LEYDSC C O U R A N T, y.\°-1834e v k. i] r> a a n jsJJ U:- if )'- ij-' /-it - - DEN 23 NOVEMBER, MOBIELE SCHUTTERIJ, Oproeping der Verlofgangers van het iste Bataillon der 3de Afdeeling Mobiele Zuid-IIollandsche Schutterijtot -het bijwonen der Inspectie. Burgemeester en Wethouders der Stad Levden, gehad hebbende de voordrage van den Luitenant.KolonelKonmanderende de 3de Afdeeling Mobiele Zuid-Hollandsche Schutterij, tot het houden der tmandslijksche inspectie, bepaald bij Zfiner Majesteits besluit, van den 25. Jnlij 1834, N". 88; roepen bij deze op, alle de zich niet verlof bevindende Onder- officieren eo Manschappen van opgemeld Bataillon als ook de zoodani- gen welke tegen bet ontslag van hunlieder plaatsvervangers bij hetzelve zijn ingedeeld om te compareren op Dingsdag en Woensdag den 2 en 3 De cember aanstaande's morgens ten 10 ure en wel VDittgsdags de man. schappen van de iste en 2de Compagnieen 's Woensdags die van de 3de, 4de, 5de en 6de Compagnie, op het Plein van den Doelenteneinde door oen Chef der Afdeeling te worden geïnspecteerd gekleed in groot tenueen alzoo voorzien van de Wapeninghet Ledergoed, als ook de groote en kleine equipementstukkenwelke zij van het Korpsmet verlof gaande, hebben mede genomen, terwijl degenen die bij de Inspectie ont breken of zich gedurende dezelve niet behoorlijk gedragen of wel hunne kleeding en wapening hebben verwaarloosd bij het Korps diciplinair zul len worden gestraftin zoo verre er geene termen zijnom hen aan den Krijgsraad over te geven. En informeren Burgemeester en Wethouders wijders den belanghebben den dat geenen der Verlofgangers van deze Inspectie kunnen cerng blij ven dan de zoodanigen welke van het Bataillon bij andere Korpsen zijn gedetacheerd, als ook die, welke van woonplaats zijn veranderd, ingeval hun nieuw domicilie meer dan vijf nren van deze Gemeente is verwijderd en eindelijk degenenwelke door ziekte buiten staat zijö zich naar de plaats der Inspectie te begeven, in wejk laatste geval van wege dezelve eene schriftelijke geneeskundige verklaring, vóór den aanvang der Inspec tie zal behobren te worden overgelegd. Vermanende wijders alle Verlofgangers, door eene getrouwe opkomst, stlptelijk aan deze oproeping te voldoenen zich alzoo voor de nadeelige gevolgen welke nit nalatigheid zonden ontstaante vrij waven. Aldus gedaan en gepubliceerd bij H. H. Burgemeester en Wethou ders der Stad Leyden, op den 24 November 1834. J, G. o E MEY, Ter ordonnantie van dezelve, P. A. du Pui, NEDERLANDEN. Levden den 27 November. In ons nommer van voorleden week het berigz hebbende medegedeeld, dat Z. K. H. de Erfprins de Hoogeschool ter dezer siad, Maandag den 24ste:'. dezer zon komen bezoeken, zoo kunnen wij tbans berig- ten, dat Z. K, H. werkelijk een begin heeft gemaakt met het ontvangen der lessen van den Hooggeleerden Heer H. Cock Professor in de Regts- geleerdheid. Z. K. H. was bii zijne aankomst in deze stad vergezeld van den Generaal-Majoor D. O. Bagelaer. Gisteren is Hoogstdezelve in de Tol der Academie ingeschreven, en is tevens op eene plegtige wijze ver welkomd door eene deputatie nit den Academischen Senaat, in derzelver kostuum, voorafgegaan door de Pedellen mee hunne staven. De commis sie beeft bestaaD nit ion Rector.Magnificus J. C„ Broers, de Professoren H. J, van der Palm, J. Clarisse, H. W. Tydeman, G. Sandifort en J, G. S. van Breda.Er ligt een boek ter inschrijving voor allen, die Z- K. H. verlangen te verwelkomen terwijl Hoogstdeszelfs minzaamheid en vrien. delijkheid een ieder, die de eer heeft Z. K. H. in persoon te naderen, in. nemen. Z. K. H. komt gewoonlijk tegen elf en vertrekt ten éën ure. Een 26steD dezer zijn de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten. Generaal vergaderd geweest, en wel over de itjgekomen antwoorden der regering opzigtelijk de voordragten van wet op de grondbelasting ,t en der begrootingen van ontvangsten en uitgaven voor bet volgende jaar. Heden znllen de afdeelingen over dezelfde onderwerpen, alsmede over het om werp van wet op de woelingen, bijeenkomen. Naar men verneemt, zijn alle de bedenkingen, in de afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Gcneraal, nopens de begrootingswetten van uitgaven en middelen voor 1835 gemaakt, bij de regering ernstig overwo gen gewordenen moet haar gevoelen te dien aanzien aan de Kamer me degedeeld, inhouden: dat zij op den weg van de na reeds zoo rnim toe gepaste bezuinigingen niet zal stil staan, en het