£s-ff; s 1 MM to «3. n 3 3 X£»~i O 0 5? to w DIB g se =,n Sif 5 TO 3 3 5 5 3 S S S S' 8 2.S- =?c«U o N a* ai PP C>- S O -t - <t> 3 G> «-» '►r. r> cu q j» -• S* o *s - 3 S o 2 3 J£-N £L «a:'» 2 - y o 3 ~fEE 8 52 G> 3 G aBS®Ss-n,o.«gSga.B 3 a?rO-3 gf «- 2,2 g o-S^Sa-^i^o gff pri? 2 5* =»*o Q - o 3 3 r* Ck-cn 5 *- cara «ÉS: ■<2njn>^c;E;n>5 ■-■ê fSSS" »DÜ 5 s ^-M'a si3 g-TO a- 2 n> 2, O..S: 2"-2 m 3 m rt o ^:§S|f«*2^g.03o*S~S -«52^ cr3» co 9 2.o*. 4*«2.«3: »o K. r-, e% o 3 o p5*'^Q z B SL-o "£0 2." ISS.S.fïg- g- B 2.? tS" S Bra 3 e|o J.S o$ JfE.* ►1 u n aa.-P _<T> M 3 N 3 H tr ^3 r Its S??BS? sirsss*? -S|:S|-3 3 - s-sis 2 M 3 O. 3* 3-W <02 J— n»0fi,n» c: t» w n o w n a u a "sfrss-i-S^fiB-ra lsISa°pï %t-' - - 3 go PS'o^ a* 2 S^'fcjSuSSgt^ ËSë§"S§ R?2MSsÏD 5°=,l'=. Ss3K I.S g re^"^* 3 3 «5 5? S. 3* Q 5f*a s-S Q- ^f 2-._.S«" o s-B s-s s.9o.s "•po^ =r< a""5I"S§a §-s3Sg. ^To ««»-• o o a *3 czi rS <0 tfq O aO 3 W a S 2 n-2 S 3 <5 O 5 PT 2 n am« D a a - a'n M ?r -• 2. —•2. *3" 2 Q-®^ o* 3. O Q- ?r M n> 3 0 pc-tn o «T» rr.cn 11. o o o 3 3 o CJ T* 3 i w pt r O -i <"D - ?-3 a o cn 2s 2 OOSOp^sQ -1 O 3 to •a: o 3^ 2 Q. 3 2 0-3 <- q.2. U S3Ht|§ 3 n =:3» srcro ci. ^sró«csc<a' b M 3--> 9 S a olcn' 3 3 5'(t l.2.jj v3: 2 - O I -. n i O S-cn g n crq -• 3 «-S ^2 3S s ^(B?S',|qg SagS„S s.g-5 g g-dD-=:3 g a o J 5.nO-ra^n. a. «'s o 3,§ 3 g<« 3 3 - »2.s£.S-2"~1S.S'a n e &3 'r_ r- 3 o.SS-i'e ^cn 3; 2" o 2 3*< ^13 5 3 3 CB s— If3=:^|l:|;-i 3 n 2 01 3 o ro 3* 3 r" .r: .O 3 a> rllrra D- o' ~*t3 O "i O o 2.' 1, ej #i a >-< 3 o" CT*" O r^< O- 2 2 Br 2 3.3 2 3-<«3:£,c 3cn 3-a.g* to O fb a- t« 1 £L m CX. O c2iS'"'I»!Jw"5'ï_K«3 «-»* v m o ■r m w» OB s crTO - re D ï-^reOB- rareO- aOB 2 B n*Q.a S"!!» o O 2 2 2 o o -.^a^a3 &- D- IB B> J5 Ji. Cu re oiCoTOobSw ïb a iHB S O^E" B So.a=-S So-.. 92 te worden anngertild Hierop is door hot Gouverne. ment hoofdzakelijk geantwoorddat de aanneming der onderscheidene titelswelke dit wetboek uitmaken in geenen deele beletdat het hoog bestuur nader in rijpe overweging zal kunnen nemen de gewigtige vraagdoor de 4de sectie geopperden welke alsdan welligt toestemmend zal kunnen worden beantwoord doch dat het van belang was, dat vooraf de eigenlijke uianier van procederen worde afgedaan. Het heeft Zijne Majesteit den Koning behaagd om bij missive van Zijne Excellentie den Minister van Marine en Koloniën, van den 28 December jongstleden, aen Kaptein A. C. Hazewinke!te VeendamHoogst- deazelfs welgevallen te betuigen over het onlangs door hem uitgegeven werk Handleiding om op verscheiden vijzen de breedte buiten den meridiaan of middag te vin - dendoor waarnemingen aan de zon of sterren heb bende Zijne Majesteit verder bepaald dat voortaan aan elk van Hoogstdeszelfs schepen óf vaartuigen van oorlog een exemplaar van dat werk zal worden verstrekt. LEY DEN den 20 Januarij. Gister is de drie en dertigste Verjaardag van Hare Keizerlijke Koninglijke Hoogheid Anna Poulowna, Prinses van Oranje, al hier op de gebruikelijke wijze plegtig gevierd. De Courier des Pays-Bas meldtdat de Groote Raad van het Waldenzer Kanton in Zwitserland onlangs de doodstraf heeft afgeschaft, en vindt dit een groot vöorbeeld door een klein Kanton gegeven [aan andere kléine Kantons, wier zedelijke en maatschappelijke toe stand ten dezen opzigte even gelukkig zij.] Volgens berigten uit Londen, heeft de Infant Don Miguel, bevorens die stad te verlaten, zijn nieuw ministerie, op aanbeveling van den Heer Palme Ha, dus bepaald: