Bij het "jie bataillon irfanterle. Tot kspt, de I ire (nlï, vsn d;r list. j i_ van Beethoven. Toe isien Init. kwartiermeester, de jede luie. turpr- I fiertbcester bij dat bat., F. Haubner. Tot iscen liiit. de 2de luit. bfj het algemeen depotP. Boers. Bij het algemeen depot. Tot 2de Inits.de kadet-fonrier bij het 8ste bat. inf.J- Boudoin en de sergeant-majoor der artillerie G. J. van Dieren. Bij het regiment huzaren no, 7. Tot istén Init. de 2de luitenant van dat regiment, J. J. Pluiet, Tot 2den lnit., de opperwachtmeester van het regiment, H. J. van ie Weetering. Overgeplaatsti Bij het zie bataillon infanterie. De iste luit. van her 6ke Mr,D. taverne. Bij het 6de bataillon infanterie. De iste loit. van het ,*,de bat,, J, Etzel. Gepensioneerd. De kapt, van het ade bat. inf.C'. B. van den iVertn. het 7de bat, inf.L. de la Paisiires. De kapr. van ma le ur* ide int 'ijl Weiertijische gebeurtenissen en maatregelen. Volgen» berigten van den Doel bevindt zich die landstreek In aanbonden- den angst. Er gaat bijna geen dag voorbq dat men niet eenige kanon, ichoten hoortof op ergens op eenig punt kleine gevechten plsats hebben en er net eenig braaf soldaat gedood of gewond wordt. De bewonera van Si.Nikolaas beklaagden zich den 28 Maart, dat er geen viach meer aankwam, waaruit zij bealoten dat het Hollandach gouvernement nienwe beletselen in de handelibetrekkingen had gebragr. He- Journal du Com- nterce iP/lnvert legt z;jne bezorgdheid aan den dag over rondgaande brieven Van jongere dagteekenir.gdoor Engelsche handelshuizen aan hunne corres pondenten verzonden, waarin men leest, dat de boofden dier hnizen be- aloten hadden om zich met meer uitsluitend op de zaken van zekere andere landen van Europa toe te leggen, en het hun toegeschenen wasdat Belgie in het bijzonder bunne aandacht en zorg verdiende datnaar hun inzien het oogenblik daur of ten minste zeer nabij wasvan eene algemeene be. weging in den koophandel, hetwelk hun had doen besluiten om te trac uen hunne handelsbetrekkingen in Belgte uit te breiden, dat zij, met weinigen, jn hetzelve hechte en duurzame betrekkingen id aide handelstakken wilden tot stand brengen. IVien nielut uit 's Hertogenbosch den 4 AprilDe op de grenzen aangehoudene en van het plegen van moord en roof bescnnldigde Belgische deserteurs bevinden zich nog bij ons in verzekerde bewaring. Men denkt, dat zijlieden ter beschikking zullen worden gesteld der burgerlijke over heid en in dier voege over de grenzen zullen worden gebragt, dat de Belgen, zulks begeerende, hen zullen kunnen vatten én regten. De ruiterij van hot leger heeft dezer dagen vrij aanzienlijke versterking .Sit de dépóts erlangd. Men scbrijtt uit Dordrecht, den 5 April! Gisteren morgen is bier, na op Zwijndiecht overnacht te hebben, doorgepasseerd een detachement korassieia. uit het dépót te Leyden komende en ziCh naar de armée bège vende. Hetzelve wa, van nagenoeg gelijke sterkte als het daags te voren hier uit het dépót re Haarlem doorgekomene deiachement kurassiers. Een geheel nieuw eskadron lanciers, uit het dépót te Utrecht komende, en mede ter versterking der armée moetende dienen, is gisteren morgen door Breda gepasseerd. Ier M. eft tot ut- bij- :in, ena ,g». m ei tie, lm, om- den. rent mg. te in dl J. izei 1 ea itle. rne* 1 lil e bil miei e ei 1 dat ivia, irne- dien iliS« pot, uder leeod 1 bet H BELGISCHE AANGELEGENHEDEN. Men schrijft nlt Berlijnden 25 Maart. Het Hollandsch-Belgisch geschil begint het publik zoo zeer te vermieijen, als de diplomaten, en het is meer dan tijd om er een einde aan te maken want Id den tegenwoordtgen toestand der zaken, kan men geenszins op eenig insschenval rekenen, zoo als men zich tot