zoodanige maatregelen als hetzelve, raar bevind van zaken zal noodig oor-
deelen; terwij! hij aan de eigenaars der goed bevonden werkcnigen een be
wijs daarvan zal doen uitreiken,
10. Zoo wel de wiize van onderzoek als die der beproeving, en bet
been daaromtrent naar bevind van zaken verder te bepalen vait, blijven over.
gelaten aan bet boofd van hetzelve Departement.
En opdat niemand, door bet niet vooraf kennen van deze wijze van
onderzoek en beproeving, oponthoud of schade zonde komen te lijden,
zoo zal bet aan ieder die eene aangifte doet rot het daarsteüen van een
stoomwerktuigvrijstaan om bij die eene aangifte het verzoek te voegen
ter verkrijging .van de noodige ophelderingen en onderrigtingen dienaangaade.
11. De overtredingen der bepalingen van bet tegenwoordig beslnit, zul
len, overeenkomstig de voorschriften der wet van den 6den Maart 1818
{Staatsblad N". 12), en wanneer daartoe termen zijn naar aanleiding der
bepalingen van het Lijfstraffelijk Wetboekgestraft worden.
Het tegenwoordig beslnitmitsgaders eene door den bevoegden Gou.
verneurvoor waarachtig verklaarde expeditie der acte van vergunning
of van het certificaat, vermeld in de artikelen 4 en 9zal op eene, voor
een ieder zigtbare plaatsin de vaartuigen en fabrijkenwaar stoomwerk
tuigen gebezigd wordenaangeplakt moeten worden en blijven.
Het Departement voor de Nationale Nijverheid en de Koloniën Is belast
met de uitvoering van het tegenwoordig besluit, hetwelk in het Staatsblad
zal worden geplaatsc.
WILLEM.
Van wege den Koning,
J. G. de Mey van Streefkerk.
Wordende voorts aan alle zoodanige personen, welke nu of In het ver
volg het voornemen mogren hebben een stoomwerktuig aan te leggen
te kennen gegeven dat zij zich tot behoorlijke inrigting der bij Art. 1 van
gezegd besluit gevorderde aangiftewelke naar een vastgesteld model zal
behooren te geschieden, steeds ter Secretarie dezer Stadter bekoming
van de noodige inlichtingen kunnen aanmelden; En zal tevens, wanneer
ter kennisse van Burgemeester en Wethouders mogt worden gebragtdat
een of ander der reeds in gebmik zijnde stoomwerktuigen gerekend wordt,
in het belang der veiligheid, nader te moeten wordeo onderzocht, door
dezelve het noodige worden verrigt, ten einde de bepalingen der Art. 8 en 9
van voormeld besluitdaarop worden toegepast.
Aldus gedaan en afgekondigd, bij H. H. Burgemeester en Wethou
ders der Stad Leydea, op den 24 October 1833.
G. de Mey.
Ter ordonnantie van dezelve,
P. A. do POI.
NEDERLANDEN.
Leyden den 27 October.
De mededeeüng, welke Zijne Exc. de minister van Bultenlandsche zaken
eerst aan de Eerste Kamer, daarna aan de Tweede Kamer der Staten-Gene-
raalmet geslotene denren vergaderd, gedaan heeft, en waarvan in onze
vorige is melding gemaakt, is van den volgenden inhoud 1
Edel Mogende Heeren!
Bij het vijfde artikel der voorloopige overeenkomst, op den 24 Mei de-
dezes jasrs, insschen Nederland ter eene, en Frankrijk en Groot-Brittannie
ter andere zijde, verbonden zich de hooge contracterende partijenzonder
verwijl, zich te zullen bezig houden met het eindverdrag, hetwelk de be
trekkingen tusschen de Staten van Zijne Maj. den Koning der Nederlanden
Groor-Hertog van Luxemburg, en Belgie moest vestigenen bepaalden, dat
Hoogstdezelven de Hoven van Oostenrijk Prnissen en Rusland zouden uit-
noodigen tot hetzelve mede te werken.
Zoo ras men alhier kennis droeg, dat de drie Hoven die nitnoodiging
hadden aangenomenbegaven zich de twee gevoltnagtlgden van den Ko.
*»init no<i« f -.-r-o1 onderhandelingen over het bedoelde
verdrag met de Londensche Conferentie.
