Papier en pen
bij de hand
De beat bulderde harder dan het beest
Finale
61D
Leidse Courant
zaterdag 14 november 1992
Heieen Crul-van Brussel (48) was medio ja
ren zestig de eerste vrouw die haar intrede
deed op de redactie van de Leidse Courant.
Een telg van een bekende Leidse midden
standsfamilie, die vandaag de dag gekarak
teriseerd zou Worden als een 'rebelse meid'.
Ze maakt tegenwoordig deel uit van de cul
tuurredactie van het weekblad Elsevier,
met als specialiteit wetenschap.
door Heleen Crul-van Brussel
„Laten we nu het Agneslied zin
gen", zegt een vrouw tegen mij in
een café in Nijmegen, waar een
nieuw boek van een bevriend jour
nalist wordt gepresenteerd. Zij weet
kennelijk wie ik ben, maar ik herin
ner me haar niet. Toch is er vaag iets
in mijn ogen dat mij terugwerpt in
de tijd, naar mijn meisjeslyceum op
de Oude Vest-, met banken vol buik
pijn en de slappe lach. Aangezet door 1
de alcohol en iemand uit het publiek
die de vleugel vaardig bespeelt, zingt
de schare allerlei schlagers.
Maar op het Agneslied in deze omge
ving ben ik niet bedacht. Erger nog,
de tekst die de vrouw vervolgens met
vaste stem zingt, roept geen enkele
herinnering bij mij op. Totdat ze het
heeft over „schooldeuren die voor
goed worden dichtgeslagen" en „het
volle leven". Alleen die regels heb ik
onthouden. Ze vormden voor mij de
essentie. Naar dat moment zag ik
reikhalzend uit. Ik hield geen reke
ning met de mogelijkheid dat de lief
de uit Het volle leven mij voorgoed
uit Leiden weg zou voeren.
Ik werd verwekt op de Rijnsburger-
weg, aanschouwde het levenslicht in
de Gerard Doustraat, groeide op in
de Haarlemmerstraat. Onver
vreemdbaar ligt mijn Leidse jeugd in
mij opgeslagen, met herinneringen
en vaststaande feiten die slechts een
geur, een foto, een anekdote of een
telefoontje van een dochter die er nu
studeert, nodig hebben om tót leven
te komen.
In het Leiden van de jaren vijftig
werd je actieradius als mens groten
deels bepaald door sekse, klasse en
geloof. In 1958 besloot ik, 14 jaar
oud, hiermee te breken. Ik wilde de
journalistiek in. Had ik aanvankelijk
de tijdgeest nog tegen, daarna kreeg
ik hem mee. De grote culturele om
slag van de jaren zestig stond voor de
deur. In 1965 kwam ik bij de Leidse
Courant.
Blader ik nu mijn vergeelde plakboe
ken uit die tijd door, dan is er niet al
leen verbazing over wat ik allemaal
in die krant schreef maar ook over
het verschijnsel dat ik zelf zo vaak in
die krant word vermeld als bron van
nieuws. Als eerste vrouw op de re
dactie, als winnaar van een landelij
ke persprijs, als lid van een forum
over netelige Leidse aangelegenhe
den, als eerste vrouwelijke presenta
tor van nieuwsonderwerpen in
Avro's Televizier. Ik was vrouw en
ik was jong, begin 20, en met die uit
zonderlijke combinatie kon je toen
hoog scoren.
De journalistiek had in die dagen
nog iets avontuurlijks. Ik versloeg de
zogeheten 'kofïermoord' die Neder
land in rep en roer bracht, ik ver
bleef in de brandweerkazerne en
rukte mee uit bij een brandmelding.
Ik ging een dag of wat op toernee
met circus Boltini, een Leids circus,
dat in 1966 toenmalige popidolen als
Johnny Lion en Rob de Nijs liet op
treden. „In de piste buldert de beat
harder dan het beest", schreef ik. En
ik was mordicus tegen de prestigieu
ze plannen van de universiteit om op
de Witte Singel te gaan uitbreiden
met een weerzinwekkende hoog
bouw waarvoor zelfs de Hortus zou
moeten verdwijnen.
