•s|H S s s 0 zeven metalenneven grondkleurenze-en zangtone1 zijn. De Geneeskundigen namen waardat de menscti niet boven neven voet hoogte bereiktdat er zeven maanden tot zijne vorming noodig zijndat bij elk zevental zijner levensjaren zijn smaak verandert, met één woord dat aan het getal van zeven de kritieke of gevnarbeslissende tijdstippen in 'smenschen leven, in het rijk der natuur en der geestenof in de zinnelijke en bovenzinnelijke wereld schijnt verbonden te z.ijn. Zoo schrijven althans vele aan verkrcgene kennis rijke mannen misschien viel een gedeelte van hun geschrijf weg wanneer zij bedachten dat in de bovenzinnelijke wereld, hoe die dan ook wezen mogê, geen jaartallen of jaarmerken gevonden zullen wordenwant in de eeuwigheid is duizend jaar als eene dagen de ligcha. melijke beschouwingswijze van dagen, maanden en uren, zal niet minder dan het stelsel van maten en gewigten In .liet rijk der vergankelijkheid achterblijvenof «igenlijker in het niet der stoffelijke betrekkingen weg zinken. Men noemde ook bij de ouden de zevende jaren Ann» Climacteric/waarvan vooral het 63ste als het meest gevaarlijke gerekend werd doorgaans het groote moordjaar genaamd ten einde eene verdubbelde aan dacht op hetzelve te vestigen; en deze soort van bijge. loovige eerdienstwelke aan het zevental coegebragt werd heeft zich zelfs nog vele eeuwen lang staande gehouden zoo als men zien kan bij Censorinus de Die nataliin de uitgave van dien Schrijver door den Leid. achen Hoogleeraar S. Haverkampvoor meer dan eene eeuw toegelicht, alwaar zeer lezenswaardige bijzonder- lieden over die merkwaardige jaren gevonden worden. Alle deze begoochelingen vernederden den ïnensche. lijken geest zonder eenigen wezenlijken voortgang in de Rekenkunde te verschaffen. Men beoefende dezelve nogtansen misschien zoude men zeer naauwkenrig weten langs welken weg dit deel der Wiskunst zich volmaakteals de geheimzinnige betrekkingen der ge tallen de volkeren en hunne geschiedschrijvers niet wetens waardiger toegeschenen waren dan elk ander voorwerp. Dit ecliter kan men met zekerheid berigtendat Plato ■en EucliJes de vier grondregelen der Rekenkunst zeer goed gekend hebbendat zij den vierhoeks-wortel of radix quadrata en dien des teerlings wisten te vinden gelijk ook mede evenredigheden wisten op te maken, liet zoude buiten twijfel een belangrijk punt in de ge schiedenis uitmaken wanneer men van punt tot punt in staat was op te geven hoe dit alles ontdekt isen wie ■de diepdenkende mannen zijn door wier scherpzinnig heid dit alles trapsgewijze ontdekt is. Bij geloofwaar dige Schrijvers der oudheid heerscht in dit opzigt een algemeen stilzwijgen. De eenige zaak welke zij gemeld hebben, is deze dat Nikomachus260 jaren vóór Christus geboorte hei veelhoekig getal, den numerus polygonus uitvond; aidus noemt men de som eener rekenkundige Progressie, waar van de eenheden in meetkundige Figuren kunnen gerangschikt worden. Deze uitvinder kende echter de voordeelen zijneh ontdekking niet. Langen tijd ging zij voor eene geheel en al onvruchtbare waar neming door. Toen Nikomachus zagdat hij met de bekendmaking eener wezenlijk nuttige uitvinding geen voordeel kon stichtenraadpleegde hij den heerschen- den smaaken om lezers te hebben schikte hij zich naar hunne vooroordeelen. Hij gaf eene verhandeling In het licht over de eigenschappen en de verdeelingen der getallen, volgens de leer der Pythagoristenonder den titel van Isagoge of Inleiding tot de Rekenkunde. Daarna bragt hij alle de geheimzinnige betrekkingen