Door de ondervinding geleerd, dat geschrevene betoogen, en derzelver
spoedige bekendmaking weinig geschikt waren om zich te verstaan, en
verlangende zoo veel mogelijk alle vertraging en afwijking van het hoofd,
doel te vermijden, stelden zij voor, dat alles mondeling zonde worden be
handeld, slechts datgene worden op het papier gebragt, waaromtrent men
het zonde zijn eens geworden, en dat gedurende de onderhandelingen het
publiek van haren loop zonde onkundig blijven.
Dit zijnde afgesproken, boden zij de twee ontwerpen aan, welke ik
hiernevens overlegge, het eene van een traktaat met de vijf Mogendheden
het andere van een traktaat met Belgie in het eerste begrepen. Wel verre
van de onderhandelingen aan nieuwe verwikkelingen bloot te stellen, of
nieuwe elschen te behelzen, waren het, behoudens zeer enkele wijzigin.
gen, dezelfde opstellen, reeds in het najaar van het afgeloopen jaar te
berde gebragt, en den 3 November aan U, Edel Mogenden! medegedeeld.
Aldus werd de onderhandeling eigenaardig weder opgevat, daar, waar zij
gebleven was. De Regering gaf daarbij opzettelijk de voorkeur aan den
geheel onpartijdigen arbeid haar in der tijd door de gezantschappen van
Oostenrijk, Prnissen en Rnsland aangeboden, de onmiskenbare strekking
hebbende, om de verschillende denkbeelden en vorderingen in overeen,
stemming te brengen tot elkander; en, in het oog houdende het aan baar
geuit verlangen, dat gemiddelde cijfers mogten worden ingevuld, oordeelde
zij geenen meer ondnbbelzinnigen waarborg te kunnen leveren barer in
schikkelijkheid, dan door insgelijks aan dien wensch toe te geven.
In hare nota van den 10 Jnlfj 1832 had de Londensche Conferentie ver
klaard, slechts weinige aanmerkingen te hebben op het ODtworpen traktaat
met de vijf Mogendheden minder den inhoud betreffende, dan de bewoor
dingen. De menigvnldige veranderingen, thans in die stuk verlangd, som.
mige van welke de strekking er van wezenlijk aangingen waren derhalve
onverwacht. Niettemin werden zij bewilligd en erlangd: aldus het traktaat
de parapherlng.
Geparapheerd werden insgelijks de meeste artikelen van het tractaat met
Belgie, en alhoewel hiervan voor alsnog bleven uitgezonderd de artikelen
7 91011 en 22 van het Nederlandsche omwerp, de meeste gewigtige
punten der onderhandeling bevattende, zoo zal men echter het belang van
dezen voortgang gereedelijk erkennen, wanneer men het oog vestigt, niet
op den eenvoudigen aard der alsnu overeengekomene artikelen maar op de
verwikkelingenwaarmede de regeling ook der eenvoudigste dingen is ver-
ze'd gegaan.
Terwijl de Nederlandsche Gevoimagtigden te vergeefs naar de eigenlijke
oorzaak omzagen van den tegenstand dien zij bij iederen stap der nego-
ciatie ontmoetten welke oorzaak toch niet gezocht kon worden in het be
lang der voor Europa zoo onverschillige, nog onvereffend geblevene pun.
ienen misschien eerst door volgende gebeurtenissen zal aan den dag ge
raken, zoo werden omgekeerd tegen hen twee bezwaren ingebragt, zoo
menigmaal inde staatkundige onderhandelingen van aile tijden geopperddat
men naauwlijks kon vermoeden dezelve op nieuw te zien herleven. Het
waren geene andere, dan dac de Nederlandsche Regering tot schikking on
genegen wasen dat bare gevoimagtigden niet voorzien waren van genoeg,
zame voorschriften.