Sommige onderwerpen waarover ik
toen schreef zijn nog steeds actueel:
de sociale dienstplicht, flexibelere
winkelsluitingstijden, de problema
tiek van het oud worden, de uitdijen
de voorzieningen binnen de gezond
heidszorg, de nieuwbouw van het
academisch ziekenhuis, de suburba
nisatie die het groene landschap van
mijn jeugd in Zoeterwoude, Roelof-
arendsveen en Leiderdorp al liet ver
stenen in nieuwbouwwijken.
Al deze onderwerpen hadden een
landelijke dimensie maar als journa
list van een lokale en regionale krant
bracht je ze binnen de grenzen van
dat gebied. Want daar werden de
mensen oud, studeerden ze, was er
woningnood en moest er een koop
avond komen.
Als ik terugblik op de afgelopen 25 a
30 jaar valt mij vooral de schaalver
groting op. In 1966 keken we met
12,6 miljoen inwoners naar ons zelf
vanuit een nationalistisch en lokaal
perspectief. Je was Nederlander
maar je woonde primair in Leiden.
Nu is er een Europees perspectief. Je
bent Nederlander in Europa, je
woont in Leiden, Lisse of Leider
dorp, een woonwijk in de Randstad
van 4,4 miljoen inwoners.
Zelfstandige middenstanders zijn
grotendeels verdwenen, nationale
en internationale fïliaalketens be
heersen het straatbeeld, ook in de
Haarlemmerstraat. Zelfstandige re
gionale dagbladen bestaan niet
meer, ze zijn opgenomen in steeds
groter wordende samenwerkings
verbanden. De uitgever waarbij ik
nu werk, Elsevier, heeft zijn vleugels
uitgeslagen naar Amerika en Enge
land. De politieke besluitvorming in
Den Haag is een onderdeel van
„Brussel" geworden. Zelfs het einde
van de traditionele stad is in zicht;
grote stedelijke knooppunten gaan
de ruimtelijke ordening van Neder
land bepalen.
Nam vroeger een Leidenaar de tram
voor een dagje uit in de omgeving, in
de nabije toekomst zal de hoge snel
heidstrein een woon-werkafstand
van 200 kilometer of een dagje uit
naar Parijs of Londen moeiteloos
mogelijk maken. We zijn de afgelo
pen 25 jaar als mens in alle opzich
ten uit onze grenzen gebarsten, zo
wel ruimtelijk als psychologisch en
het einde daarvan is nog niet in
zicht.
In mijn jeugd kwam ik Leiden nau
welijks uit, ik was acht toen ik voor
het eerst naar Amsterdam ging en
zestien toen ik voor het eerst het
buitenland betrad. Nu zwerven mijn
kinderen met rugzakken de wereld
rond. Had je vroeger een moeder die
niet werkte maar „gewoon huis
vrouw was", nu is ze minister, advo
caat, computerprogrammeur of pi
loot. Moeders hebben tegenwoordig
een knipperlichtrelatie of zijn les
bisch, vaders zijn tot vrouw ver
bouwd of beginnen na een echtschei
ding aan een tweede leg die halfzus
jes oplevert. Deze warwinkel aan re
laties moeten opa's en oma's zien in
te passen in hun wereldbeeld en zij
op hun beurt bezorgen hun kinderen
slapeloze nachten door naar Tibet af
te willen reizen.
Met enige weemoed denk ik terug
aan de kleurige en zintuiglijke we
reld uit mijn jeugd die verdwenen is:
ooms die een stalhouderij en een
melkfabriek hadden, de geur van de
zeepfabriek Sanders of de conserven
van Tieleman en Dros, de kaasmarkt
vol ratelende rijtuigjes en bars bie
dende boeren, het geloei van het vee
Herman van Amsterdam (44) geboren en getogen in het Lissese buurtschap de Engel, op
en top een jongen van de Bollenstreek, introduceerde in de jaren zestig in de Leidse
Courant het zogenaamde human-interest-verhaal. Hij bracht onlangs een bezoek aan
zijn opvolger Ton Pieters, de fameuze schrijver van de rubriek 'Langs Omwegen'. Pieters
(61) werd vorigjaar getroffen door een hersenbloedingen woont thans in het
verpleegtehuis en reactiveringscentrum Leythenrode te Leiderdorp. Herman van
Amsterdam is thans reportage-verslaggever bij het Algemeen Dagblad.
door Herman van Amsterdam
Midden in de nacht rinkelde de tele
foon en ik schrok er niet eens van.