dog gevleid had, om het ten einde te brengen. De gebeurtenissen van het Oosten, hebben andere staatkundige zaken op den achiergrond geplaatstdie tót dusverre op den voorgrond stonden, en, indien zij niet spoedig gelukkig worden opgelost andere moeijelijkhe- gen zouden kunnen doen ontaiaan, dan diegene, welke tnsscben Holland en Belgie nog met hebben kunnen worden atgedaan. Pruiasen stelt het levendigs! belang in het behoud der Porte, en dea- zelfs crediet, zoowel als de onzijdige toestand, waarin ons kabinet zich vindt geplaatst, knnnen aan onzen gezant te KoDstabtinopel menig eene gelegenheid geven om eenen gunstigen invloed uit te oefenen in dit bag- ctielijk oogenblik. Men verzekert, dat de toestand der Porte werkelijk aanleiding geeft tot eene levendige gemeenschap van ons kabinet met de twee Keizerlijke hoven, en dat deze hoven ten dien opzigte het zelfde denken." Het Handelsblad toont zich teregt gebelgd, over de wijze, waarop de Quotidicnne het navolgend als waarheid voordraagt: Ondanks alles, wat net Amsterdamsche Handelsblad zegt, met opzlgt tot de voorgewende bijeenkomsten van de handelaren dezer stad, ten einde van den Koning eene spoedi e afdoening onzer geschillen te vragen, kan ik n betuigen, dat zoodanig de bedoelingen van de meerderheid der natie niet zijn enz." Indien het Fransche spreekwoord geldt: Le ton fait la Musiquzidan werd nimmer voor her kiesche gehoor van den echten onpartpdigen vriend van Koning en vaderland hartacheurender Katten-Muzjjk aangeheven. MENGELINGEN. BIJGELOOF in GROENLAND. De wilde bewonera van deze groote streek der noordelijke landeedie in 982 werd ontdekt, zijn klein; naanweiijka bereiken zij de lengte van 5 voethunne zeden kleeding en gelaatstrekken gelijken op die der Esgtti. mout, en hunne vooronders worden voor de stamvaders dezer laati gehouden. Zij gelooven aan een Opperwezen, dat zij Torngasuk noemen, die eer. der eenen slechten dau goeden aard heeft; maar bij is noch bemind noch gevreesd en men laat voor hem weinig eerbied blijken. Wanneer een Groenlander gezond is of eene goede jagt beeft gehad, bemoeit hii zich nimmer met Torngasaken zendt hij noch offeranden noch gebeden tot hem op maar wanneer hij aan eenige ziekte ot verdriet lijdt, en als de vtsch de kusten verlaat, neemt hij zjjo toevlngt tot een toovenaar, die, men meent, met de Godheid in betrekking staat. De Groenlander» gelooven aan de onsterfelijkheid der zielzoo men dezen naam mag geven aan de gedachten, die zij hebben, nopens twee verblijfplaatsen, de eene in den Hemel, de andere onder de aarde: maar men moet er bijvoegen, dat de onderaardache verblijfplaats de gelukkigste en alleen wenscheiijk Is, omdat, volgens hen. dezelve eene meer gema- tigda en warmere luchtstieek heeft, en dat ija noch sDeeuw er nimmer doordringen. Het bevalligste deel hunner Godsdienst iadat zg zich ver beelden, dat de lichten die aan den Hemel flikkeren, de zielen dier ge storvenen zijn, welke gedurende hun leven deugdzaam waren. Deze volken hebben eenen hevigen afschrik voor de nachtelijke verschij ningen. De eenzaamheid waarin zij leven en de lange duisternis, die deze noordelijke «treken overdekt, gedurende dewelke het ziniuig des gezichts zoo beperkten dat van het gehoor zoo menigmaal getroffen ia door ongekende en schrikverwekkende geluiden dit alles heeft oeze volken gebragt tot het geloof aan nachtelijke verschijningen. Het lijat geen twij fel, dat de herhaalde voorvallen, die een einde snaken aan het leven van crotft «nwl Groenlander*, g-dernde dé f-ormenmtori*tünitótèbi*» vitchvangsten, hunne verbeCldings-kracbt hebben moeten doen verbaiep Midden in de dolaternissé'n van -den nachtzeggen zfl hoort «en