Het eerste sirekte ter beantwoording, zoo wel van hetgeen die gevoi
magtigden toegaven, ais vau betgeen zij verlangden, eu toeu er vier puu;eo
omtrent do Scheido onvereffend gebleven waren, en zij er één geheel, het
cijfer van een ander letterlijk voor de heift, en de twee overige, zoover
deze zich met cijfers iaten in verband brengeD, voor drie vierden of zeven
achtsten bewilligd hadden ook toen werd hnn toegevoegd men zag klaar,
dat het Gravenhaagsche kabinet '/an alle^sch ik king afkeerig was. Intns.
schen bleef een betoog, nit mijne tegenwoordigheid te Londen getrokken,
onbeantwoord want erkennende de wisselvallige uitkomst van alle onder
handelingen en dat ook ditmaal die wisselvalligheid mij niet bad mogen
terughouden van de aanvaarding dezer zending en van de vervuiling mijner
pligten jegens mijn Vaderland, veroorloofde ik mij te vragenhoe men zich
toch verklaarde, dat ik mij onkundig zoude bevonden hebben van de eigen,
lijke gezindheid der Nederlandsche Regering, of dat ik, kennis dragende
van hare ongenegenheid tot schikking, de zending naar Londen zoude op
mij genomen hebben met het doel 0111 niet te slniten.
Wat de voorschriften betrof, zoo waren dezelve in znlk eenen ruimen
zin gestelddat ik naar Engeland overstak met de waarchtige overtuiging
van te slagen en ons toegeven op vele eischen in afwijking van het oot.
werp der drie Hoven droeg er blijken vandoch wanneer onder genoeg,
zame voorschriften verstaan moet worden, de bevoegdheid om zich ook
aan de meest overdrevene vorderingen zonder eenige nitzondering hoege.
naamd te onderwerpen in dat geval erieDue ikdat die der Nederlandsche
Gevoimagtigden onvolledig waren.
Tot hiertoe was in de verschillende ontwerpen ten aanzien der territoriale
schikkingen omtrent het Groot Hertogdom Luxemburg de toestemming der
Agnaten van het Huis van Nassau, mitsgaders die van het Duitsche Bond.
genootschap voorbehouden. Thans werd uitgedruktdat het aan den Koning
verblijvende gedeelte der provincie Limbnrg tot Nederland zoude behoo
ren en in het derde arciael van het traktaat met de vijf Mogeoheden werd
van de toestemming der Agnaten en van het Bondgenoorschap gewaagd in
den voorledenen tijd en gezegd dat de aktendezelve behelzende ge
voegd waren bij het tegenwoordige traktaat.
Deze wijziging van het derde artikel teö gevolge van welke de aanvrage
en verkrijging dier toestemming de teekening van het traktaat moesten voor.
afgaan, bij het vertrek van hier niet hebbende kunnen voorzien worden,
bragt de Nederlandsche Gevoimagtigden in het geval van daaromtrent nadere
voorschriften te vragenen werden zij dien ten gevolge gemagtigd tot de para.
phering van het aldus gestelde artikel, na vooraf verklaard te hebben, dac
de Koning Groo-Hertog de verlangde stappen bij de Agnaten van Hoogst,
detzelfs Huis, en bij het Duitsche Bondgenootschap doen zonde, zoodra
de vorderingen der tegenwoordige onderhandeling van aard zouden zyn,
om aanleiding te geven tot die stappen.
Overeenkomstig deze magtiglng, betuigden z(jin de zitting der Confe.
rentie van den 27 Jul ijbereid te zijn tot de parapherlng van hec geheeie
traktaat met de vijf Hoven en 'net oog gevestigd ten einde van mijne
zijde alle onnaauwkeurigheid al ware bet zelfs slechts in de bewoordingen
voor te kome», op de mij uit 's Gravenhage toegezondeue verklaring,
voegde ik er mondeling, in overeenstemming met den aangenomen vorm bij
que Ie Roi ferait les démarches désirées aupiès des agnau de la maisoo
de Nassau, et auprès de la confédération Germanique, anssitót que les
progrès de la négociation seraienc de nature 4 motlver de pareilles de-
marches." Een der leden zijn misnoegen hebbende aan den dag gelegd
over deze bijvoeging, scheen de Conferentie eenige oorenblikken te aar.
zelen doch ging vervolgens met 's Koning» gevoimagtigden over tot de
paraphering. In bare volgende, en in verscheidene latere zittingen drong
zij nu aan, zonder dat die onderhandeling de dezerzijds bedoelde vorderin
gen nog gemaakc had op het dadelijk doen der stappen by de Agnaten en
het Bondgenootschap, met nitnoodiging om dit haar verlangen uit te drnkken
by den Koning, waarop werd geantwoord, dat men zich inderdaad mee
deze zaak in 's Gravenhage onledig hield, en de openingen aan oe Agnaten
en het Bondgenootschap te doen reeds werden ontworpendoch dat de
afzending er van slechts wachtte naar de regeling van een paar hoofdpunten
der onderhandeling, hebbende de Koning geoordeeld, dar het vragen der toe.