Aan de andere kant van de lijn de be
kende stem van begrafenisonderne
mer V. „U heeft papier en pen bij de
hand?", vroeg hij. „Daar gaat-ie dan.
Afgelopen nacht is overleden...".
Begin jaren zeventig bij de Leidse
Courant werken betekende voor mij
veel meer dan verhalen schrijven al
leen. Ik noteerde, als de omstandig
heden dat noodzakelijk maakten, de
teksten van overlijdensadvertenties,
maakte de foto's bij mijn artikelen
en verzorgde tevens het ontwikke
len en afdrukken van de volgescho
ten rolletjes. Als een abonnee uit een
buitengebied klaagde dat hij de
krant niet had ontvangen, moest je
als verslaggever ook niet te beroerd
zijn om 's avonds nog even een
exemplaar af te leveren. Aanbellen
en: „Sorry voor het ongemak, het zal
niet meer gebeuren". Het waren
toen al de jaren dat er flink op de
kleintjes moest worden gelet en elke
abonnee er één was.
Gesmolten lood
Toen ik eind jaren zestig mijn de
buut maakte bij de Leidse Courant
en voor het eerst in de zetterij naast
het redactielokaal de geur snoof van
het gesmolten lood waarmee de let
ters nog machinaal werden gezet,
behoorde de LC al tot de lilliputters
in krantenland, al was van een nade
rend einde toen geen sprake. Er zeg
den wel eens abonnees de krant op,
bijvoorbeeld omdat in een bioscoop
reclame weer een dame was gesigna
leerd met ontbloot bovenlijf of van
wege de "vele zetfouten, maar echt
alarmerend verval was er niet onder
de, naar ik meen, 14.000 abonnees.
Het waren de jaren dat de katholieke
signatuur van de krant ook haar
weerslag vond in de verslaggeving.
Zo citeerden verslaggevers die een
raadsvergadering bezochten, met
voorrang de uitlatingen van de KVP,
de Katholieke Volks Partij. Het ka
tholieke stempel dat op de krant
drukte kende ook voordelen, met
name bij de werving van nieuwe
abonnees. Pastoors uit het 'versprei
dingsgebied waren niet te beroerd
om, tegen de regels in, de namen af
te staan van katholieke stellen die
van plan waren een kerkelijk huwe
lijk te gaan sluiten. Met die namen
in de hand konden er zeer gericht
abonnees worden geworven. Terwijl
de nog niet getrouwden bezig waren
hun toekomstig huis in te richten,
viel er al een proefabonnement van
de Leidse Courant op de deurmat en
daarmee was men de concurrerende
dagbladen een slag voor. Dat zette
zoden aan de dijk, maar te weinig om
de langzaam maar stug voortschrij
dende teruggang in het aantal abon
nees goed de maken.
Ondanks die sombere ontwikkeling
werd er toch met groot enthousias
me journalistiek bedreven en borrel
den bij voortduring nieuwe ideeën
op om het de lezer naar de zin te ma
ken. Zo kregen de lezers halverwege
de jaren zeventig te maken met een
nieuw fenomeen op de regionale pa
gina's: de human-interest-rubriek.
Zo'n vijf dagen per week, elke dag
een halve pagina waarin twee, drie
of meer korte verhaaltjes bijeen
stonden over opmerkelijke gebeur
tenissen in de streek.
Rubriek
Gedurende een aantal jaren verzorg
de ik de inhoud van die rubriek, die
onder wisselende naam in de krant
verscheen. Het 'debuut' was 'Met
Herman op pad', een luchtige, korte
zomerserie waarin ik lezers op de
hoogte hield van in het oog springen
de gebeurtenissen „op het strand, in
de duinen en op de plas". De onder
werpen varieerden van de serveer
ster van het Noordwijkse hotel Huis
ter Duin die een boek wilde schrijven
over haar belevenissen met 'hoge
gasten' tot een vermanend stuk over
moeders die op het strand gingen lig
gen bakken en nauwelijks omkeken
naar hun kinderen. Wat als een een
malige zomerserie was begonnen,
werd een dagelijkse rubriek en nu
onder de naam 'Bekijk het maar'.
