y. 1835. LEYDSCHEJ m. 4 (3 tu ■'Jcftt £&S «fWSK *pq ^®*'"öif rv \>r T2 ,S 0 L It A N I. Woensdag den R April* PUBLICATIE. an (ien"Stedelijken Raad, op den io February bevorens gearresteerd Reglemcfnt, tot lerzekering der opcenten op den principalen Rijks-Accijns op het Bjnnenlandsch Gcdiste- <t:rj binnen deze Stad, van den navolgenden inhoud: REGLEMENThoudende bepalingen ter verzekering der Opcenten op den principalen Rijks-Accijns op het middel van het 'Binnenlandsch Gedistc- lecrdbj Zijner Majesteits besluit van den 30 Mei 1034, N°. 5, aan de Stad Ley den toegestaan. r. De aan de Stad Lcyden, bij Zijner Majesteits besluit van den 30 Mei 1834, toegekende één honderd opcenten op den 'principalen Rijks-Accijns op het Binnen-. Biljetten wórdt afgeleverd of binnengevoerd, j Art. 2. De betaling der opcenten geschiedt ten Kantore van 's Rijks Ontvanger, over-r Unkpmsdg den inhoud van 's Rijks-b}ljetten en op den voet der bestaande Rijks-wetten êd verordeningen. f Art. 3. Dé Branders, Distellateurs en Handelaren in Binnenlandsch Gedisteleerd binnen kzc Stad, wier debiet zich tevens naar buiten dezelve uitstrektgenieten, onder de daar- eo. fl* linnen 'deze Stad is toegestaan. Art. 4. Van alle partijen Binnenlandsch Gedisteleerd door Branders, Distellateurs en landelaren binnen deze Stad gevestigd, naar elders uit te slaan, zal, boven en behalve ,2 van Rijks we£e gevorderde-Documenten, ten voorzeide Kantore een Biljet ter circulatie If vervoer' door de Stad wordên gêligt; zoodanig Biljet zal, ten geleide der dranken moe- £ii verstrekken, door de Beambten voor.de surveillance jnnnep fleStacl worden geviseerd, ui door die, welke aan de Poort van uitvoer zijn gestationeerd, by accoord-bevindiïig -ofden afgeschreven en' ingetrokken. Zullende de AfTeveraars gehouden zijn, deze Bil- itten aan de Poorten te doen afhalen, ten einde bij de peiling over te legg'cn; terwijl lij voor elk ontbrekend of onafgëteekend Biljet, dadelijk' verpiigt zullen ziju, dp voor |de Stad toegestane honderd opcenten aan te zuiveren. Art. 5. Onverminderd de voorgaand? bepaling, zal men gehouden zijn, bij het ligtcn yan het vervocrbiljet, alvorens epnige aflevering plaats 'lièbbe, daarvan aangifte te doen Iten'Kantore der Stedelijke Surveillance eij Recherche, met opgave vaii den tijd, dat de partij ter Verificatie gereed ligt en hét transport kan geschiedenzullende na gedane op gave een-Stedelijke Beambte inct de Verificatie en bet geleide worden belast; doch indien de vervoer door gecne veer- of marktschuit geschiedende, nytar door pen particulier vaar- pl: voertuig wqrdt gedaan, zoo zal het gelei.de van eenen Stedelijken Beambten yerpligtend zijn, en deze daarvan alsdan op het Biljet vaii uitvoer melding' makenmét vermelding des naams van den uitvoerder zonder hetwelk aan de pjterste post dit Biljet niet mag borden ingetrokken. Art. 6. Indien het transport niet dadelijk na de gedane Verificatie kan plaats hebben zal het fust of de fusten móeten worden verzegelden de zegels ongeschonden worden vertoond aan den Beambte,- die naderhand met de s'urveilianpe en het geleide is^ belast, teil pinde deze zich. zoude kunnen verzekeren van de behoorlijke gedane'Verifiatie. Art..j. Alle valsch gedane aangiften van uitslag naar buiten, volgens Biljetten niet overeenstemmende met de afgeleverde quantiteit of qualiteiten waarvoor afschrijving of restitutie zoude kunnen wórden gevorderd, zullen bij ontdekking gestraft wordenvoqr de ecttste'reize met eene