A®. 1813. A F F H E S, I C A N N O K C E S A vV I S D I V E R S A D V E R T E N T I E "K„ AANKONDIGING EN B E R I G T E N c E T D E E Y D M E K C. R E D I L E 241 F E V R I El. l\6. S4. E.N V A N E D :E :N. WOENSDAG DEN 24 FEBRUARY. JURISPRUDENCE COMMERCIAL E. Question de C o m m e r ce. F I N. Le second point ,de la question nous paralt presenter une 'difficulte plus réèlle. U faut considéreren premier lieuque tout effet échu est exigible, et que le ,porteur est fondé a exereer-dss pour- suites pour en obtenir le paiemen.t;v de soLrte,qu'on n'a.au- cun ^otif plausible h lui opposer. -En. second lieu, qu'en cas mime de faiilite, le Code de commerce, art. 446, ne prohibe que ies paiemens de sommes non ichuesfaits-dans les di-x jours qui précédent l'ouverture de la faiilite; et en troisième lieuque tous les paiemens de sommes échues Hgitimement faits jusqu'au moment mime de Touvertu-re de la faiilite, sontdans l'usage habituelregardés comme bons. Cette doctrine est eonfirmée par M. Locré qui, dans le tome 5 de'CEsprit du Code de commercea traité eette ma- tière avec beaucoup développement, en commentant les art. 443 444» 445» 44$» 447 dn Code, relatifs aux privileges et hypothèques que l'on peut acquérir sur les biens d'un failli, dans les dix jours qui précédent Couverture de la faiilite, bux actes translatifs de propriété aux engagemens de com merce contractéset a toutes sommes payées dans le mime intervalle enfin, aux actes ou paiemens faits en fraude des créanciers. Nous croyons n'avoir rien de mieux a faire que de renvoyer nos lccteurs a cctte importante dissertation. On pourrait peut-ltré objecter que A étant moftet sur- tout ses affaires étant en déconfiture au moment de son décès, on ne devait pas faire payer les effetsparee qu'en ne les payant pasles porteurs quide cette manière ont touché la totalité des ces mémes effets, seraient venus a contribu tion avec les autres créanciers; que, de plus, le paiement fait dans des pareilles circonstancesdoit Itre considéré eomme s'il eüt été fait dans les dix jours qui ont précédé la faiilite, et par conséquent comme nul et sujet rapport. Nous répondrons d'abord que A n'est point mort failli que l'inventaire n'étant .pas fait au moment des paiemensle mauvais état de ses affaires n'était pas connu; qu'en tout cas ces paiemens sont toujours bons par rapport h B qui les a faitset par rapport aux porteurs d'effets qui en ont touché le montantet que-s'il y avait un recours a cxercer V eet égard, ce serait contre la veuve qui les a ordonnés dans le cas oil il serait reconnu qu'elle n'ayait pas qualité your celv HANDEL - REC HTS GELEERDHEID. v r a a gst uk van' koophandel. S L O T. Het tweede punt van het Vraagftuk komt ons voor groot'er zwarigheid op te leveren. In de eerfte plaats moet men in acht neemen dat alle verval len effect eischbaaris, en dat dé Houder gegrond is bin vervol - gingen te doen om er de betaaling van te erlangen invoegen dat men hem geenerlei aanneemlijke beweeggrond kan tegen werpen. In de tweede plaats dat, zelfs ingeval van faillisfement» het Wetboek van Koophandel niet verbied dan de betaalingen van niet vervallen effecten, gedaan binnen de tien dagen, welke de opening van het faillisfement zijn, voorafgegaan; en in de derde plaats, dat allé betaalingen van vervalle fommen, wettiglijk gedaan tot op het oogenblik zelfs v3n het faillisfe*- ment, in het gewoon gebruik als goéd worden befchouwd.^ Bte leerftelling wordt bevestigd door den Heer Locrédie in 'het 5de déél van den geest van het Wetboek van Koophan del deze flof zeer ontwikkeld heeft behandeld, bij het uit breiden van de 'Af tijkelen 443 444, 445 44$ 6,11 447 van-het Wetboek, betreklijic de praeferentien en de hijpotheeken die men op de goederen van eenen gefailleerden kan verkrijgen binnen de tien dagenwelke de opening van het faillisfement voorafgaan tot de ftukken van overdragt van eigendomtot aangegaane verbintenisfen van handelen tot alle fommen in denzelfden tusfchentij-1 betaaldéindelijk tot actiën of betaa lingen gedaan ter benadeeling van de Crediteuren. Wij mee- nen niets beterte kunnen doen dan onze Lezers naar die be» langrijke verhandeling te verwijzen. Men zou kunnen tegenwerpen dat Adood, én voor al zij ne zaken op het oogenblik van zijn overlijden in ongeredderd- heid zjjnde men de effecten niet moest laaten betaalenom datmet dezelve niet te betaalen de Houders welke op die wijze de geheelheid dier zelfde effecten ontvangen hebben, met de overige Crediteuren tot contributie .zouden gekomen zijn; dat, nog meer, de "betaaling in dergelijke omftandig- heden gedasnbefchouwd moet worden als gedaan binnen de tien dagen, die het faillisfement voorafgegaan zijn, en dien volgens als nul en onderhevig aan weder inbreng. 'Wij zullen vooreerst antwoorden dat A niet failliet is ge- florven; dat, daar de Inventarisophet oogenblik der betaalin gen, niet was gemaftkt, de flegtc Haat van Zijne ziaken niet bekend was; dat in alle geval die betaalingen altoos góed zijn ten opzigte van B die dezelve heeft gedaanen ten opzichte der Houders die ér het beloop van ontvangen'hébbenen'dat, zo er eenig verhaal was uit te oeffenen zulks zijn zoude te gen de Weduwe die dezelve heeft geordonneerdiftgeValle erkend wierd dat zy daar toe geene qualittit had.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leydse Courant | 1813 | | pagina 1