A°- 1833. LEYDSCHE COURANT. IN" 150. MAANDAG DEN 16 DECEMBER, NEDERLANDEN. Ley den den 15 December. Gisteren aanvaarde de Hooggeleerde Heer H. E. Weyees zijnen post ala buitengewoon Hoogleeraar in de bespiegelende Wijsbegeerte en !.ettcten met eene plegnge redevoering: De Literarum Scmiticarum disciplina, totd et prudenter aetjue ac cum animi ardore .coler.dadat is: Over ae noodza kelijkheid om het vak der Semitische Letterkunde in deszelfs ganschen om vang en evenzeer met behoedzaamheid als met geestdrift te beoefenen. In een van de Bredasche couranten vindt men het volgende: Onlangs is met eenige ophef eene uitvinding aangekondigd, welke te Brussel zou gedaan zijn, om, namelijk, eene geheeie Courant op steen te latenten, en daarvan dan een duizendtal exemplaren te matte». Thans zenJt de heer L. Eymaal, steendrukker in *s Gravenhage, ons twee proeven van deze kunstbewerking, door hem genomen, zijnde de eene een afdruk van een gedeelte van de Staats.Courantde andere van de Bredasche Courant van den 10 December, Deze proeven, hoezeer het oorspronkelijke van de Bredasche Courant nog ter lezing moest dienen, nadar het tot gemelde einde gebruikt was, zijn allezins voldoende, en strekken ten bewijze, dat men tot de bedoelde kunstverrigting bij ons niet minder in staat is, dan «iders. ai wordt er geen ophef van gemaakt, ais van eene nieuwe uit vinding" In de Belgische kamer heeft de minister van binnenfacdsche zaken onderscheidene ontwerpen van wet voorgesteld, waarvan er eene betrek king beeft op de schadevergoeding wegens de verliezen, veroorzaakt door dm aanval der Hollanders. Het Journal de Frankfort deelt het volgende mede: Onder de gewoontens, welke de onwetendheid in Anyssinie daargesteld heeft, is die, welke er plaats heeft, om namelijk een stuk van het oor van kinderen, wier oudere broeders of zusters gestorven zijn, af te knippen, niet de minst wonderlijke. Een reiziger, die zich lang in dit land ophield, ver loor zich in gissingen, znlk een groot getal menschen aldus verminkt ziende over de oorzaak van deze mismaaktheid. Men gaf hem de reden te ken nen, endaar hij evenwel dit berigt mistrouwde, gelukte bet hem eens bij Zulk eene verminking tegenwoordig re zijn. In een zeker huis zag .hij eene oude vrouw een stuk van het oor van een pasgeboren kind afknippen, het vermengen met een sink gebradeD vleesch, dit vermengsel ttssscben hare vingers kneedenhet de gedaante van eene pil gevenen het aan de moe der aanbiedendie tot hiertoe de stilzwijgendheid niet verbroken had. Toen opende deze laatste met moeite haren mond, en slikte de pil in, met de woorden: in naam des badersdes Zoons en des Heiligen Geest Deze volken verbeelden zich, dat zij door deze bewerking bec leven van den pasgeborenen verzekeren. Ook nog andere be'agchelijke gewoontens zijn bij bun in zwang, om den dood hunner kinderen voor te komen," De Brusselsche Emancipation schrijft d. d, 11 December het volgendes De ZoDhovensche kwestie is zonder oplossing gebleven in de zitting van Dingsdag van de kamer der vertegenwoordigers. Noch de ministers, noch ;hnnne tegenpartiiders schijnen het gevoeieD van de meerderheid der kamer op die pont te hebben willen vernemen. Men mag zich deswegens verwonderen want in eene zaak, welke belangrijk genoeg geoordeeld weid de discussien der vergadering, gedurende drie of vier dagen te bepalen, kon bet nuttig zijn te weien, of er werkelijk, volgens bet gevoelen der meerderheid, naaeel voor het land bestond, en zoo ja, welk middel dan behoorde gebezigd te worden om zulks te verhelpen. Er is bij de kamer ingekomen eene petitie van de katoenspinners- en drukkers-werklieden van Gent, Zij is geteekend door 12,000 handteeke- ningen of kruisjes. Deze petitie is 35 ellen lang en is op katoen geplakt. Zij strekt tot doelom de zorgvuldige aandacht der kamer in te roepen op de ciisis, waarin zich de katoen-fabrijkeD bevinden," Deze petitie is van den navolgenden inhoud: Aan de Kamer der Volksvertegenwoordigers Volksvertegenwoordigers Een niet verachtelijk deel van het Belgisch volk, de werklieden, ne men tot UEd. hunnen toevlugt. Wij hebben lang gezwegen, wij hebben lang hoop en geduid' gehad maar het is nu te ver gekomen; gedurende de drie nu gepasseerde jaren hebben wij maanden lang zonder