mank WAT MOET ER. VAN ONS WORDEN? Alles zoo wel io de zedelijke als in de natuurlijke wereld we; k niét voor bet öogenblik alleen, maar is een gevolg van her voorgaande en za] op de volgeode tjjd« perken invloed hebben en werken. Bjj de ooden vinden wïj den tempel, aar Janus gewijd, welke mee een dubbeld hoofd naar her voorledeoe terug zag. en zijjn b!ik op de toekomst vestigde. Zoo gebeurt er niets, hetwelk nier in verder of nader voorafgaande gebeurte- aisfeo zijnen grond heeft. Met een opmerkzaam oog Id her verledene gcfl'geo. kannen wij fteeds den draad vinden van de tegeo woor.'i je voorvallen. Maar nu de toekomst? Zij is io een diebteo flojjer wjjsfelijk voor ons oog verborgen. Schoon wij de gevolgen van hec tegenwoordige mogen berekeoen, en uit gelijkfoortige oorzaken tot dezelfde gevolgen befluiten wij weten niet, welke gebeurteoisfeo kunnen Voorvallen, dfe aan de voorfpelde zaken eene geheele andere wending kuonen geven; dan die wjj dachten. En gelukkig ook: waor het kwade, te vroeg voorzien, zou ons voor den ijjd verfchribkeo eo martelen: het goedt daar en tegen ons te vroeg verheugen, ons wer keloos maken, en al het ftieleode en zoete der verras- febirg misfeo. Gelijk er licht en duisternis is, zoo zijn er ook bljjde cd droevige dagenaangename en kommervolle tijden, ïjnrlog en vrede, voorfpoed en onheil. Wij kannen niet altijd her goede verwachten, raasr wij behoeven ons ook niet over bet kwade, te kwellen. Uit den nrcht fjj.sc de d3g: en gelijk wij zelfs in den benevelden morgenftond nooit waohopen, dat de zon op den middag helder zal doorbreken, zoo mogen wQ vertrouwen, dat geene ellen.de duurzaam is. Geene ellende voer den tijdis een oud en waar fpreek- woord. Elke drift, zett Tullius is rampzalig, maar Zielverdriet is boven alles een beul des gemoeds. Begeer lijkheid ontvlamt de borst, vrolijkheid maakt ligtzionig vjeeze baar.t feleisrhartigheidmaar zielsverdriet baart rnservreoadeioosheid marteling afzigtigbeid tering bet.vcrfcv.eurth^t knaagt aan den geest, en doet dien geheel wegkwijnen, Epicuuus een Wijsgeer, welke men dikwjjls mis- er veroordeeld heeftoordeelde, dat het dwaas was zich her toekomende van de akelïjkfte zijde voor te ftÈllen zkb J: geheelde rampen te fcheppen en zijn leven in bange zuchten en narrgeestige klagten door te brengen Het onheil baarde toch fmarten genoegwanneer ber aanwezii was en hjj welke aan nietsdan rsropfpoe- di?e ijdeo dacbt had, zoo hj) zich nier bedroog dub belde fmart.ee; of zoo het eens niet gebeurde, hetgeen bij VOOJ.Zag h»d hü zich eeo nncteloot lijden berokkend. Wat moet; of zsl tr, van ons worden 7 Waar U de Erofe'étwelke deze vraag beantwoordt Wonderdokters flaan erop: Slaapwandelaars dringen door in de gehei- men: maar Profeten verfchijnen er niet meer: zelfs de Weervoorfpellers zij nijdig over de mislukking hunner voorzeggingen. En hoe verre de mensch ook in het toekomende indrioge daar uit toepisfiag trekke voor bet tegenwoordige en zich fchraodelijk wage fan de berekening van het toekomende, nooit kao op die be rekening een vast vertrouwen worden gevestigd en kan 2# niet anders, dan-eene fcbiandere gisfing, heeten, Wö behooren her tegenwoordige te genieten, en met eeneD hedaebtzameo blik In het toekomende te zien. ©obeftendieheid ftaat op ber gelaat des aarürijks gatee. kend. Wij bonnen niac altijd her goede genieten