Minister Van Buitenlandsche Zaken, den lieer Guerreiro, Minister van Portugal te Petersburg; Finan cien, den tegenwoordigen Minister Carvalho; van Oor log, den Graaf t'illa Heal, ad interim, met het Porte feuille der Buitenlandsche Zaken belast; van Justitie en Kerkelijke Zaken, den Heer Leitao. En is, wat het Engelsch Ministerie betreft, de Her tog van Wellington, tot eerste Lord der Thesaurie en de Heer Peel tot Minister van Binnenlandsche Zaken benoemd. De Heeren Hérries en Huskisson blij ven in het Ministerie. NECROLOGIE. De Hoogleeraar Petrus Driesscn, Doctor In de Ge. neesknnde, Ridder van de Orde van den Nederland- schen Leeuw, Lid van het Koninglijk Nederlandsche Instituut, en van vele anderen geleerde Genootschap pen Lid der plaatselijke en provinciale Geneeskundige Commissie van Onderzoek en Toeverzigt en van de Commissie van Landbouw, is den 11 Januarij 1.1. te Groningen overleden. Hij wera in het jaar 1753 aldaar geboren, en na zijne studiën aan de Groningsche Hoo- geschool, en elders volbragt te hebben, in het jaar 1775 tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd, en door zijne bijzondere zucht en vorderingen in de Scheikundige wetenschappen, in het jaar 1778 aan die Hoogeschool als Lector verbonden, en later, in het jaar 1787, tot gewoon Hoogleeraar in deze vakken benoemd; in welke betrekking h|j niet alleen dit onderwijs met den meest mogelijken ijver heeft uitgeoefend, maar ook zijne wetenschap door eene bijzonder gelukkige toepassing op de Genees- Artsenijmeng- en fabrijkkunde, in allen haren luister gehandhaafd, en hec meest mogelijke be lang bijgezet; terwijl hem ook, in het jaar 1806, het bestuur van den Akademischen Tuin is ten deele ge vallen en hij ook in die wetenschap zijnen roem heeft weten staande te houden. Ofschoon door zijnen hoo- gen ouderdomvolgens 's Konings goedgunstige beschik king, van alle verpligtfngen ontslagen, hebben echter zijne jaren zijnen lust tot werkzaamheid niet kunnen uitdoovenen heeft hij daarvantot aan deze zijne laatste doodelijke ziekte, door het honden van nog eenige lessen en andere werkzaamheden, genoegzame bn wij zen gegeven. CS.VB msr3|[re=-3',,Ei. Ssobsó O. er s* 2 3 IB re^ CL.E- 2. re 3 a„ "ö:',>„!?'E:G<. o. cr «ra 05 cm 5di:S re to S<r,2*E>3sioN,-2. 3^;-. aa3f.Soïï. S- aar ■a ij ui -* ^3' M CO O.B a* as 3 m O- 2 8 S 3 CL. r» Cs*o öii3 crq §3 2 3 N n 3 to ïf Be* f&- 2 n -rf E Sgi2>§ S 3 g 3 5L 5"«3: £2 V» *-r* 3- 0 J J tl CT u "1 n 1 2 a» B 5 2. 2. N 5- g «"9 t» S o o a re <s 3 pc n 55 Et 3 S 5 ft n O V V^*3 -d 2.^ (I 3 15 1* 3- aq n j; N S.» g-Sf-n» S *1 g-B 3 2. 2 o-cr*« 3 D"fT>r»r#3n^fT>p> s:8«i' °B" «3: PT 3 CO 5 N Oq WS S 3 2 (6 raat) 2 n 3; 2 O N PT <^t3 CL, 2 3* 3 g cm 3 n PT§ 3(W" E2. 3 rr» =r*CT!* cn 3 ?T" O 3" 2 BS crq to N 3: 3 CL. O- o 3 - crq 3 5 a o.® S. B CL Q S' n avvB m re n 1 - MENGELINGEN. IETS OVER DEN VELDMAARSCHALK PAUL IV I R T Z, Vervolg van het Mengelwerk van Maan dag den 14 Januarij 1.1. Van deze bezetting mijns broeders, beriep ik den Majoor Graaf van Königsmark, met 500 paarden in den nacht naar Krakau, en zoodra deze Ruiters eenigen tijd hadden uitgerust, besloot ik op den 12 Jnlij, op helder lichten dag, nogmaals tegen den Kroon- zwaarddrager uit te rukken, en hem tot een tweeden slagof tot den afcogt te noodzakenmaar toen ik voor her leger kwam en de vijand zag, dat het ernst was, liet hij, in plaats van te vechten, al zijne infan terie en bagagie, met eenige Ruiterij, over eenen