Op de buik voor de mieren Zaterdag 61 Leidse Courant i zaterdag 17 oktober 1992 NATUURMENSEN Het leven van de rode bosmier heeft vele kanten. Enerzijds gevuld met veld- slagen, opoffering en kannibalisme. Anderzijds huiselijk, met ruimte en aandacht voor insectenbestrijding, onderlinge communicatie, en zonneba den. Wonderlijke beestjes met een uitstekend geheugen. door Mark Glotzbach Gerrit Jan de Bruyn laat zijn vingers vlak boven een mierenhoop wappe ren, wat de beestjes danig opwindt. „Ruik maar eens", zegt hij, zijn hand uitstekend. De lucht van mie- rezuur vult ons reukorgaan. Het is de geur van de rode bosmier, waarover het in dit verhaal uitslui tend gaat. Want mierensoorten ver schillen net zo als mensen en chim pansees. De Bruyn houdt het bij de rode bosmier. Al dertig jaar inmid dels. Onbevreesd betast de bioloog de brandnetels bij het nest en consta teert: „Geen luizen meer. In juni en juli stikt het ervan. De mieren kwe ken soms brandnetels, op het orga nisch materiaal waarmee de omge ving van het nest vol ligt. Ze hebben dan de koe op zolder: de brandnetel- luis. In de zomer dienen de planten tevens als parasol. Het kan op zo'n hoop anders wel vijftig graden wor den en dan komen de mieren niet naar buiten". De Bruyn keert nu bladeren van een nabije eik om. „De mieren hoeden ook eiketakluizen. Ze houden ze schoon en jagen vijanden weg. Eike takluizen leggen heel grote eieren en hebben daarbij de hulp van de mie ren als vroedvrouwen nodig, ook bij het uitkomen van de eieren. De luis iB totaal afhankelijk van de mieren, die het suikerwater van hun vee melken". Eerste huis Gekleed in duinkleuren gaat De Bruyn geheel op in het gebied waar hij zijn onderzoek verricht'. Maar de eenheid gaat dieper: „De Bierlap is eigenlijk mijn eerste huis. Mijn oud ste is er zelfs bijna geboren. Na te hebben geslapen in een hol hingen mijn vrouw en ik 's ochtends het beddegoed buiten. Daarna gingen we wandelen. Er viel toen een stort bui, die het beddegoed doorweekte. We besloten naar huis te gaan en die nacht beviel mijn vrouw". „Ja, hoe kom je ertoe mieren te be studeren. Nu, in en na de oorlog werd in Duitsland ontdekt dat de rode bosmier voor de bosbouw heel belangrijk is, als bestrijder van rup- senplagen. De eikespinner kan een heel bos kaalvreten. In zo'n kaal bos zfie je groene eilandjes rondom de rode bosmiernesten. Daar moet je dus iets mee kunnen: die eilandjes aaneengesloten krijgen". „De mierendichtheid zomaar ver groten, kan dat? Eerst dient dan on derzocht wat de actieradius van de mieren is. Op verschillende afstan den van het nest legde ik dode meel- wormen neer, gemerkt met verfrin- getjes. En dan maar bij het nest af wachten wat de mieren binnensleep ten". „Je zou denken: hoe verder weg de prooien liggen, hoe minder er wor den aangevoerd. Het is echter alles of niets. De niet binnengehaalde prooien bleken door de buren te wor den ingepikt. Het eerste bewijs dat rode bosmieren een territorium heb ben, met scherpe grenzen". Veldslagen „Een territorium ontstaat gewoon lijk door vechten, of dreigen, zoals het zingen van vogels eigenlijk het schelden tegen de buren is. Zingen doen mieren niet. Wat dan? Daar zette ik in het voorjaar een student aan. Hij nam massale veldslagen waar, met aan beide kanten wel tien duizend doden". ;,Zo'n veldslag begint met de ont moeting van twee mieren op de terri- toriumgrens. Ze hebben elk hun ei gen nestgeur, die zowel erfelijk als door hun voedsel wordt bepaald. In de duinen heb je een heleboel ver