werk geweest, of wij hebben maar een deel van den dag mogen werkendaarenboven is de loon van velen van ons merkelijk verminderd. Het gevolg daarvan is geweest, dat wij eerst hebben moeten verkoo- pen of in de berghuizen verpanden, onze Zondags-kleederen en andere klei ne hois-kaiheilendaarna de stoven en den koperen kookketei, en einde lijk de wolle sargle, het deksel van vrouw en kinderen. Ed nn dat wij niets meer te verkoopen of te verpanden hebbeD, val len wij zonder werk! Ja, Volksvertegenwoordigers, zonder werk en dus zender broodWant onze schrale dagloonis het eenigste wat wij nog ter wereld bezitten. Wel weten wij, dat eenige groote heerendie in schoone huizen wo nen, opene tafel hoDdenen alle de ievenslusien genieten, misschien den armen wetkman znllen willen doen verstooien, ja, zelfs met zijn ongeluk den spot drijven; maar gij zulc ze niet aanhooren, want gij zijt ware va derlanders, en wij hebbeo trouw in uwe vaderlandsliefde. Waarnic ons ongeluk gekomen is, weten wij niet; waarmede, door welke middelen wij te helpen zijn, weten wij ook niet. Maar hetgeene dat wij wel weten, dat is: dat wij niet meer zien vertrekken, gelijk voortijds, de zwaar geladeüe wagens, de zee-schepen met welke onze koopwaren naar vreemde landen, naar verre gelegene overzeesche-gewesten vervoerd werden. Hergeene dat wij ook weten, omdat wij hetzelve dikwijls van onze mede gezellen, die in jandere landen geweest zijn, gehoord hebben, dat iss dat in Frankrijk, noch in Engeland, noch in Pruissen, geen el Vlaamsch kaïoen, of andere Belgische koopwaren te zien zijn, dat aldaar niets dan inlandsche kleederen gedragen worden. Daar wij integendeel met onze oogen zien, dat de winkels van Vlaan deren vol gepropt zijn met Engelsch, Fransch en Zwitsersch goedl En dan vrtgen wijwaarom doet men niet hier gelijk in Fiankrijk, Eugelrnd en Pruissen, alwaar de fabrijken en handel bloejjen? Veigeeft het, Volk-vertegenwoordigersdat wij, ongeleerde werk mtnscfien, UEd. onze gtdachten zoo vrymoedtgiijk meuedeeiea e- aiwaa het zoo, dat wij ons zonden kunnen vergissennopens de mido'e'en, door dewelke wij knnnen geholpen werden, deükt toch niet te min, dat wij ongelukkig ziin. en aanhoort onze klagten. Wij vragen niets als werk. en dat kunt, dat zult gij ons v erscbafFen. Leven, pn dus werken moeten wij, wam gaan bedelen knnnen en wil len wij niet; c-s gemoed is daartoe te eerlijk; onze werkzame armen zijn daartoe nog te krachtig. Daarom help ons in den nood, en wij znllen met vronw en kinderen God bidden, dat hij UEd. ook in den nood moge bijataan De Belgische Ir.dépendant bevat het volgende: Onderscheidene dagbladen hadden aangekondigd, dat de inwoners van Bree en andere plaar. sen, door weïke de Hoüandsche troepen van het garnizoen van Maastricht te trekken haddenveel van de baldadigheid dezer troepen re lijden moesten. Volgens de hieromtrent door ons ingewonnen informatien, en op welker geloofwaardigheid meD rekenen mag, vernemen wij integendeel, dat bij den doortogt der Hoüandsche troepen te Bree, niets voorgevallen is, om. tot meergemeld berigt aanleiding te hebben kannen geven De Belgische kommissaris te Bree, in zijn verslag aan den minister van oorlogverklaart, dat er niet de minste klagt heeft plaats gehad, en dat alles tot genoegen der inwoners afgeioopen is. zoowel te Bree ais te Gerdingen eo Beek, waar de troepen den 8sten vernacht hebben en van waar zij den 9den ver- trokken zijn. Drie huzaren hebben bij het morgen-appel ontbrokenen men vermoedt dat zij gedeserteerd zijn. Den loden zonde te Bree het eskadron Kurasiers van Maastricht aankomen." 's Grsvenbage den 12 December, Z. K. H. Prins Frederik der Neder landen wordt heden of morgen binnen deze Residentie verwacht. 