting' van omtvaiigsten en uitgaven over 1831, voor Indië vast
gesteld, wijst aan:
Ontvangsten25,900,155
Uitgaven. -25 A95>Ó27
en dus een voordeelig saldo van
Bovendien waren in de uitgaven begrepen voor de teelt van
snikei en mdigo, bestemd om naar Europa in consignatie ge
zonden te worden
704,528
Voordeelig saldof 770,190
Onder de uitgaven echter waren weder begrepen voor de
teelt van suiker, indigo en andere producten- 4,000,000
- 2,000,000
makende met het batig saldo een totaal van2,704,528
B11 de nieuwe inrigtingen vastgesteld zijnde, dat het meerder bedrag der
ontvangsten boven de uitgaven jaarlijks naar Nederland moet geremitteerd 1
worden, is dit saldo dan ook begrepen geweèst in de remises, van welke
nader zal worden gesproken.
Over het jaar 1832 waren de ontvangsten gerekend op. 28,869,166
De uitgaven op28,098,976
makende dus een voordeelig saldo van 4.770,190
Over het jaar 1833 wijst de begrooting van ontvangsten aan 41,625,468,
en eene gelijke som aan uitgaven; dan, onder deze som was begrepen voor
"producten, herwaarts te remitteren9,000,000
•makende, met het saldo over 1831, ad- 2,704,528
en een dito over 1832, ad- 4,770,190
Een totaal van16,474.718
hetwelk, in gevolge de reeds vermelde bepalingen, naar Nederland moest
worden overgebragt.
Bij het Departement van Koloniën is, uit de gedane remises, uit Indië
Ontvangt", a's ine
>83157°>;i7- 4Sè
183 2- 2,491,827. 84J
1833 - 6,251,102. 69
1834 - 7,013,570. 35j-
16,326,618. 34J
nagenoeg gelijk staande met het berekend voordeelig saldo van Indië, heb
bende de likwidatie met de Nederlandsche Handel-Maatschappij nog niet
volledig plaats gehad, als moetende inet dezelve nog eenige weinige pos
ten worden verrekend.
De ontvangsten hier te lande hebben over 1831 niet aanzienlijker kunnen
zijn, omdat de remises, die in hetzelve zijn gedaan, hier bijna uitsluitende
niet vóór 1832 konden worden ontvangen, hetwelk mede de reden is, dat
■de remises van 1833 groorendeels eerst in 1834 zijn ingekomen.
Uit de opgegevene som aan totale remises over deze jaren, is betaald aan
rente en aflossing van de bestaande schulden over de jaren 1831, 1832 'en
18337,350,000. 00
Aan verschillende uitgaven voor Oost-Indië - 4,788,638. 12
Ten behoeve van de West-Indische Bezittingen en de kust
van Guinea- 432,800. 00
In 's Rijks Schatkist gestort, tot afbetaling'van de alge-
meene Staats-Begrooting van Inkomsten over 1833 en 1834. 3,200,000. 00
Terwijl de overschietende 555,180 gestrekt hebben, ter goedmaking der
kosten van het Departement van Koloniën, over 1832, 1833 en 1834, en
van het Departement der Nationale Nijverheid, voor zoo verre voor het
zelve betalingen uit de Indische Fondsen over 1832 hebben plaats gehad.
Uit het opgegevene zal het U Edel Mog. dan hebben kunnen blijken,
dat uit de inkomsten van Indië, alle lasten der-Kolonie van 1831 tot 1834
liebben kunnen worden bestreken nietalleen, maar dat bovendien ƒ3,200,000
in 's Rijks Schatkist hebben kunnen worden gestort, ongerekend nog het
geen betaald is in 1832, ten behoeve van de Nationale Nijverheid.
Daar de uitkomsten der begrootingen voor Indië tevens het berekende voor-
deelige slot overtroffen hebben, kan ik de getioegelijke mededeeling hierbij
voegen, dat het Administratieve kapitaal aldaar noemwaardig is vermeerderd.
Deze daadzaken duidelijk sprekende, zal het wel overbodig zijn om ver
der uit te weiden over het gunstige vooruitzigt, dat de staat der koloniale
geldmiddelen oplevert.
De berigten omtrent Indië inkomende, zijn daarenboven allezins bevredi
gend, en doen zoowel eene duurzame rust en vrede verwachten, als zij
een gunstig verschiet voor onzen handel en nijverheid aanbieden; zoodat al
les te zamen genomen, U Edel Mog. voorzeker dan ook niet aarzelen zul
len, om zich, ten aanzien van de gevolgen, die de gestelde waarborg voor
het Moederland zouden kunnen hebben, volkomen gerust gesteld te houden.