schillende soorten rupsen. Een rups uit een meidoorn smaakt anders dan een rups uit een kardinaalsmuts. En dan is het maar waar het mierennest het dichtst bij is". „Die twee mieren grijpen elkaar vast met de kaken en beginnen te trek ken en te sleuren. Weet een van hen de ander over de grens te trekken, dan komt er al snel een tweede werk ster bij. Het slachtoffer, nu op vijan delijk gebied, wordt met zuur bespo ten. Dit resulteert in een lijk, dat wordt afgevoerd naar het nest van de overwinnaar". Lijkénstroom „Het aantal schermutselingen neemt toe en er komt een ware lij kénstroom van het slagveld naar de beide nesten op gang en na een paar dagen ook van de nesten af. De naar het nest gesleepte lijken hebben om hoog gerichte kopjes en naar achte ren geklapte pootjes. Bij weging blij ken ze de helft van hun gewicht Gerrit Jan de Bruyn Steekt boven een rode-bosmierennest zijn hand tussen de brandnetels. kwijt te zijn. Ze zijn helemaal leegge geten. Alleen het pantser is nog over. Je ziet een gaatje in het achterlijf. Daar zijn de larfjes in het nest door naar binnen gekropen om zich te voeden. Omdat ze ook al het spier- vlees hebben opgegeten, zijn de pootjes uitgeklapt". „Elke ochtend vertrekken de werk sters om acht uur naar het front. Als je op hun weg er naartoe meelwor- men legt, komen ze niet verder. Geef je een van de partijen meelwormen, dan blijft de tegenpartij trouw op het slagveld wachten. Na een tijdje zie je ze onrustig worden. Ze gaan heen en weer drentelen. Waar blijven ze, wat moeten we nu, lijken ze te denken. Ze maken geen gebruik van de gele genheid om hun territorium zonder slag of stoot uit te breiden". Kannibalisme „De veldslagen zijn in april. Er is dan nog weinig voedsel in het veld. In mei komen de rupsen en is het af gelopen met de strijd. De buren vor men dus de voedselbron wanneer er niets anders te eten is. Het is puur kannibalisme. Vergroting van het gebied is het doel niet". „Een rode-bosmierennest telt hon derdduizend bewoners. Bij oorlogen met meerdere nesten tegelijk en tienduizend doden op elk front is het natuurlijk gauw gebeurd. Zo heb ik hele nesten zien verdwijnen en dan delen de buren het opengevallen ter ritorium wél op". „Na de veldslagperiode is het grens gebied niemandsland, waar geen mier meer komt. Ik.denk dat er spra ke is van een soort herinnering: daar is het linke soep, laat ik me maar bij de rupsen houden, die vechten ten minste niet terug' Informatie „Mieren hebben een goed geheugen en kennen ook informatieover- dracht, meestal door middel van geurstoffen. Als er ergens iets te ha len valt, berichten ze dat elkaar. Je hebt een mierenpad, dat loopt van het mierennest naar de boom met rupsen om te eten en luizen om te melken. Maar soms dwaalt een mier van het pad af, op zoek naar iets". „Op een plekje waar geregeld zo'n kriskras rondlopende mier komt, de poneer je een aantal meelwormen. De eerste ervan lijkt ze niet te zien. Op de tweede reageert ze. Altijd op de tweede. In de derde zet ze even haar kaken, aan de vierde trekt ze wat. Zonder meelworm keert ze te rug naar het pad. Met haar voel sprieten bewerkt ze daar een andere werkster, die dan over het geurspoor van de boodschapster regelrecht naar de meelwormen gaat en een van de prooien naar het nest sleept. Inmiddels zijn nog meer werksters geïnformeerd over de vondst en de mierenstroom blijft bestaan zolang je de meelwormen aanvult. Eén mier versleept een hele meelworm. Mie ren kunnen tien keer hun eigen ge wicht tillen". „Die informatieoverdracht