O CL cr
STu»
onderdennen liet zich vervoeren tot het befchuldigen der
Ministers van de wet van 15 Mei 1818 niet uitgevoerd te j
hebben, en daarbij aan te voeren, dat, in plaats van I
den onderftand, waartoe men verpligt was te verleeneo
ïan hem niet bekend waren dan verfpiJliogen van giften
en per.fioenen aan perfonen die bjj noemde, en die bi)
meende dat daarop seen aanfpraak hadden.
Op deze befchuldiging antwoordde de Minister van
Binnenlaodfche Zaken, in de eerfte plaats, dat alle de
door de bewuste wet voorgefchreven onderttanden ver.
ï;end waren. Zoodanig, dat hij den Heer Chauvelin fom-
meerde om eene enkele gegronde reclamatie op te noemen
welke verworpen was; en hij toonde verder aan, ingevolge
welke tractaten, en op welke allerwettigfte gronden de
genoemde giften en pcnfionen aan de Pritilen van het huis 1
van Savoge, d© Hertogin van Areaberg en andere perfo-
ten verleend waren J.
Gisier (voer die Minister vooit} zeile een lóffgke
Vriend van dien zelfden Redenaar, die ik beaLtwuoide I
dat het Minifterie te befcholdigen waswegens het niet
uitvoeren eencr aanwezige wet. Gü hebt over déze zijde-
linglche befchuldiging uitfpraak gedaan, maar wij hebben
eens voor alles nodig, daar te ftellen, dat het Minifterie
niet meer de regtrtreekfche dan de zijdelingfche befchul
digingen vreest. De eenige befchuldigingenwelke des
Kooiogs Gouvernement heeft te duchten, zijn die, welke
niet duidelijk, welke niet klaar zfln.
Thans woide ik tot het fpreken gebragt van eene be
fchuldiging, welke wel niet op dit Spreekgeftoeltemaar
daarom, niet minder door gansch Frankrijk weergalmt
heeft, (beweging van nieuwsgierigheid en diepe ttilte.
Ik wil fpreken van die zjjdelingfche befchuldiging door
een lefl jk Lid dezer Vergadering uitgebragt. Alleoogen
vestigen zich op den Heer Bignon); van die bedreiging,
welke men aan des Konings Gouvernement heeft gedaan
van eene ijsfeljjke openbaring van een gevaarlijk wapen,
van het welk hij wel niet zich bedienen wilde voor de eer
van dat Gouvernementmaar waar van bg gebruik zou
maken, zo de Ministers hem daar toe uitlokten.
Wel nu als een der leden van een Ministerie van hef
welk ik het rog eene eere Helle een deel uit te maken,
federt dat eene tweede en gelukkige herftelling den Koning
voor altoos op den Troon zijner Vaderen terug heeft
geroepen, fommeer ik bembezweer ik hem zich te'
verklaren. Ik daage zijne openbaringen uit; ik verklare
dat zjjn ftilzwflgen eepe lastering wordt; dat die lastering
niet meer op bet Gouvernement kan treffen; dat zj) geheel
en al op hem terug valt bravodat zjjn eer, even
als zjjn pligthem gebied te fpreken, en dat zgn zwijgen
voortaan zou uitgelegt worden in eene gezintheid welke
gewisfelgk de zijoe niet is.
Zijne Exc. verlaat het fpreekgeftoelre midden onder
algemeen gegalm en de levendigfte toejuichingen van den
regterkanten het midden der vergadering. De Heer
Bignon, niet in plegtgewaad zijnde, komt de trappen
af om naar den fpreekftoel te gaan; de Heer Cafiraier
Perrier ea andere Afgevaardigden van dezelfde zijde zeg.
re o n wT1© 1 rrrra
I gen hemt antwoord niet; doch hg begon met te verkft--
I ren dat hfl zich niet verpligt achtte om op de fomtifatie
te antwoorden die men hem gedaan had. (Menlagchte qo'
morde in drievierde gedeelte der Kamer.Waartoe
die ftoornjs zeide de Heer Chauvelin.
Die fommcering, vervolgde Poen' de Heer Bignon is'
mg gedaan geworden ter zake van een gevoelen, hecwelk
gedruktmaar binnen deze muren niet uritgefproJren is
waarover ik diensvolgens niet heb- te antwoorden. Ik
tiehover de lefugTroeping der bannelingen berigt, dac
onverminderd de bekende beweegredenen er een was d*
gegrond op eene bijzondere daadzaak, waarvan ik raij
voorbehield gebruik te maken wanneer het uogenbiik
daartoe zou gekomen zgn. Ik verklare dat heden dat
oogenblik nier gekomen is (geraas en ftoomis}* Ik zou-
hedeo deze verklaring doendat zij in *c geheel- niet
diènftig zóu zjja voor de zaak, in welke ik mjj voor-
Helle dezelve te doen gelden. Wanneer wij in de/©-
{fat itryolg dc vol&ndt lila 4*^