maar ook is het kwade oooir ons beftendig lot, Geljjk de voorfpoed aan wisfeling onderhevig is, kan ook de tegeefpoed io beil verkeeren. In den beker der vreugde moer her bittere vallen: io de kelk vaa den oofpoed wordt ook nog het zoete geworpen. Hoe distelig onze weg is er bloeir nog altijd een bloempje het geen ons tegen geurt. Wij zoeken het geluk in de toekomst en verzuimen bet tegenwoordig oogenblik, waarin wfl het zelve kennen genieten. Wij bonnen wel eens verdrietig worden eo ons, bij be' tegenwoordige over hes toekomende kwellen, doch wat haten alle de klagten? Knonen wij de menfehen veranderen? KuooeD wij den loop der rijden beftoren? "War zal er eens van de wereld worden? Wel nu; zjj beeft reeds zoo vele eeuwen geftaan en zij ftaat nog met alle hare deugden en ondeugden. Het is altijd wel gefchiktbet zal zich io het vervolg ook wei fchikken. Het is bijzonder dat vele menfehen zoo over den te- genwoerdigen tijd klagen en zich over de gevolgen in de toekomst beaogftigeu eo kwellen. Indien het waar is. dat alle voorledeoe zaken op de volgende gebeurte nissen invloed hebben en werken, dan moet het ook waar ftjo dat vrQ, zoo niet wijzer en beter, dan ten mipfte niet dommer en flechrer waren. En echter be weert men het tegendeel. En gefteld bet ware eens zoo, wat helpen dan de verdrieten, klaagtoonen, jam meren en klagten? WelaaD dan: opgedaan, ons verbe- ifid, naar wijsheid gertreefd, de deogd omhelsden het deirgeod kwaad voorgekomeo. Zitten wjj Oil, dan ïflo wij zeiven oorzaken van het gevreesde onheil, Met ztclteo f» klsgen koene» w!J Biets ftitrtgrr'o, Wfe eeit vijand vreest en wil af ke'erenmoet zich ingeeo fchoil* hoek verbergen, en daarover het gevsar kermenbjj moet cpftaan ztfo belager oifrtdif onder de oogeo zien en op hun pogen te zegepralen. De Wijsbegeerte fte'lt do verligtlng van hartzeer is afleiding van verdrietige gewaarwordingen, en de ves tiging van den geest en het gemoed op aangename denk beelden en verwachtingen. De Rede moet in den mensch het gebied voeren, en bj) is verpligt haar geleide te volgen. Niets is er, het welk verdriet eo zielefmart meer verzwaart, d3n het deckbeeld dat ons het erglle kan overkomen; daar en tegen is de Rede de gezellinno des levens welke ons aan bare baod leidtenonzeo geest opheft boven de aanvallen van het lot. Wij vallen zeef vaak in niterften. Wij zjjo uitgelaten bij de ftreelecdfte voorfpellingen in bet toekomende, en wö fchrejjen als hopeloozen, bij droevige uitzigten. Wij willen geluk, zonder dat v»ö bet waardig, zonder dat wÖ voor hetzelve vatbaar zijn Niet te vreden dat wö voor het tegenwoordige beftian willen wfl de wereld ook in bet toekomende regeren eD onzen invloed op de volgende gedachten doen gelden. Dit is nu wei ciet geheel te misprijzen eo kan aanbeveling worden, wan* neer wjj dit door de vermeerdering van onze kunde, door her goede van ons voorbeeid, door ons betame lijke werkzaamheid doen, doch geenszins is dit te be- werkftelligen door birtere zielsverdrieten hevige klag ten, bittere verwaten en bange vermoedens, die oos werkeloos maken, anderen vaD ons sffchrikken eo ons leven doen wegkw^seo, Wie weet, wat de tüd kan baren? Ome Vaderen beleefden ook droevige daaen. Een tachtigjarige oorlog fchonk ook geen voordeel noch bragt fchatten aan. Maar zij waren niet werke loos. Zfl waren feboon er dan ook