de ge-s* ten, van hen. die in zee zijn omgekomen, hst strand raderen, hetöa.v,ri onder nit hunne schuiten met stokken slaande, en vervolgeus eene d--pvt zucht latende, want bet Is voor de laatste maal dat zij henhen heli-f- koosde Kajak (noot) beklimmen. Dikwijl, ziet men ze ook in hunné huttendroevig gezeten op de huidendie bon tot bed vérstrekten even ais of zij waakten bij het zwékkê schijDsel hunner lampen, al of zij zich nog eens wilde» Overgeven aan de vrolpbeid en het vermaak. De rotsen die zich langs dezè woeste kusten verheffenhebben oók hnnnê geesten, die eenen zeer gevaarlijken aard hebben; want zij komen gedu- rende den nacht in de hotten en stelen de mondbehoeften; maar êenige in^ boorlmgen gelooven ook, dac deze laatite, Groenlandera zijn, die, hetz» door geaardheid, hetzij ten gevolge van slechte behandelinge»voor altUd die zamenleving verlaten en een verblijfplaat» in de rotsen gezocht hebben; Zonder twijfel nemen deze de vrees»chtigheid vao anderen te baat om te* hunnen laice te leven. Als een Groenlander gestorven ia heefr men de gewoontede beid* beenen vast am elkander te binden en hem 'a Winters tegenover het venter, eo de» Zomers achter de hut te begraven, opdat de spoken het lnkni-t zouden kunnen Opgraven. Buitendien gelooven deze volken aan het zee-apook, dat veel meer ge- ducht is. Dit spook verschijnt vóór eenig heilloos ongevalmen ontmoei het gehuld in een lang wit kleed op een Ijsveld f somtijds aan de oevert der zeeen de«zelfa hevig gekerm kan men op eenen grooten afstand hooren. Zij die hem ontmoeten, weten dat hun een groot ongeval te wacb. ten staatroen zege dat men het heefc hoören spreken en het was altijd over den dood. Deze bijgeloovige volken gelooven nog aan annere boven natuurlijke wezens. Memel is een kind met een lief gezichtje en met laag haar, li-twelk men aan de oevers der zee, en meermalen op de verlatens eilanden tégen komt, waar het welluidende gezaogen hooren doet, de via- schers uitnoodigende bij hem te komen maar zij die de onvoorzigtigheid hebben zich op deze stem te vertrouwen, zien hun vaderland niet weder; Ehlersortek Is een boven.natuurlijk wezen, dat even als de Vatnpyr d-r Gneken, zich met het vleesch der dooden voedt en op de begraafplaatsen zijn verblijf houdt. Eindelijk, ia Igneisoit een spook dat boven op de top pen der bergen leeft, maar geenszins gevaarlijk ii. Dikwerf noodt hij eed Groenlander uit bij hem te komen, op de stjjle rotsen waarhfl zijae wonh» heeft gevestigdmaar met het eenige oogmerk om van zfln gezelschap het aangename" te genieten Igneisoit toont zich ook aoms op het itrandai dan tchitterc bfj als een lochtverichjjDsel. ovek de BELEEFDHEID. De zamenleving Is eene aoort van gemaskerd bal. Wat buitendien se* Ieders verkleeding betreft, men ia volstrektelgk overeengekomen, dat et voor allen slechts één masker zijn zaldat van de beleefdheid. De beleefdheid wordt door het verkeer met welopgevoede lieden geleerd. Zij verschilt daarin van de bevalligheid. Van het vernuft, vaD den atnaalt. van het genie en eenige maatschappelijke deugden die wjj bjj onze geboorte medebrengen en die den tgd en de omstandigheid in ons doen ontwikkelen. De wereld-kennis beeft op onze taalop onze gewoonten op onze manie ren die uitwerkingwelke de schaaf en de vijl op het hout en het metaal hebben; zij beschaaft dezelve. Handeien is zoo sprekendat de eigenliefde van iedereen voldaan is een beleefd voorkomen voor zijne gelljkeo te hebben, noch te nederig, roch te gemeenzaam jegens zflne meerdere te zijn, zijnen minderen niet op eenen al te zeer gekenmerkten afstand te honden, in één woord volkomen de welvoegelijkheid id acht te némendaarin bestaat de