De Luitenant-GeneraalMinister van Koloniën
(Getij J. van den Bosch.
Bij deze mededeeling zijn twee staten gevoegd. De eerste houdt eene
afrekening in, tusschen de koloniale kas en het Amortisatie-Sijndicaat, op
gemaakt bij wijze van rekening-courant, op den 31 December 1834. Onder
het debet is gesteld voor de gezamenlijke debet-posten, voorkomende op
de' voorgaande staten van afrekening, bedragende volgens den staat, opge
maakt onder den 30 Junij 1834, goedgekeurd door Zijne Exc. den Luitenant-
Generaal, Minister van Koloniën, blijkens deszelfs brief van den 21 Julij
,834, aan renten 7,566,644.04 en aan kapitaal ƒ22,695,301. 74J. Daaibij
wordt gevoegd, wegens renten van zes maanden tegen 5 ten honderd, se
dert den 1 Julij tot den 31 December 1834, van ligt saldo van den laatst-
voorgaanden staat, bedragende 18,361,947.78;zijnde 459,048.69, het
geen werkelijk is, na aftrek van vijf maanden gelijke renten, sedert den
1 Augustus tot den 31 December 1834 van de op den 31 December 1834
.verschenen en bereiiis in Jnlij te voren bij het Amortisatie-Sijndicaat onivan-
gene uitkeering van ƒ700,000, ƒ14,583. 33ƒ444,465. 36; het geheel bedrag
der renten beloopt derhalve ƒ8,011,109.40 en het kapitaal ƒ22,695,303.74J.
Onder het crediet komen voor: i°. voor de gezamenlijke crediet-posten
voorkomende op de voorgaande staten van afrekening, bedragende volgens
den staat, opgemaakt onder den 30Junij 1834, goedgekeurd door Zijne Exc.
een Luitenant-Generaal, Minister van Koloniën, blijkens deszelfs brief van
den 21 Julij 1834, 7,566,644. 04 aan renten en ƒ4,333.355- 9<S aan kapi
taal; en 20. voor in de maand Julij 1834 van het Departement voor de Ko.
lonien ontvangen, ter voldoening van de uitkeering tot jrente-betaling en
aflossing over het halfjaar, verschenen den 31 Dec. 1834, ƒ444,465. 36
aan renten en 255,534.64 aan kapitaal; te zamen 8,011,109.40 aan 'en
ten en ƒ4,588,890. 60 aan kapitaal; zoodat het Amortisatie-Sijndicaat, als
saldo, komt 18,106,413. 144 wegens het kapitaal.
Volgens een tweeden staat van afrekening tusschen de koloniale kas en
het Amortisatie-Sijndicaat, almede opgemaakt, bij wijze van rekening-cou-
iant, op den 31 December 1834, en wel wegens de tweede leening, is on
der debet gesteld: i°. voor de gezamenlijke debet-posten, voorkomende op
de vooigaande staten van afrekening, bedragende volgens den staat, opge
maakt onder den 30 Junij 1834, goedgekeurd door Zijne Exc. den Minister
van Koloniën, blijkens deszelfs brief van den 21 Julij 1834, 2,978,805.64V
aan renten en 14,993,069.42 aan kapitaal; en 20. voor zes maanden renten,
a 5 pCt., sedert den 1 Julij tot den 31 December 1834 van het saldo van
den laatst voorgaanden staat, bedragende 13,318,691. 90, 332,967. 30,
waarvan wordt afgetrokken: 1°. van vijfmaanden gelijke renten, sedert den
1 Augustus tot 31 December 1834, van ƒ300,000, bereids in Julij te voren
bij het Amortisatie-Sijnd caat ontvangen, in mindering der uitkeering van
525,000, eerst op den 31 December 1834 verschenen, 6250; en 2°. van
drie maanden, sedert den 1 October tot 31 December 1834, van 225,000,
in September bij het Amortisatie-Sijndicaat ontvangen, tot voldoening van
het restart der opgemelde uitkeering, den 31 December 1834 verschenen,
zijnde ƒ2813. 5°> zoodat boveng. renten van 362,967. 30 met 9062. 50
verminderd worden en 323,904. 80 beloopen. In het geheel wordt dien
volgens voor renten in debet gesteld 3,302,710. 44,, en voor kapitaal
14-993-°Ö9- 42.