aanwenden aerzelve bij alle gepaste gelegenheden eene hootd-gedschte der regering bliifc uitma ken; dat het gewaagd zoude zijn als zeker te stellen, dat de belangen van herland, gedurende de geheele volgende dienst, zullen verzekerd zijn, en alles gedekt zal kunnen worden bij het toestaan van de gedane aanvragen; dat de regering zich wel moer voorbehouden, om later, indien dit noodig bevonden werd, de medewerking der Staren-Generaal, ter bekoming van meerdere middelen, in te roepen; dat men het vooralsnog mee er voor hondr, dat het geschikte oogenblik is gekomen, om de vergadering den staat der geldmiddelen van de overzeesche bezittingen bloot te leggen; dat het hoogst moeijelijk is, om eene splitsing van gewone en buitenge wone uitgaven in ODzen tegenwoordigen stand te maken, en men gemeend heeft bet terugkeeren ten deze tot de regelen der grondwet vooralsnog, en tot eene nadere vestiging onzer zaken, te mogen verschuiven; dat de door eene der afdeelingen geuitre wensch tot herziening van het militaire wetboek en de proces.orde bij de militaire regtbank door de regering in aandacht zal worden gebonden; dat de staten der provinciën, waar nog oistricts.commissarissen bestaan, bereids over de al of niet noodzakelijk heid van het behoud derzelve zijn gehoord, en zich allen stellig hebbel verklaard voor het behonden van die ambtenaren, en het voortdurend bren gen der kosten van die instelling ten laste van dealgemeene staats-begroo- ting; dat de regering zeker niet zal verzuimen, om ter bekwamer tijd de noodige bepalingen tot verbeteting der wetgeving op het stuk der schot. teryen en van de landmilitie te onderwerpen; dat men erkent, dat de be staande wettelijke bepalingen op het stuk der jagt eene herziening nootlig hebben, en deze herziening werkelijk het onderwerp van beraadslagingen uitmaakt, welke echter, door de onmiskenbare utoeijelijkheid der zant nog geene genoegzame rjjpheid hebben verkregenoin daartoe een voorscel aan de Staten-Generaal te kunnen doen; dat het korps mariniers op zich zelf» volgens "s Konings besluit van den 7 April 1335, N°.p3, tot op 1500 uian gebragt moet werden; dar de noodzakelijkheid tot deze uitbreiding zich beeft dorn gevoelen, als eenig raiddel, om te voorzien iade verèischte detachementen aan boord van Zr. Ms. schepen en vaartuigen van oorlog, en om the detachementen van tijd tot tijd te kunnen afwisselen, en dat zelfs bij zoodanige sterkte de mariniers biina gedurig geinbarqueerd znllen moeten blijver, waarin dan cok de recien moet worden gezocht van de weinige lust, om zich bij dat korps te verbinden, en het alzoo onvoltallig blijven van hetzeiye, waardoor veroorzaakt is, dat de aan wal bevende mariniers on- genbegzaara zijn voor de bewaking der maritime et.thiissèaientenvooral te Vliasingen en aan Willemsoord. Nog is aan de vertegenwoordigers te kennen gegevendat de regering het oog gevestigd hondt op de wijzi. gingen, welke het handels-stelsel in naburige staten ondergaat, en het te genwoordig tijdstip nog niet geschikt acht om het tarief van regten aan eene algemeene herziening te onderwerpen; dat eerst dan wanneer de vrede daar zai wezenhet stnk van verdediging van dezen staat voor het vervolg zal zijn te bepalen, en alzoo ook de kosten, welke daarmede zullen verbon den zim cp een vasten voet teregelen, en men het dus met vele leden eens is, dat de sommen, voor de dienst van oorlog over 1835 uitgetrokken niets, ren opzigte van lacere tijden, vaststellen; doch dat men omtrent den wenschdat bij vervolg de kosten van oorlog niet hooger dan tot op negen of acht millioenen worden opgevoerd, men echter gelooft van na of aan te kunnen aanmerken, dat het wel niet mogelijk zal zijn aan dien wensch te voldoen, daar het toch niet uit het oog mag worden verloren, dat eene verminderde uicgestrektheid van het grondgebied niet toe eene vermindering van strijdkrachten in dezelfde evenredigheid zal leiden, en dat, indien men, in tijd van nood, op de schotterjjen zal kunnen en mogen rekenen, alsdan, in tijd van vrede, de kaders van het staande le ger niet biootelijk voor de behoefte van dien tijd mogen en moeten za- mengesteld zijn; maar, dat daarin steeds de middelen moeten worden ge vonden en onderhonden, zoo om bij het eventueel opgeroepen der in tijd van vrede mee verlof zijnde lotelibgen van de Nationale Militie, daaruit in korten tijd een goed bruikbaar geheel te.kunnen vormen, als om bij het mobiliseren der schutterijen, deze mede al