beleefdheid. De beleefdheid is een breideldie onze misslagen intoomteen vernis dsc onze goede hoedanigheden doet uitkomen. Het is ongelukkig niet menschelijk, edelmoedig, medelijdend te zijn; men heeft ongelijk onbeleefd te wezen. De beleefde man kan niet eene dengd bezittenmaar hij heeft ten minst* dat voordeel, dat de beleefdheid hem het uiterlijke van alle dengden geeft. De beleefdheid verschilt in het eene land van het anderenaarmate dé zeden en gewoontenmaar ia geen land la hec geoorloofd lomp te zijn; De beleefdheid ia aaBlskkeljjk en verleidtde lomphatd ia walgelijk en stnlt. Een beleefd mensch is een sieraad Voor dé zamenleving; een lomperd daarentegen een schandvlek voor dezelve. Genoodzaakt mijn avond met een' gék of met een* lomperd door te bren gen zon ik niet aarzelen i met een gek kan men zich vermakenmaat wat men met eenen lomperd aan te vangen 7 Men moet al zeer uitstekende verdienaten hebben om beleefdheid te kun nen missen; nog Is het eene waarheid, dat zoo men dien lomperd hede* gezien heeft, men niet verlangend zal zijn hem morgen weder te zien. Er zijn menscheo aan wien eertitels en achatten het hoofd doen draaijeis en zoo is het meerendeel. Beleefdzoo laog zij niets wtreo of niets bid den, worde» zij onbeleefd zoodra zfj fortuin gemaakt bebben of teti ge worden zijn. Weten die menschen niet datwanneer men gelukkig ia, me* zich zoo moet gedragendat men zijn geluk'kan doen ve geeten. Er bestaat eene voorkomende en natuurlijke beleefdheid er bestist eene onverschillige en gemaakte. De eerste vertooit zich van gelfjken jegtnd gelijken, de tweede van hoogeren jegena tageren. Eertijds naderde een man of eene vroow van welken nng ouderdom of peraoonlfjke verdiensten ooknimmer eenen ambtenaar of betfitetden manzonder de betuiging va* zijnen of haren diepen eerbied aan te bieden en de ambtenaar of de beti telde msn antwoorde daatop met een goeden dag mijnheer of mejufvrouw" Deze woorden werden somt met den eigen naam van den persoon vermeer derd nn en dan werd hierin eene kleine verandering gebragt. Verwachte* de ambtenaar of betijtelde man een dienstwas hij geld schuldig of wild* hij het leenen, dan was het: goeden aag mijn vaarde goeden dag geachte mejuf vrouw Zoo men de wellevendheid In alle voegen, In alle hire schakeringen betracht, zal men bevinden, dat er eene ia, die zich op eene onbeschaamde en eene, die zich voorkomende eu innemende voordoet. Men beeft onderscheid aangenomen tusschen wellevendheid en beleefd heid; dit namelijk: dat eeu wellevend mensen altijd beleetd en een beleefd mensch niet altijd wellevend is. Wellevendheid ligt in den geest en ik het karakter; zij is de vrucht van eene goede opvoeditig, van eene aan houdenden omgang met wei-opgevoede lieden; de beleefdheid ia alleen in he: uitwendige, io de uiterlijke betuiging van inschikkelijkheden, v« zekere achting, die men aan anderen meent verschuldigd te ziju en vooral jegens diegeneD, welke men beschouwt boven zich verbeven te zijn; de beleefdheid ia niet in Complimenten; wellevendheid daarentegen is het m het oneindige. Wellevendheid heeft eene üiigelezene, keurige en gema tigde spraak. Beleefdheid Is biet zeker van de keus harer .udrukkingen en weet niet tot boe vetra zij gaan moet. Beleefdheid la altijd eeuvoudig, gemakkelijk en vrfl In hare manieren. De wellevendheid ia dikwijls ge maakt en valsch in de hare. Een beleefd man atelt ons geruit; een wel levend man hindert eu vermoeic ons dikwljis. Eeu belangloos mensen lil beleefdeen belanghebbende wellevend. Een meester ia wellevend («gen* tijn bedienden en zijne bedienden zjja beleefd jegens hem.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1833 | | pagina 3