brug rukken, dien wij, uit hoofde der tusschen beiden ge legen bergen, niet gezien hadden. Eindelijk kwamen er 20 kompagnien Poolsche Ruiters, van achter eenen berg te voorschijn, en ontwikkelden zich tegen over den vleugel des Majoors van Köningsmark. Intusschen had ik den Kroou-zwaarddragerdoor een' trompetter, tot eene Bacaille doen opeischen; maar in plaats van antwoord te geven, nam hij den trompetter gevangen. Daar het nu te lang duurde, en ik niets van mijn' trompetter vernam, gaf ik bevel, dat de Majoor van Köningsmark, den vijand, die zich tegen hem over bevond, zoude aangrijpen. Hij deed zulks met zoo veel dapperheid, dat er van dit detachement, wel 80 Officiers en voorname Edellieden gevangen werden want ik had bevolen, dat wanneer ons Gods de over winning schenken wilde men de Officiers en lieden van aanzien verschonen, en niet zoo barbaarsch te werk moest paan, als bij den Starost bevorens gebeurd was; evenwel werden er eenige hondard gemeenen, bij deze gelegenheid gedood. Die gedaan zijnde, besloot ik een aanval op het leger, zelf des vijands te wagenin hetwelk nog eenige hon derd man voetvolk waren, die bevel hadden, mij bij mijne aankomst, zoo lang cegenstand te bieden, tot dat alles in veiligheid zoude zijn. Maar deze gaven zich op onze aannadering, dadelijk gevangen, ik nam hen mede en deed hen aan de vestingwerken van Krakau arbei den; ondertnsschen moest de Kroon-zwaarddrager zich zoodanig haasten om naar Silesien te vlugtendat hij zijne artillerie en bagagie meestendeels in den loop liet. In dit gevecht bleef de dappere Kornet, van wien reeds boven gesproken is, en dien ik, wegens zijne erken telijkheid, geroemd heb, en wel op de volgende ver raderlijke wijze: Er was namelijk onder de Polen een Franciscaner Monnik, die zich wel met geweer voor zien en zijn' kap om het hoofd geslagen had, en zoo als een Ruiter te paard zat. Nn meende ik altijd razend te worden, wanneer ik Monnikken of Papen, die,tot geheel andere dingen, dan tot geheel andere zaken, dan tot vechten bestemd zijn, het krijsmans- werlc zag uitoefenen, zoo riep ik dan nn lnide In het aangezigt van dezen Monnik: Mijn God, kon ik toch dezen Paap in mijne magt krijgenDit hoorde de bovenvermelde Kornet, rende zoo dadelijk met de snel heid des bliksems met zijnen knecht op den Monnik los, die hem ook goede tegenweer bood, maar zeer spoedig overmand en ontwapend werd, daarop nam de Kornet zelve den toom van het paard des Monniks en liet zijnen knecht met den karabijn in de hand achter aan rijden om den gevangenen bij mij te brengen hij was ook met hem reeds kort bij mij gekomentoeii de verraderlijke Munnik onder zijnen grijzen kap, een pistool te voorschijn bragten den Kornet van achter door het hoofd schootdat hij dood ter aarde viel. De knecht van den Kornet zag diten geraakte zoo danig in woededat hijom wraak te nemen over zijnen Heer insgelijks den Monnik op de plaats dood schoot. Dit ergerde'mij geweldig, om dat ik den Monnik gaarn levendig in mijn magt had gehadja ik werd zoo toornig, dat er weinig aan ontbrakof ik had den knecht des Kornets ook op staanden voet voor den kop geschoten enkel daaromwijl ik mijnen moed aan den Monnik niet koelen kondie mij zoo verradelijk van eenen dapperen Officier beroofd hadwant ik zou gc- wisselijk een exempel aan dien Monnik gestatueerd heb ben om alle Papen en Monniken te ieerendat zij zich met geene krijgsverrigtingen behooren te bemoeijen. Ik gaf ook op staanden