zwakken wezen mogteo, geene klagers, maar moedige belden, welke de dreigeode gevaren trotfeerdende rampen het hoofd boden, en voor hunne kinderen ftreden: Wjj roe men die opvolgende dagen toen Nederland in bloei eo welvaart fteeg de koophandel, zeevaart, land- eo akkerbouw tot het toppunt van luister rees, ooze goede trouw alom werd geprezen, onze rjjkdom ge roemd, ons volksbeftaan geeerbiedigd onze vlag ver eerd. onze havens masrbosfeheo wareo ooze rjjkgeladene kielen uit Oost en West duizende banden arbeid eo brood gaven, wat is^er van ons geworden? Wie weet, welke gelukkige dagen dat voorgedacht ons voor fpelde? Doch de zon des geluks ging fcbull. Volks- twisten en volksber >rteouit eenen verpestenden af grond opgerezen, verdonkerden den gebeelen damp kring: de dwingeland^ zwaaide baren fjzeren febep- terfmeedde keetensdie wij boven de wiegen on zer kinderen hoorden rammelen en ons van alle bulp, redding en hoop beroofde. Toen was hef antwoord op de vraag Wat zal tr van ens werden 7 de nood- kreet van ons beftaan. Maar, ongedacht en onver wacht. brak de lichtüraal door. De Geweldenaar viel: de kluisters werden verbrijzeld: de menschheid werd in hare regten herfteld. Wjj zagen eene omwenteling, welke niemand zoo fpeedig, zoo beerlek had durven of kunnen voorfpellen. Zeker zjjn de wonden nog niet geheeld nog zjjb vele bronnen vao welvaartnlet geopeod: oog is er veel in eenen ftaat va» kwijoing: nog zjjo de volkeren niet bevredigd maar kunnen de gelukkige dagen niet weder aanbreken? Wat zijn wij uiet geweest? flagtofiers van vreemd geweldgeboren inden rijd des onfpoeds, onmagtlg om ons zeiven ts redden. Wat is er vao ons geworden? Znllen wjj weigeren de Hand t« erkennen, welke ons redde En is die erkeotenis levendig in ons, znllen wQ dan aso betere dageo io de toekomst wanhopen Klagen verraadt zwakheid vit geestmoed is de aan voerder, die deo geest ftflft. Onverfchilligheid echter omtrent bet toekomende wordt van niemand gevorderd, zoo min ais hij onberaden eo geheel verloren in het genot des oogenbliks, dezelve mag afwachten. Met een vasten tred ga bij z^nen weg eo volbrenge zijnen pllgt. Men verzuime het tegenwoordige niet, door bet aogftig berekenen van het gebeurl^ke, hetwelk altjjd onzeker bljjft van het mogeltyke waarop geene, z-elfs de oaanwbeurigfte berekening kan toegepast worden van bet fchrikkeljjke, hetwelk fpoedig ten goede kan ver anderen. Men moet zorgen, en is zorgeloosheid eene ondeugd die ten verderve kao Hepen maar elke angst vallige zorg benevelt oos oog voor bet goede, hetgaen de toekomst kao baren, aa kleedt alles io ronw, ftarc alles in ramp. Alle asrdfcbe zaken zfto aan verandering onderhevig. Elke tjjd heeft zijne zwarigheden eo genoegens, bange of blijde vooruitzlgten en verwachtingen. Uir verwar ring rijst orde: uit ramp fpruit vreugde. Zoo bet leven altijd eentoonig was, zou het te vergelijken zijn mee eenen regrlflfaigen weg, die ons met verveling kwelt- Onweders moeten er rarelao, orkan n loeijeo, zal de oaiuur zich io bare pracht vertooneu. De mensch is een verbeven fcbepfel, als bQ onbezweken ftaatfeboon de onheilen op hem nederllortsen- Man vrage niet it Hit vervolg op 'de Kant van deze Blad*.) w H W Ml n I v> W O cd C4 o 3 'S 03 5 - 2 SS 5 s 5 - I ill. ■g - - j S jij -ï s s O D

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1824 | | pagina 3