maakt mieren zo geschikt voor toepassing. De verkenster op het prooivakje komt pas in actie bij vier tot vijf rup sen. Minder is niet de moeite waard. Mieren zijn dus uit op een grote dichtheid aan prooien. En dat juist komt zeer van pas bij rupsenpla- gen". „Sommige rupsen en ook keverlar ven, haantjes, braken hun maag leeg in de snavel van de vogel die hen heeft gepakt. Of ze scheiden een vies en giftig stofje uit. Voor de vogel is het wegwezen en voortaan afblijven geblazen. De rode bosmier pakt het anders aan. Een verkenster die zo'n larve ontdekt, haalt hulp. De eerste mier die vervolgens aanvalt, offert zich op en kan pas weer meedoen na een kwartiertje kopje duikelen en De mens: Gerrit Jan de Bruyn, zestigjaar oud, bioloog, docent aan de Rijksuniversiteit Leiden, getrouwd, vader van twee dochters en een zoon, tweemaal grootvader. Hij is in ons land een autoriteit op het gebied van de rode bosmier. Zijn natuur: De Bierlap, een stuk duin van het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland bij Wassenaar, bewoond door de rode bosmier, die er op struiken en bomen zijn rupsen en luizen vindt, maar het jaar begint met puur kannibalisme. buikschuiven om van de troep af te raken. De mieren na haar kunnen hun gang gaan, want het haantje heeft zijn afweerstof verschoten". Asperges „Bij een slootje met aan een kant mieren, zetten we potten met asper- neer. Het jaar daarop zaten de i aan de niet-mierenkant vol met larven van aspergehaantjes. Aan de mierenkant waren ze volko men gaaf. Een naar de mierenkant overgebrachte pot met larven was binnen een uur helemaal schoon. Het zelfde met het elzenhaantje. De elzetakken hingen een halve meter van elkaar over de sloot. Aan de mie renkant waren ze prachtig groen, aan de overzijde bruin en kaalgevre ten". „De coloradokever in aardappels, ook een haantje waarmee rode bos mieren korte metten maken. In een kas pootte ik dertig aardappelplan ten die ik volzette met coloradoke vers. Dertig meter daarvandaan bracht ik een mierennest aan. Na een half uur waren de planten schoon, alle kevers en larven leegge geten". „We gaan steeds uit van een dertig meter actieradius. Een nest rode mieren houdt dus een cirkel met een middellijn van zestig meter schoon. Een heel stuk. Een paar nesten zijn voldoende om een hectare vrij te houden van rupsen en haantjes". Overscheppen „Er zijn twee manieren om een mie rennest over te brengen. In maart, als ze in dikke plakkaten zonnen op het nest, ook de koninginnen, per nest een paar honderd, kun je ze snel overscheppen in een ton. Voor één nest heb je enkele tientallen konin ginnen nodig". „De tweede manier is minder tijdge bonden. Je neemt een niet al te vers stuk dennestam en boort daar gan gen in. Je maakt er een beugel van ij- zerdraad aan vast en graaft het een meter diep in een mierennest, watje in meerdere nesten tegelijk kunt doen^Koninginnen en broed gaan foto's Theo Böhmers ook in de uitgeboorde gaten zitten. Je trekt het stuk stam aan de beugel uit de mierenheuvel en je hebt een nieuw nest. Zo heb ik wel nesten ge leverd aan bijvoorbeeld bezoekers centra". „In landen als Duitsland, Polen en Italië worden nu op grote schaal rode bosmieren in de bosbouw ge bruikt. Overal zet men nesten neer. We horen vaak dat het niet wil luk ken. Wat is dan het geval? De nesten liggen te ver uiteen. Anders hebben de mieren niet genoeg te eten, denkt men. De jaarlijkse veldslagen maken echter juist duidelijk dat de buren el kaar nodig hebben. We raden dan ook steeds