boete van Vijftig Guldensen voor de tweede reize of meerma len, telkens. met eene boete van Honderd Guldensten ware de zes dubbelde belasting meerdei dan Honderd Guldens moet bedragen, als zullende in dat geval de boeten bere kend en betaald moeten worden naar de zes dubbelde belasting, onverminderd de intrek- 'Jting'vaif crediet. Art. 8. Alle doorvoeruit- en instyg van Binne.nlaiulsch Gedisteleerd zal wijders moe ien plaats hpbbeq, behandeld en vervolgd worden op de voet'en wijze, als bij liet 111 'Art.'3 Vermelde Reglement voor het Buitenlandsche wordt voorgeschreven. Aldus met bewilliging van den Raad der Stad Leydenbij H. H. Burgemeester •eh Wethouders derzelve Stadgearresteerd op den 10 February 1835. QGcteekendj j. g. de mey. Ter ordonnantie van dezelven, 'GeteekendP. A. du Pui. Geapprobeerd door ons Gedeputeerde Staten van Zuid-Hollandbij dispositie d: 27 Maart 1835 Na. 6. (Getcekendd) van der Duy.n, Ter ordonnantie van dezelve, (jGateckendj) Qevaerts l. c,. Brengen hetzelve bij deze ter kennisse van de Ingezetenen derzelvcr Stad en verder •daarbjj .bel^hghqbbentlen, ten ein^e zich dien overeenkomstig te gedragen; zijnde de 111 Werkingbrcnging daarvan bepaald 'met den vijftienden April aanstaande. Aldus gedaan en gepubliceerd bij H. H. Burgemeester en Wethouders der Stad Leyden, op den 6. April 1835. j. G. de mey. Ter ordonnantie van dezelve, P. A. du Pui. NEDERLANDEN. Leyden den /den April. Men meldt uit *s Gravenhage van den 6 April het volgende Z. K. H. de Prins van Oranje is heden namiddag ten vijf ure in de Resi dentie uit het leger teruggekeerd. De Prins Palfijde Graaf AllegipOostenrijksch Gezant, en de Graaf Rossi, Sardinisch Gezant, benevens Gravin Rossi, zijn dezer dagen naar Amsterdam vertrokken. v- Morgen zullen de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staat-Gene- raal het voorstel van den heer van Damtot het aan Z. M. den Koning aanbieden van een adres over den kwijnenden toestand van den landbouw onderzoeken. In den loop der aanstaande week verwacht men de behan deling der financiële wetten. In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van heden zijn gelézen geworden de notulen van het verhandelde in de zitting met ge sloten deuren, van Vrijdag, den 3 April. Het oogmerk van de besijheiding der vergadering was het bekomen van eenige inlichtingen van Z. Exc. den Minister van Financiën, nopens het onderwerp, betrekking hebbende tot het voorstel van den heer van Reenenten aanzien der wet op het perso neel. Nadat eenige leden dewege het woord gevoerd hadden, heeft Z. Exc. de Minister van Financien hoofdzakelijk gezegd, dat de ondervinding miet alleen bezwaren had doen kennen, uit de toepassing van art. 24, §§3, der wet van 29 Maart 1833 ontstaan, maar mede van de noodzakelijkheid had overtuigd om ook andere gedeelten dier wet te wijzigentot opheffing van moèijelijkhedenover welke, in onderscheiden gewesten des Rijks klagten waren geboren; dat de Regering, als zij verpiigt en voornemens is de hand having-der wet, zoo lang zij bestaat, te verzekeren, evenzeer bereid en genegen is aan alle de bezwaren, en bepaaldelijk dus ook aan die, w.elke uit het gezegd art. 24, 3, voor de verhuurders van kleine panden zfin ontstaan, van Mei 1835 aan, te gemoet te komen, en dat zij daartoe 'va de. aanstaande zitting van October«ene bepaalde vootdragt 441 doen noodigende hiw Minister, de onderscheiden leden: der vergadering verder uit, óm aan hem te willen doen kennende klagtenwelke, bij