der getallen onder zekere hoofdpuntenen maakte er een boek vanonder den titel van Theologumena Arithmetica. Er verliep eene eeuw zonder dat er merkbare vorde ringen in de Rekenkunde gemaakt werden. Maar Archi medes het grootste vernuft misschien hetwelk de geheele oudheid opgeleverd heeft, 187 jaren vóór onze jaar telling geborenbreidde dezelve oneindig uit. Hij was een bloedverwant van Koning Hiero, maar hoe zeer zijne geboorte hem aanspraak mogt geven op eenige ■onderscheiding bij zijne Landgenootenhad hij eene veel te verheven geest dan dat hij op iets anders dan op wezenlijke verdiensten wilde roem dragen verdiens ten die hij aan zijne land- en tijdgenotenen aan geheel "het mensclidom poogde te bewijzen en in de ruimste beteekenis ook bewezen heeft: zijne scherpzinnigheid en doorzigt waren zoo groot, dat hij weldra de aller schoonste ontdekkingen deed, waar van het nut niet binnen de beperkte grenzen van één's menschen leeftijd bepaald is, maar zich tot op de meest verwijderde nako melingschap blijft uitstrekken. Hij kende buiterr twijfel de uitvinding van Nikomachus aangaande de veelhoekige getallenhij bezat ook de geheele kunst der progressien van de getallen, welke kunst bij het algemeen volkomen onbekend was. Ook waren er eenige geleerden, die het voor onmogelijk hieldenom eene zeer aanzienlijke hoegrootheiddoor middel van een getal uit te drukken. In een bijzonder gesprek, hetwelk sommige vrienden roet hem hielden, werd melding gemaakt van die gewaande onmogelijkheid. Archimedes gaf hun ten antwoorddat er geene hoe grootheid zijn konal was het dat dezelve uit eene inllooze menigte van deeltjens bestond, of men zoude in staat zijn dezelve door bepaalde getallen uit te druk ken. Men durfde niet lagchen om dit antwoordhoe zeer het niet ontbrak aan hoorders die hetzelve onge rijmd vonden; maar zeker betweter, die aldaar mede tegenwoordig wasmeende den Wijsgeer te doen verstommendoor hem te vragenof hij dan ook eene berekening zoude weten te maken van het getal der zandkorrels, wélke aan het strand der zee gevon den worden Deze onkundige spotter juichte zich zelven alreeds toe over zijne, zoo hij waande, uiterst schrander bedachte vraag. Hij stond dus wel verbaasd, toen Archimedes zich verbondam een getal te vinden hetwelk niet alleen de menigte zoude uitdrukken der zandkorrels welke aan de zee zijn maar ook dat der zandkorrels, met welke men de ruimte van het Heelal zuwde kunnen aanvullen tot aan de vaste sterren toe; en tig bewees wat hij steldedoor te doen ziendat de vijftigste icrin eene; to..,ci,.enue tienvoudige progressie aan zijne verpligting voldeed en het vraagstuk naar genoegen oploste. Maar hij deed nog meerten einde aan de cisclien zelfs der weelderigste verbeeldingskracht te voldoen, stelde hij zich een klein ligchaam voortien dui zendmaal kleiner dan liet allerkleinste zandkorreltjeen vormde daarvan zijne grond-maat; hij noemde dit denk beeldig korentje mankopszaadjeen vijfmaal deze maat leverde eene tweede grond maat, welke hij gerst- korrel noemde en met deze stelde hij eene volgreeks van getallen voor, welke zich tot in het oneindige uit strekte. Men heeft echter aangemerkt dat liet niet met volle zekerheid blijkt dat Archimedes deze progressien heeft uitgevondennogtans is zulks wel hoogst ver moedelijk want indien men deze ontdekking vroeger reeds gedaan haddan zouden men eenige sporen van het gebruik en de aanwending dcrzelve gevonden heb ben. Hoe liet daarmede dan ook zijn mogedit althans blijft zeker, dat Archimedes de