A's crediet wordt gesteld: 1°.voor de gezamenlijke crediet-posten, voor
komende op de voorgaande staten van afrekening, bedragende volgens den
staat, opgemaakt onder den 30 Junij 1834, goedgekeurd door Zijne Exc.
den Minister van Koloniën, blijkens deszelfs brief van den 21 Julij 1834,
aan renten 2,978,805. 64!, en aan kapitaal 1,674,377. 52> en 2°. voor
in de mhaird Julij 1834 van het Departement voor de Koloniën ontvangen
ƒ300,000, en til de maand September 1834 225,000, gezamenlijk strek
kende ter voldoening vau de uitkeering tot rente-betaling en aflossing over
het half jaar, verschenen op den 31 December 1834, 323,904.80 aan ren-
ten en 201,095. 20. Te zamen derhalve 3,302,710. 44^-en aan kapi
taal 1,875.472. 72. Aan het Amortisatie-Sijndicaat kwam tot saldo van
rekening 13,117,596. 70.
Uit 's Graveniiage meldt men van den 16 Januarij het volgende:
liet heeft Ziine Maj. de Koning behaagd, bij besluit van den iaden de
zer, N°. 58, den Hoog-Welgeboren heer Ridder IV. H. J. Baron van iVes-
treenen van Tie Handtte benoemen tot Staatsraad in buitengewone dienst.
Naar men verneemt, heeft het Zijne Maj. behaagd, aan de heeren
P. A. Garjeanne en Zoon te vergunnen, om voor hunne te Utrecht geves
tigde f.-.briik den titel te mogen voeren van: Koninklijke Tapijt- en J'assc-
ment-fabrijk.
Naar men nog verneemt, zou het een onderwerp van overweging bij
de Ilooge Regering uilmaken, om, in afwachting van eene herziening der
muntwet, inmiddels wettelijke strafbepalingen voor te dragen tegen munt-
vervalsching en muntbesnoeijing.
De heer Cordova, die gedurende eenigen tijd als Zaakgelastigde, het
bestuur van Koningin Maria Christina van Spanje, bij ons Hof had verte
genwoordigd, is onlangs vervangen door den Ridder Bazzodie reeds vroe
ger dezelfde betrekking hier te lande vervuld heeft.
Tot Riiks Bibliothecaris te 's Hage is benoemd, in plaats van wijlen
den heer Flamentde heer Mr. Iioltrop, tot dus verre onder-Bibloxhecatis.
I11 den middag van I3den dezer is er groot-diner van het Corps Di
plomatique bij Zijne Exc. den Minister van Buitenlandsche Zaken gehouden.
- Men verneemt, dat onlangs de vraag is geopperd of de zoon van eenen
alhier als ingezeten gevestigden vreemdeling, die zijnen vader niet naar her
waarts gevolgd, maar in het land zijner geboorte, bij deszelfs moeder woon
achtig was geblevenbijaldien hij de jaren der militie had bereikt gedurende
den tijd, dat zijn vader zich alhier reeds als ingezeten had gevestigd, ook.
ten gevolge der algemeene bepalingenten aanzien van de minderjarigen
voorkomende, zoo in art. 108 van het Burgerlijk Wetboek, als in art. 56der
wet van 8 Januarij 1817 {Staatsblad N°. 1), moest gehouden worden aan de
Nationale Militie hier te lande, te zijn onderworpen geweest, en, nader
hand hier komende, als nalatige aan de inschrijving kon worden behandeld.
Deze vraag aan de beslissing van Zijne Maj. onderworpen zijnde geworden,
heeft Hoogstdezelve, bij besluit van 18 November 11., N°. 91den Minister
van Binnenlandsche Zaken gemagtigd te verklaren, dat in het geval, waar
van alhier de reden isde aangehaalde wetsbepalingen .niet kunnen geacht
worden van toepassing te wezenen dat mitsdien alleenlijk de zoons van-
de alhier als ingezetenen bekende vreemdelingenwelke hunne ouders naar
herwaarts zijn gevolgd, doch niet ook de zoodanigen, welke in hun geboor
teland achtergelaten en aldaar woonachtig zijn gebleven, kunnen gehouden
worden krachtens art. 6 der wet van 27 April 1820 Staatsblad N°. 11) en
Zijner Maj. besluit van 4 Mei 1824, N°. 90, aan de wet op de Nationale
Militie, hier te lande, onderworpen te zijn geweest.
Naar men verneemt, is er voorgeschreven geworden, dat voortaan,
bij de aan boord komst van eenen van de landmagt afkomstigen schepe
ling, door de commanderende officieren van Zijner Maj. schepen en vaaryii.
gen, van denzelven zal worden afgevraagd het a»n hem, bij hst corps ter