de toepas sing' der wet, met billijkheid, hier of daar,, zouden mogen plaats hebben» ten einde of aan dezelve te gemoet te konen, of de redenen op te geven, welke aan zoodanige te gemoetkoming waren bevonden in den weg te staan. Deze verklaring is door de vergadering met welgevallen ontvangen, en heeft dezelve tevens den heer van Reenen verzocht, out zijn voorstel intrekken; waartoe de zitting van heden bepaald werd. De heer van Reenen het woord opgevat hebbende ging den loop na welken de behandeling van zijn voorstel genomen had en trachtte hoofd zakelijk te betoogen, dat hij alle pogingen in het werk gesteld had, oai aar. de wenschen zijner ambtgenooten gehoor te verleenen; dat hij uit dien hoofde het voorstel telkens had gewijzigd en hetzelve op eene enkele be paling der wet op het personeel van toepassing had gemaaktdat intus- schen verdere ontwerpen in gereedheid warenonj nog andere bezwaren tegen de wet op het personeel in het midden gebragt, uit den weg te rui men; dat het hem echter aangenaam was, uit de officiële verklaringen des Ministers van Financien, te hebben mogen zien, dat de Regering voorne mens is aan vele dier bezwarenin October aanstaandete gemoet te ko mendat de belanghebbenden bij de onbillijke, b'epahng van art. 24, 3 der wet op het personeel, daaruit het bewijs konden ontleenen, dat Re gering en Staten-Generaal aan hunne gegronde, bezwaren regt lieten weder varen; en dat hij, ten gevolge van het een en ander, zijn gedane voor stel introkwaarvan de Voorzitter der Kamer acte. nam. Wordt gelezen eene Koningrijke boodschapten geleide van een ontwerp van wet, houdende veranderingen in den derden titel van het eerste boek des wetboeks van koophandel, betrekkelijk maatschappijen en vennootschap- pen; waarbij is gevoegd geworden een ontwerp houdende transitoire be palingen tot dadelijke invoering van gemelden derden titel, zoodanig als dezelve thans zal. worden gewijzigd. Verzending naar de afdeelingen om er te worden onderzocht. Zijn ingekomen onderscheiden verzoekschriften, als: 1°, van kooplieden, scheepsreeders, branders, brouwers, commissionairs, pondgaarders, scheeps bevrachters en makelaars te Rotterdam en Delftshaven, die op de hand having deF vrijheid van handel van vreemde granen aandringenelke be lemmering achten zij schadelijk, ja ip de gevolgen verderfelijk voor den handel van het vaderlanden wel zonder het doel te bereiken dat men zich daarmede voorstelt; van landbouwers uit Groningen, de Willemstad en Tielerwaardbedenkingen voordragende over den drukkenden toestand van den landbouw30. van de plaatselijke besturen van KwadijkHarderwijk enz., betrekkelijk de geregtelijke indeeling des Rijks in arrondissementen en kan tons. Alle deze stukken worden aan de Commissie verzondendie bij monde van den heer Tromp verslag doet op een adres van 200 eigenaren van kleine woningen te Amsterdamtegen de wet op hef personeelhetwelk ter griffie zal worden nedergelegd. Van vier boekwerken wordt aan de Kamer hulde gedaandezelve zullen alle in de boekerij worden geplaatst en eervo) ip de npfulep .verpield worden. Het zjjn: 1°. eene Memorie over 's lands financien, van den heer van der Tuukte Haarlem; 2°. het Register op de Nedêrlan'dsche Staats-courant voor den jare 1834; 30. Pleitrede over de Regisuiagt dpr Hoogheemraadschappen in ons Rijk, door Mr. Dirk Donker-CiirfiusAdvojtaar tp 's Grayenhageen 4°. wederlegging der verdediging van die Regtsraagt, door denzelfden. Beide laatscgemelde stukjes