voet beveldat alle Monnikken en Geestelijken die in 's vijands leger mogten gevon den worden en tegenweer wilden biedenniet ver schoond maar op de daad zelve zouden gemassacreerd worden welk noodlot dan ook kort daarop aan niec weinigen hunner ten deel is gevallen. Het is waarik heb tot hier toe mijne uitvallen zeer gelukkig en zonder veel moeit? volbragt, en mij ook van twee belegeringen vrij gemaaktmaar het duurde niet lang, of de derde werd ondernomen, doch immid- dels besloot ik nog eenen togt te doen om het slot van den Heer Kroor.-Zwaarddrager Spieshova Schoia ge naamd, en drie mijlen van Krakau, waarin 200 Hei- dukken in bezetting lagen die de gemeenschap met Silesien en Duitschland verhinderden, aan te grijpen. Daarop begaf ik mij met een detachement van mijn garnisoen en eenige ligte stukken geschut derwaarts henen en bragt alles in gereedheid als of ik het wilde beschieten, maar zond eerst mijnen Sekretaris, diePoolsch verstond, aan den Kommandanten begeerde dat hij een vertrouwd Officier 'zoude zenden om het verdrag te sluiten, of dat ik anders de belegering voortzetten, en het slot verdelgen zou. De Kommandant durfde dit niet afwachtenen gaf zich over, maar aangezien ik het brood in Krakau zelf zeer noodig had, zoo liet ik hem en de manschappen vau zijne bezetting ontwa penen en toen gaan werwaarts zij wildendoch de Kroon - zwaarddrager moest 5000 rijksdaalders laten be talen ter voorkoming dat zijn slot niet veruield zoude worden. Eenige dagen na dezen togt kreeg ik berigt dat te Neumarkt aan de Hongaarsche grenzen, 12 mij len van Krakau, zich eenige duizend Waliachen uit hec gebergte verzameld hadden weshalve ik beducht werd dat zij een of anderen aanslag in het oog haddenen den Overste Persen met ongeveer 1300'man in allerijl derwaarts zondom deze plaats te overrompelen hec welk hij ook zoo knaphandig deed dat deze Waliachen alle nedergesabeld werdenmet uitzondering van eeuige weinigen, die door demoerassen ontkomen waren, en wijl het om dien tijd juist Jaarmarkt in die plaats was zoo kwam mijn volk met goede buit weder terug. Korten tijd daarop hoorde ik dat de Poolsche Kroon- maarschalk de Vorst Lubomirskj mei een aanzienlijk leger van omtrent 40,000 man naar Krakau in aantogt was derhalve begaf ik mij naar Wischnitzom mijnen broe der met zijn garnizoen van daar af te halen en naar Krakau te brengen. Wjj vernagelden alle kanonnen, die wij niet konden mede nemen en slechtten de vesting werken zoo veel als mogelijk was. Die geschiedde in allerijl, en diende ook niec langer nitgesteld te blijven, wijl Vorst Lubomirskj alreeds des anderen daagsmee zijne voorhoede voor Krakau aankwam en den derden dag zijn geheel leger aldaar kwam opdageiien zijn leger wel op eene mijl afstandc van Krakau nedersloeg. Hoezeer ik nu wel kondschap had van des Vorsten aan togt en komstwenschte ik evenwel van den stand zijns legers nader onderrigt te zijn. Hiertoe zond ik den Kaptein-Luitenant Christiaan, die een dapper partijganger was, met 80 ruiters naar het al meermaals gemelde bosch, om aldaar de aankomende voorcroepen des vijands af te wachten, en alsdan eenige daarvan gevangen te ma ken en in de vesting te brengenof ook wel eenige van zijne manschappen te laten gevangen maken. Maar ik volgde hein in persoon met een detachement van 1000 ruiters tot op eene halve mijl buiten de Stad Het vervolg op den kant van deze bladz.j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1828 | | pagina 2