Volgens hetzelfde laken een pak be
schreef ik onderwerpen die zich af
speelden in de marge van het
nieuws. Een ijverige huisvrouw die
regelmatig haar kippen*in de was
deed, een Sassenheimse verpleeg
ster die voor waarzegster speelde,
scheidsrechters uit Zoeterwoude die
waren uitgeroepen tot de best gekle-
den van het Nederlands amateur
voetbal. Veel van de onderwerpen
werden mij aangedragen door lezers.
Op een dag werd ik opgebeld door ie
mand uit Rijpwetering. „Opoe Dale
man, daar zit een goed verhaal in".
Op een paar honderd meter afstand
van de woning waar Joop Zoetemelk
ooit woonde, stond de woning en het
café van deze kranige dame. Opoe
was de honderd al gepasseerd maar
nog steeds stond ze achter de tap en
een bezoek aan die uitspanning pas
te prachtig in de formule van mijn
rubriek. Er was echter 'n probleem:
opoe had het niet zo op bezoek van
buiten Rijpwetering en binnen foto's
maken was al helemaal uit den boze.
Hoe los je zoiets op? Willem Duys
had al geprobeerd de stokoude Ripse
te spreken te krijgen, maar was on-
verrichterzake met zijn cameraploeg
terug gereden naar Hilversum. Ook
andere nieuwsgaarders waren niet
verder gekomen dan de voordeur.
Ik meldde mij 's avonds om een uur
of half tien als toevallige passant, de
zaak was amper een half uur open.
Aan de gelagtafel zaten vier mannen
uit het dorp te klaveijassen. De
glaasjes jonge jenever nergens
werden ze goedkoper geschon
ken stonden binnen handbereik.
Het kwartet taxeerde mij erg argwa
nend, maar speelde daarna zwijg
zaam verder terwijl ik plaatsnam op
een van de barkrukken? Met vaste
hand schonk opoe Daleman wat voor
me in en begon uitgebreid over het
wel en wee in de wereld te praten en
schetste ook nog de zwakke en ster
foto Milan Kond w
Ook in het stadsbeeld van de Sleutelstad vallen de
lichtreclames van de krant op.
ruiu oicrncn tn
Herman van Amsterdam (links) op bezoek bij Ton Pieters in het reactiveringscentrum Leythenrode in Leiderdorp. Dat| d
winkeltje op de achtergrond Het Binnenhofje heet, is toeval.
ke punten van het eerste voetbalelf
tal van Rijpwetering. En kwam op
een gegeven moment met de vraag,
waar ik al lange tijd op had zitten
wachten en die zij iedere cafégast
steeds weer voorschotelde: „Weet jij
wel hoe oud ik ben?" Ik deed of ik
nergens van wist en schatte: „Zeker
niet ouder dan tachtig jaar". Opoe
kreeg pretlichtjes in de ogen en
meldde apetrots dat zij over de hon
derd was. „Dat is ongelooflijk", zei
ik, „zo oud en dan nog zo kwiek. Dat
wil ik op de foto zetten. Er ligt toe
vallig een toestel in mijn auto".
Opoe poseerde gewillig en zelfs de
kaarters wilden op de kiek. De vol
gende dag prijkten die unieke foto's
en het begeleidende sfeerverhaal in
'Bekijk het maar'.
Ton Pieters
Vele honderden onderwerpen pas
seerden de revue in de rubriek, die ik
drie jaar lang van stof voorzag. Na
mijn vertrek bij de Leidse Courant
nam collega Ton Pieters mijn 'win
keltje', dat inmiddels een vertrouw
de plaats in de krant was gaan inne
men, onder zijn hoede. En gaf daar
uiteraard weer een gezicht aan dat
paste bij zijn schrijfstijl. De titel 'Be
kijk het maar' werd gewijzigd in
'Langs omwegen' en daarmee zette
hij gelijk de toon voor de inhoud die
hij in gedachten had. Niet hijgerig
achter het nieuws aanrennen als
Ton ergens een hekel aan had was
het dat wel maar het oor te luis
ter leggen bij bewoners uit de regio
die het diepgaande gesprek niet
schuwden. „Op interviews met jonge
mensen had ik het nooit zo", zegt
Ton, „want die gesprekken verzand
den te vaak in oppervlakkigheid en
bla-bla. Dat vond ik zonde van mijn
tijd". Hij zocht zijn immer gewillige
'slachtoffers' dus doorgaans in de
wat^ rijpere leeftijdsklasse. En men
sen die wat te vertellen hebben kun
je ook niet afschepen met een ver
haaltje van een half velletje, vond
Ton. Vandaar dat de lezers, die ge
wend waren aan drie of vier onder
werpen, het al snel moesten doen
met 'n groot verhaal. En daarin kon
de rasschrijver Pieters, qua stijl wel
eens vergeleken met Godfried Bo-
mans, zijn ei goed kwijt. Af en toe
maakte hij een uitzondering op die
1-verhaalregel en vulde zijn hoofd
verhaal aan met 'een kort stukje'.