eerste is, die deze leer voorgedragen en tot ontwikkeling gebragt heeft. Vele eeuwen verliepen vervolgens zonder dat men op nieuws eenig gewag gemaakt vindt van die progressien. De geschiedenis, welke ons de ontdekkingen bewaard heeft, die in dit ruime tijdvak in de Wiskunde gedaan zijnmaakt schaars melding van de rekenkunde. Eerst in den aanvang der elfde eeuw van onze jaartelling schijnt men zich op nieuws aan die progressie herin nerd te hebbenen nog was 'er eene allerbijzonderste gelegenheid uoodig om dezelve te doen herleveuzie hier wat daartoe aanleiding gegeven heeft. Ardschir, Koning van Persiehad liet tiktakspel uitge dacht en droeg roem op deze uitvinding. Dit wekte den naijver op van eenen Koning van Indië, Ardschir's nabuurdie derhalve mede zich het hoofd brak om iets nieuws ilit te vindenhetwelk de uitvinding van Perziens Koning mogt evenaren. Om hunnen Koning te behagen zochten de Indiërs op alle mogelijke manieren om een nieuw spel uit te vinden. Een hunner. Sessa genaamd, had liet geluk dat hij het schaakspel uitvond. Hij bood deze uitvinding den Koning zijnen meester aandie daarover van vreugd als verrukt wasen hem ter belooning alles aanbood, wat hij zoude begeren. Altijd vernuftig in zijne denkbeelden, vroeg Sessa niets meer dan slechts zoo veel graankorrelsals er ruiten op het schaakbord zijn, alleenlijk met verdubbeling bij elke ruit, dat is dus, 64 maal verdubbeld. De Koning betoonde zich gestoord over eene vraagdie zoo wei nig met zijne magt en rijkdom overeenkwam. Sessa hield met bescheidenheid aan op de vervulling der Konink lijke toezeggiögen de Koning gaf werkelijk bevel dat men doen zoude wat Sessa begeerde. Men begon dus met hem de zaadkorrels toe te tellen en bij elke ruit tè verdubbelenmaar men was nog niet aan het vierde deel der getallen van ruiten gekomenof men stond verbaasd over de geweldige menigte koornwelke reeds bijeen gebragt was. Deze progressie voortzet tende werd het getal onmetelijken men zag zich genoodzaakt te erkennendathoe magtig ook de Koning was, hij echter geen koorn genoeg in zijne Staten bezatom zijne geheele belofte gestand te kun nen doen. De Staatsdienaren begaven zich tot den Koning, om berigt van hun wedervaren te geven, doch de Monarch vond dezelve ongeloofbaar. Men gaf hem toen eene uitlegging van dezelven, en deze Vorst, in verwondering opgetogen meer over de scherpzinnige vraag welke Sessa hem gedaan had, dan over het schaak speloverlaadde hem met loftuitingen, erkende dat hij zich buiten de mogelijkheid bevondt om zijnen billijken eisch te volbrengen, en beloonde hem op eene andere wijze. De schrijver, die dit berigt mededeelt, is van begrip, dat de menigte koorn welke Sessa vroeg, wan neer men de progressie ten einde bragt eenen hoop zoude uitmaken ter hoogte en breedte van zes mijlen: hetwelk met omtrent 26 mijlen van onze maat gelijk zoude staan. Het ware te wenschen dat men konde wetenop welke manier Sessa het schaakspel uitvonden of de kunst van tellen deel had aan deze uitvinding, gelijk wij weten dat de vraag, welke hij aan den Koning van Indie deed, geheel uit die kunst ontstaan is; maar men heeft hieromtrent geene geschiedkundige zekerheid kun nen bekomen. Het schijnt nogtans zeker te zijn dat men aan eene Rekenkundigen de uitvinding van dit spel verschuldigd is; want men kan geen geloof geve» aan het. getuigenis van dichters, die de eer dezer uit vinding aan Palamedes toeschrijvendiegelijk men zegt, dit spel uitvond, om de Grieken, die door de langdu righeid van het beleg van