dadelijk bruikbaar te ma ken door het toevoegen van geoefende en ervaren militairen, en waaneer men eenmaal dit doel wil bereikendan meent men met genoegzame ze kerheid te knnn-n voorspellendat de uitgavewaartoe men de kosten van oorlog gebragt wil zienvolstrekt ontoereikend zal wezenen dat de voorcdnrer.de scaat van onzekerheidwaaromcrenc men nog sceeds om trent de duurzaam te maken inrigcingeD verkeert, het overigens allezins wenscheiijl: doet achten, dat de begrooting voor oorlog over 1835 een- vondig als eene credietwet wierd beschouwd- Eindelijk heeft men op de vraagof men met de gevraagde som van elf miljoenen do uitgaven voor oorlog, gedurende den geheeien loop van het dienstjaar 1835 zal kunnen bestrijdente kennen gegevendat dezelve voor geene toestemmende verzekering vatbaar schijnt, daar deze uitgaven te zeer in onmiddellijke vèrnonding met den staatkundigen toestand des iaDds staan, en dat men met geen genoegzatnen grond de omstandigheden zou durven vooruitloopen en, eindelijk, dat het meer zeker is, dat de regering bij voortdnrmg al het mogelijke en met de eer en veiligheid van Nederland bestaanbare zal aanwenden tot vermindering der uitgaven voor net departement van oorlog. Drie staten zijn aan de Staten.Generaal dezer dagen overgelegd. De eerste houdt eene vergelijking in van de aanslagen der grondbelasting over 1834 met het ontwerp van 1835 met inbegrip der algemeene opcenten voor het rijk. Blijkens dien staat, heeft de grondbelasting over i834be!oo. pen ƒ0,774,365.32 als hoofdsom 8,426,177 en opcenten ƒ1,348 188. 32, en de grondbeia ting over 1835 9»24°»00°* a's hoofdsom ƒ8,400,000 en opcenten 840,000. Ten vorlgen Jare werden er geheven 2 opcenten voor kwade posten, 12 voor het rijk en 2 van de gemeenten, die in 1835 wor den overgenomen; te zanten 16 opcenten. In 1835 zniien er worden ge heven 10 opcenten, als 2 voor kwade posten, 6 voor het rijk en 2 aan de gemeenten overgenomen. Derhalve is er ontlasting van grondbelasting voor het geheele rijk van 434,365. 32, als Noord.Braband 745. 89 Gelderland ƒ695.04, Zoid-llolland 133,038. 86, Noord-floiland ƒ201,592.53. Zeeland 5,931.34» Utrecht 30,272, 93 Vriesland f 161,136. 48s Overijssel 339. 13®, Groningen 513, 78, Drenthe 99. 32. De tweede staat bevat eene splitsing tusschen het belastbaar taltnmen tier gebouwde en ongebouwde eigendommen in elke provincie, en de toepas sing daarop van de grondbelasting over r 834met 16 opcentenen voor 1835 volgens de voorgedrsgene wet, met 10 opcenten. Blijkens denzelveu oe- iiep het zower bedrag van de belastbare opbrengst, volgen het kadaster 65,833,267. 53 als gebouwde eigendommen 24,351,393. 94, en onge. bouwde eigendommen 41,481,873. 59> Het bedrag der grondbelasting over 1834, met de opcentenbeliep 9,774,365. 32, als gebouwde eigen dommen 3,784,183.17s, en ongebenwde eigendommen ƒ5.990,182.145. Voor 1835 is de grondbelasting geraamd op 9,240,000als 3,491,225. io aan gebouwde, en 5,748,774. 90 aan ongebouwde eigendommen. De derde staat wijst het bedrag van iederen grondslagin hoofdsom der personele belasting, over het dienstjaar 1833—34 aan. BujkeDS dien staat, 'heeft het personeel opgebragt 4,752,243, 56, als de eerste grond slag de huurwaarde i»I46,o5o„ 10; tweeue grondslagdeuren en vensters, 1,316,208. 95s; derde grondslag haardsteden, ƒ708,463.44; vierde grondslag, mootiair709,663. oo5; vijfde grondslag, diensc en werkbo. deD 553,761. 25; zesde grondslag, paarden, 317,371. 63; belasting volgens art. 272 der wet, 725. 18. Ter wegruim ng van eenige moeijelijkbedenontstaan nit jde verschil lende wijzewaarop door de ontvangers wordt te werk gegaan zoo in het opzenden der biljetten wegens den uitslag van brandscoffe 1onder genot van vrijdom van accijns, naar het kauoor van ontvangst, waaronder de afleveraar derzeive behoort, als in het verlenen der afschrijving ten laatst- gemelden kantore op de rekening van dezen zoodanig zelfsdat er af. schrijving Is gegeven oumiddelijk na het bekomen van liet biljet van inslig en de daaraan gehechte kwitantie van becaaiden accijns, zonder af te wach ten het behoorlijk afgeteekend consent tot uitslag, heeft de minister van financiën., bfi resolutie van 1 November 1834, N°. 76, ten aanzien van de ietter en de bedoeling van het reglement van 13 February .1834da navolgende inlichtingen gegeven: a. Dm ce opzending van net biljet van iaste», met het daaraan gehech

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1834 | | pagina 1