Dan was hij bjvoorbeeld opgebeld
door een mevrouw uit Sassenheim,
die hem via de telefoon meedeelde
dat er heel bijzondere appeltjes in
haar achtertuin groeiden en of mijn
heer Pieters eens de moeite wilde ne
men om die te komen bekijken. Nee
zeggen was niet zijn sterkste.kant,
dus toerde hij naar de Bollenstreek,
bracht een bezoekje aan de appel
boom, praatte met de eigenaresse en
componeerde dan toch een verhaal
dat lezers raakte. Met die zeer fijne
pen leverde hij in de loop derj 1
talloze zeer lezenswaardige sta 1
af, die zich hoofdzakelijk afspel
in Leiden en zeer wijde omga r
De bodem kwam af en toe w r
zicht, maar de bron raakte noo c
gedroogd. Pieters over zijn ei gei r
van schrijven: „Ik was niet iea 1
die op tenen kon trappen of d c
uit de pan kon geven. De gel)
viewde in zijn waarde laten vc< t
bij het schrijven een eerste ven I
Als er iemand een oordeel moei c
spreken, dan was dat de lezer ej
ik". I
1
Nu de dagen van de Leidse Co?
zijn geteld moet ik onwille* i
denken aan de begrafenison» j
mer over wie ik in het begin i
verhaal schreef. i i
Sprekende over de krant die im c
dwijnt, zou hij kunnen zeggejf
heeft pen en papier bij de hanc
daag is van
op de Beestenmarkt, politie-agenten
die overal in het straatbeeld op
doemden en de orde bev/aakten, de
rommelige Leidse achterbuurten.
Hield ik mij eind jaren zestig begin
jaren zeventig bij het blad Margriet
vooral bezig met het doorbreken van
taboes op het gebieu van seksualiteit
en relatievorming, nu schrijf ik in
Elsevier over geboortenbevordering,
kinderen die in een reageerbuis ver
wekt worden in plaats van in een bed
op de Rijnsburgerweg. Problemen
waar we in 1966 geen flauwe notie
van hadden, dringen zich op: de de
valuatie van de doctorandustitel, het
gat in de ozonlaag, aids, de tanende
draagkracht van onze verzorgings
staat, de zwellende stroom migran
ten, de oorlog in het voormalige Joe
goslavië.
Terugblikkend op de 27 jaar die ik in
de journalistiek werk, heb ik vooral
verslag gedaan van de tijdgeest.
Daarmee heb ik een liefde-haatver-
houding. Ik haat hem als hij mij ver
worvenheden afneemt. De
heid bijvoorbeeld die wij
zestig nog hadden en de
rust en ruimte.
Ik heb die geest leren
als hij ideologieën predikt en
oude taboes inwisselt voor
Op deze manier is de
entwintig jaar het
baarheid van mens en
ontstaan en de klakkeloze
lijking van de technologie
de menselijke maat is
Maar tegelijkertijd ben ik vol
genheid voor die tijdgeest omd
een belofte heeft gehouden. Hij
mij ontdaan van de boeien van
klasse en geloof. Er is een w
opengegaan voor vrouwen,
bijkomend nadeel dat het voo
Leidse vrouw van net twintig m
moeilijker is om in het nieuws
men. In de journalistiek is ze ee
de velen. In Leiden rest haai
maar een krant: het Leidsch
blad.
foto Milan Konvalinka
Bij aankomst op het Centraal Station in Leiden is het treinreizigers onmiddellijk duidelijk
welke krant ze er kunnen lezen.