stemming op een vroeger tijdstip minder kieschheid zoude aan den dag
leggen )cgon. So Agnatco Cl liet I,untigenooischap welke al werd die
toestemming ook maar voorwaardelijk verleend voor het gevaldac het
tractaat tot stand kwam zich bij eene tegenovergestelde uitkomst zouden
kunnen geraakt vinden door zulk eenen ijdelen, doch niettemin openlijken
stap voor het oog der wereld en zijnde tevens begrepen dat dezelve vöór
de regeling van een paar hoofdpunten der verdere onderhandeling te veel
zoude Brengen nit haar geheelen nadeelig werken op de voorwaarden der
nog onvereffend gebleven punten. Ik heb gemeend de toestand dezer zaak
eenigzins omstandig te mogen ontvouwen omdat er elders openlijk beweerd is
dat de verklaring, door mij zoo even woordelijk aan U Edel Mogenden
voorgelezeneerst na de paraphering door Nederland als eene uitvlngt zoude
zijn aangevoerd om den gang der onderhandelingen te belemmeren. Niet»
is otiDaauwkeuriger dan dit voorgeven, want, wat men ook over het uit
gedrukt verlangen onzer Regering moge gedacht hebben zoo veel scaac
zeker, en de mededeelingen van het Departement van Buitenlandsche zaken
aan de Gezaotschappen der vijf Mogendheden alhier getuigen dac d« ver
klaring is afgelegd vóór de paraphering, en dat dierhalve het Nederlandsche
Kabinet volkomen geregtvaardigd is van het verwijt, alsof hetzelve er eerst
later mede ware opgetreden.
De Conferentie heeft hierop den 24 Angustus hare zitttingen onbepaal-
delijk uitgesteld, tot dat de bedoelde openingen zonden zyn verwezenlijkt,
en heeft de Koning, mijnen medegevolmagtigde te Londen latendemij her
waarts ontboden tot het geven van mondelinge ophelderingen.
Dit beknopt verslag, waartoe ik mij, ten gevolge van hetgeen elders ge
schied is, heb bevoegd gevonden, zal aau U Edel MogendenI naar ik mjj
vleiie, den jongsten gang der onderhandelingen kenbaar maken,
Te gelijker tijd ontmoette de uitvoeriDg van het vierde artikel der voor
loopige overeenkomst, ten aanzien der vrije gemeenschap van Maastricht,
eeDen onvoorzieuen tegenstand, waarvan de aard uit de volgende stokken
blijken zalalseene nota van Zijner Majesteits gevoimagtigden van den
27 Julij II.bet antwoord op dezelve van de Engelscbe en FraDSChe
Plenipotentiarissen van den 5 Augustus, met ééne bijlagehet wederant.
woord daarop ingediend den 14 September II., met hec daarin vermelde
credentiaal voor de Belgische Commissarissen te Zonhoven de nadere
DOta van de Fransche en Engelsche PlenipotentiarisseD van den 29 Septem
ber, met bet stuk daarin vermeld; en laatstelijk het ancwoord, den
l8den dezer door 's Konings gevolmagtigde daarop gegeven.
F. I.
Zijne Exc, de minister heeft zyn betoog aldns geëindigd s
Na dit alles, heb ik thans grond aan U Ed. Mog. aan te kondigen,
dat zich sederc eenige dagen het uitzigt geopend heeft, niet alleen toe ver
effening van dit bijkomend geschil [betreffende den weg naar Maastricht],
maar, wat meer zegt, tot den vooregang der pogingen, om eene algemeen!
schikking te verkrijgen.
Eene zending van wege hnnne majesteiten de Keizers van Oostenrijk
en Rusland en den Koning van Pruissen, bij den Koning ontvangen draagt
zoodanig den stempel van hoogstderzelver opregte vriendschap en ware
belangstelling, dat Z. M. niet geaarzeld heeft, daaraan ook door onbeperkt
vertrouwen van hoogstdeszelfs zijde te beantwoorden, en indien de gunstige
voorteekenen ook ditmaal niet falen zoo mag men vertrouwen eindelijk
eene aannemelijke afdoening te zien volgen op de inspanning en beraden
heid, waarmede de regering deze jnoejjelijke onderhandelingen gevorderd
heeft.