1, k. H. de Prins van Oranje zal, naar men zegt, zich aanstaanden Zondag op reis naar Petersburg begeven. Gisteren avond is er bij Z. K. H. bal geweest. Morgen middag zal er diner ten Hove wezen, waarop de leden der Staten-Generaal genoodigd zijn. Zie hier eene nadere opgaaf van het verhandelde in de zitting van de Tweede Kamer der Staren-Generaal van Donderdag den I2den dezer: In die zitting is ingekomen eene koninklijke boodschap, teD geleide van een ontwerp van wet tot het nader beschikbaar stellen van sommen op de verleende oorlogs.crediten, toegestaan bij de wet van 22 November 1832. Deze sommen bedragenvoor de marine 572,2/4 voor het departement van iinantien 5,032.258voor het departement van oorlog 5,290,683 te zamen 10,895,215. In de memorie van toelichting, welke dit ontwerp vergezelt, wordt aangemerkt: „dat, vermits voor het uiteinde dezes jaara niet kan worden gerekend op de voldoening van elders (door Belgie) van een gedeelte der renten van de nationale schuld daarvoor zal dienen ge bruik te worden gemaakt van het overschot der som die tot dit oogmerk is aangewezen bij de wet van 22 November 1832 dat de somman die reeds zijn beschikbaar gesteld op hetgeen bij eemelde wet was toegewezen aan de departementen van marine en van oorlog oorspronkelijk bestemd peweest zijnde om de buitengewone uitgaven van die departementen toe hec einde van October goed te makenveel verder zuilen knnnen strek ken uit hoofde van de besparingen, welke de loop der omstandigheden hebben toegelaten daaromtrent in te voeren dat liet intusschen aan geen twijfel onderhevig kan zijn dat ook bij eene eewen»cbce schikking van de Belgische zaak, alle onkosten, die aaartoe ziin veroorzaakt, niet op een maal kunnen opbonden, maar dat er altijd nog gedurende eer.igen tijd bui tengewone uitgaven znllen moeten worden bestreden, om langzamerhand tot den staat van vrede terug te komen; dat het algemeen belang der maat schappij in de getrouwe geweten vordert, dat de regering de middelen hebbe, om daaromtrent met bedaardheid te werk te gaan, en daartoe knn* ne beschikken over de sommen bij de wet van 22 November 1832 aanga, wezen, waarvoor de fondsen aanwezig zijn." Bovenden wordt in de gemelde ko. inhliike boodschap aangemerkt: „dat de besparingen, welke in de laatstverloopene maanden op de uitgaven hebben kunnen wo-deti gemaakt, belangrijk genoeg zijn, om daarmede, wann-er de omstandighe den zolks onverhoopt mogten blijven vorderende buitengewone behoeften nog gedurende vele maanden van liet volgende jaar te Destrijden, zood« eentg nieuw bezwaar voor *s Rijks ingezetenen." Door de centrale afdeeling is verslag gedaan omt'ent het ontwerp van wet tot beteugeling van schadelijke woelingen. Uit dit verslag blijkt, dat verscheidene ie ien getwijfeld hebben aan de noodzakelijkheid om de be staande wet op dat stuk neg langer te doen voortduren. De regering heeft daarop geantwoord: „dat de boven alien twijfel verhevene eensgezindheid en vaderlandsliefde der natie niet kunnen geacht worden te moeten leiden tot het intrekken vau die wet, aangezien de daarbij aangewezene misdrij ven ook slechts door eenige weinige kwaadwilligen ja zeifs door vreem delingen kunnen worden gepleegdgelijk zelfs nog niet lang geleden is gebleken, en de maatschappij er alzoo een groot belang bij heeft, dat hare tost. in de tegenwoordige tijdsomstandigheden niet woide gestoord," Ook heeft de regering niet knnnen treden in het voorstel van eenige le den strekkende, om de onderhavige wet te doen voortduren tot het tijd stip der schikking van de Belgische zaken, uit aanmerking: „dat het aan duiden van dergelijk onbepaald tijdperk hec denkneeld zonae doen geboren worden, als of de afdoening der Belgische geschillen nog zeer verwijderd was." Voorts blijkt uit de antwoorden der regering, dat de Dedoelde wet gedurende de zes eerste maanden dezes jaars Cztjnde van de zes laatste maanden de rapporten nog niet ingekomen) zeer schaars heeft behoeven toegepast te worden, en dat de hoogste straf zich tot drie jaren gevan genis heeft bepaald. Voorts heefc de centrale secve verslag gedaan omtrent de twee ontwer. pen van wee bepalende de uitgaven voor 1834, en de middelen om daarin te voorzien. Uit dit verslag blijkt, da: de laatstelijk in eerstgenoemd ent. werp gemaakte wijzigingen over het algemeen aan de leden genoegen heb ben gegeven, geujk ook de stellige verklaring omtrent de opzettelijke overweging van de tot het invoeren van bezuinigin;en op de begrooting van 1835 aangewezene middelen, doch dat vete leden zouden heboen ge- wenscut, dat reeds voor de begrooting van 1834 van die middelen gebruik ware gemaakt. De beraadslaging over de oaderscheitfene begrootings-wetteo is bepaald op aan.iaanoen Maandag.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1833 | | pagina 1