worden aan de Kanter aangeboden do,or den heet Sehiap- melpenninckdie verklaart, in geene verdediging te zullen treden van de stellingen, in gemelde gescjiriffen vervat; alhqewel hij ten volle het gevoe len van den heer Donka-Curtius deelt, dat dg jicgt.yniagi der Hoogheem raadschappen in ons Rijk niet meer bestaat poicjt moet .bestapn, Daar deze zaak niet alleen Rijnland, niagr alle Polder-besny.en betreften de zaak der halve van zeer veel gew-igt is, vestigt hij .de aandacht der Regering en der Kamer op de door hem aan de Rapier affiigpfe/oden wondende geschriftenin de hoop dat dezelve te gelijk met dat van den hegr vaii O/.yiyyn in overwe ging zullen worden genomen. Vervolgens gaat de Vergadering tot nadere Jajeenroepiug riteer. Thans is in de afdeelingen van "de TweWe kamer onderzocht gewor den. het ontwerp van wet nopens de rentebetaling van «Jat gedeeltetier Nationale Schuld, waarvan het Rijk eventucpj door Rflgie zal kuur,en wor den ontlast. Met leedwezen hebben daarby eeuige lo.tjeu o.pgeiy.crkrdat, ten gevolge der voortduring van onzen tegeiiwpordigen Staatkundigen toe stand op nieuw in dergeiiihe rentebetaling voor vreemden door Óud-Neder- land moest worden voorzien, niettegenstaande 's.lands geldmiddelen allesbe halve gelukkige uitkomsten opleverden, en in weerwil vgiep beloofden, djn Oud-Nederland, het zij mi, hpt zij later, diep la.st niet verder zou behoeven te dragen. Sommigen meenden hiinna, toestemming.,aan de voordragt riet te kunnen geven, vooral in den staat van vojslagënè onzekerheid waarin men verkeerdeen achtten zich bezwaard om tot eene voor Noord.- Nederland geheel onverpligte en zelfs verderfelijke betaling mede te werken. Aan den anderen kant erkende men pl het bezwarende Van den maatregelcloch oordeelde men, dat, 7,00 lang de zaken tnsschen.de beide déden des Rijks nog niet geregeld waren, het gedeelte der rènte, waarover nu gehandeld werd, niet onbetaald kon blijven; en dat, zoo jaiig daaromtrent geere .na dere schikkingen gemaakt waren, het Rijk der Nederlanden behoorde te zorgen voor de rentebetaling van deszelfs schuld, behoudens zijn verhaal op degenen, die tot het overnemen van een gedeelte derzelve verpiigt waren. Ondertusschen wenschte men ookdat. een ander en beter midcjel moge aangenomen worden, om in deze rentebetaling te voorzien, dan door het opleggen derzelve aan het Amortisatie-Syndicaatwaartoe men slechts uit noodzakelijkheid zoude komenen uit hoofde der bedenkingdat dit ligchaam nog in andere opzigten met de financiële aangelegenheden dér zuidelijke gewesten in aanraking was. Nogtans cffivd men deze drie Vra gen: 1°. of het Amortisatie-Syndicaat wel in staat zou zijn op den durr een dergelijk voorschot te doen, da;i wel of hetzelve van elders daartoe in staat gesteld kan. of zal worden; .2". of er van \vege dat ligchaam eenige pogingen zijn of kunnen worden gedaanom in eenige verrekening te ko men w.egeas deszelfs inkomsten en bezittingen in het Zuiden; 3®. ep of hetzelve, overeenkomstig de instelling van het Syndikaat der Nederlander,, weafczzam. is voor de belangen van deszelfs schuldeischers, dan wel of de tegenwoordige stand der zpken daartoe eenige nadere voorziening zoude vereischeu? Men was tevens van begrip, dat men er ernstig op bedacht moes; zijn om bet zii bjj Het Amortisatie-Syndicaat zelf, het zij 'afeo^der- lijjtof door r.egotiatienof, op eenige au4«6 wijze, eene kas te forme- 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1835 | | pagina 1