Troje ongeduldig geworden waren, te verpoozen. Wat hiervan ook zjjn moge, de kennis der Progres sien levert de oplossing op van verscheiden vraagstuk ken, welke anderzins onoplosbaar schenen. Hiertoe behoort dat hetwelk Zeno opgaf, en hetwelk den grond slag uitmaakte zijner stelling, dat er geene beweging is. Onderstellen wij, zeide hij, dat Achilles tien maal sneller gaan wilde dan een schildpad, indien de schild pad een uur vooruit heeft, zal Achilles hem nooit in halen; want terwijl Achilles de eerste mijl aflegt, zal de schildpad een tiende gedeelte van de tiende door- loopen; en terwijl Achilles het eerste tiende gedeelte van de tweede mijl doorloopt, zal de acbilpad het tiende gedeelte van hef tweede tiende gedeelte door- loopen, en aldus voort tot in het oneindige. Hieruit maakte Zeno dit besluit op: dat een traag ligchaam, hoe weinig voordeel hat ook hebben moge op een zeer snel ligchaam. nimmer door hetzelve kon voorbij gestreefd worden. Deze Wijsgeer onderstelde, terwijl hij dit besluit opmaakte, dat alle de tiende gedeelten van tiende gedeelten eene oneindige ruimte van mijlen uitmaakten, hetwelk echter onwaar is, omdat zij, te zamen genomen, niet meer dan een negende van een mijl uitmaken. In de daad had men door de ontdek king van Archimedes geleerd, dat, aangezien de tien er/ vervolg op de kant van deze bladx.j i'".? i'i'v "1 i V U a." J; j» o E c O g SS ag Ïpti Jüos fe iu ■ÖN~—Sj3'5"°e OC o ^"5 3 3i?,i -SoofS g g-3 S g-f ><-2 Ïï-S S E t= e JJ *1, i ca r- «-a a 5Q cc a o E B8aMsi.:s c c 2 o -E büO E33£ls o ta Sj .G ^«3 J=~ o o 2 o E G ;SE, r- «««CS G'-t; O E o f G cj tj_ «2 -v G w P 'je fcjj o 4> c 3~^E~S3iS)g3g(.'ë§.v -G CQI, bf) 0 5 m B-O c 5 fli v C KlA, -G e 4)S :S *-* <2* ,M u) w*» O U- II W T3 _C - 3 t c s-ë >S •cE SgS'elS-g-S.rSfcl^ Si*>£§8 5 r B rm Ut .-£•*».— 5 U.E <u n S o.H o O O'O N .SP •5 bc bo t» *J3 t; ■s a-=.£Qj ajjüfr-ï "I? "g-g 'S-Vg S.S-2 g-N s e - If 1 e- 5 N a 2 S-3Ü Or- (11 M II ,2 li ij Jr,C u a 4i e 4» -c u N e -a ccct*-* ïtfSe n ri O ut ïjüfjjwWoiB w s tfëi.g ES' a g" w 3- c •- 3 e o aj t-g 3.SP" SS s 2 io O r- u C J, v* u) 5 bij 2 •- N -g O- Wr* J2 2 O O 3 ■«•3 O a c-ë S &1 S *T3 - C T3 T3 O >- i i_ s ?E lo S g 43 if-ë - „83-jïn"« GJ cj T; ïfc' 55 a's B-S .2 c i-SiS-Sal 5 m ai ÖJ CJ E <U0)4»Nr si Z S w c»-5 N 5 Ü^S>;a.Sfb<>'"(Usa *J "--y OJ I-"O ut -G 5, O Jj bX) 4» ca>-ö~ bLA- O- O CJ •- 5! C I- U k o--a «G -O 2 c;£,5 =C3 Eo «cc «©So*155'® <ut3-o wm. H .2 o m S 6 o a> e« 5» P c •o O) T3 ^3 Ml- K, 1 l- C "O i a. 3 §3 ■i.SNo0'>"3nsI O R _Q w. -rt d> CJ E AJ J - oj u a j -"3 9 u 2 IU B 5 O «5 S <U TD S bOT3 'r s g v a c O <v V g - s 5» C _c O» |g>85--SP V, <8 Cr 3.|§SE 33 c -rvn B O wa r- ♦>- O - cu -o CT5 o JO Ji E F. -3 Gï if w wi I- t- C T. O CJ flj r— Z O rS G -o O» s5 flil a G: 53 r -ti- Tg S» -• u O -2 3 c? w>.^ v 1 S i-3 g-S 2-0 G. i•-< cc cSjCw, g g aso f s? •3'5 g >-0^.3 3 g ..g g-B ËBScgë~«-0;;'H g«B Sf£§ S,E?-= „-S 1 2 g 2 B - Ul'g V JjEg cj c-c o u.-— "G'P O_^ ra. C ZJ O r* trs »-< rfS— c-c o u.-— "O'S P-S-S-eë - S„sS 2 èsssl!-|.g ileitis TJ N «3^5 3 R P Mu MO W y e e r u M fil-a-Si^asSn c B'S'Sig'g s"i O G <U a 3 a 25 3 ««ai irï ''cfg S'~B E "g 5-F&3 3 3 3-5,< 5f"o,3u-ö'aS S .2 3 Jg - ^3 JZ e -ï* ir. rs 4) C rt -a -E-e 5X»S S3 a s a J V S 3 3 3 f, 3 a o JdC .5 2 3 "O ■3 S-s g S-3S *- 4» JS -O f3 "TC G wa Q "13 a -© it ft B S.2 - "■-> S .2 33 „o B é!K^'5«S>oii1S-0l« •-2 3.3^3.= 3.ot;5!3a c=,g.s --=^^ 3:H."s a-g Ma j zr3 sg2 §&ë.a'B O

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1826 | | pagina 3