aan de nestdichtheid te vergroten. En dat helpt". Schaduw „Maar dat is niet de enige voorwaar de. Rode bosmieren hebben zon no dig en in de zomer schaduw. Daarom zouden ze eigenlijk rode bosrand mieren moeten heten. Kap open plekken in het bos, is dan ook altijd een onderdeel van ons advies". „In Nederland zijn er wat probeer sels met mieren. Wij hebben eigen lijk geen echte bosbouw, met van die enorme houtakkers. En geen bos bouw betekent geen plagen. In de Amsterdamse waterleidingduinen vreet de eikespanner elk jaar de boel kaal. Ze hebben me gevraagd daar mierennesten te plaatsen. Dat doe ik niet. Cultuur en natuur moet je scheiden. Het kost in dit geval geen houtpruktie. Die rupsen horen daar. Alles leeft ervan. Het barst er van de wielewalen. De eikespanner komt in de Bierlap niet voor en dus de wiele waal ook niet. Trouwens de kaalge vreten eiken worden eind juni ge woon weer groen: het sint-janslot". Zonnen „Ook het zonnen gebeurt pas na in formatieoverdracht. Rode bosmie ren overwinteren tot drie meter diep in de grond. Hoe weten ze dan dat het ooit weer zomer wordt? Omdat mieren die met gevaar voor eigen le ven minder diep in het nest zitten de taak hebben hen te wekken. Vele van hen bevriezen of vallen ten p aan groene spechten. De overle den scharrelen laat in de wi rond op een zonnig plekje". „In het lab hebben we dat wel bekeken. Na zich vijf minuten ker te hebben laten opwarmen, dwijnt zo'n mier in het nest. haar komen er vijf andere naar ten, die na hun zonbeurt weer a re mieren wekken. En zo verde krijgt zo een explosie van mii Zon weg, alles weer het nest ir volgende dag gaat het sneller, i de mieren zijn al wat opgewarm wordt het opgebouwd, van febi tot half april. Een mier begin! echt op dreef te komen als het mer is dan tien graden. Hoe het ken binnen in het nest in zijn gaat, weten we nog niet. Je zie allemaal buiten gebeuren". Bruidsvlucht „Het zonnen activeert ook het suele leven van de mieren. Ir maken de vruchtbare wijfjes, d ninginnen, hun bruidsvlucht, doen ze maar één keer in hun ht ven. Een enkele paring is voldt voor het bevruchten van de i honderdduizend eieren die ze vijftien jaar van hun leven leggt „Na de paring gaan de mam dood. Ze hebben hun taak ver Als de nieuwe koningin is ge schroeft ze met haar kaken vleugels af en hoopt dat ze wor vonden door werksters van ha gen soort die haar naar hun dragen. Hebben de werksteri goede bui en de nestgeur van c ningin bevalt hen, wat niet al h het geval is, dan kan de vont worden geaccepteerd, anders g eraan. Ten tijde van de bruidsi ten vliegen er ook verdacht vee zwaluwen boven de Bierlap. E wone' mieren hebben ovei geen vleugels. Dat zijn de onvi bare vrouwtjes, de werksters". Volksstemming „Een nest gaat zienderogen a uit als de mieren niet kunnei nen. Dat heb je bijvoorbeeld s door bomen overgroeid is ge De verhuizing is dan gebonde een volksstemming. Een we die meent een betere plek te 1 gevonden, sleept na terugke uit het nest komende andere ster mee naar de betreffend als een pakketje. Vindt de p sporteerde mier het daar o schikt, dan gaat ze zelf miert ketjes halen. Mieren die de I plek afwijzen, zoeken het oud weer op, soms een mierenpakk de kaken meenemend. Ook nil jou, denken ze kennelijk". „Dit heen en weer gesjouw ki ken duren, tot iedereen heel stemd'. Bij een ongelijke komt het wel eens tot een afsp van 'progressieven', die met gestemde koninginnen een r staat vormen". Salomo „Je ontkomt niet aan een v< king met mensen. De mieren schappij kampt met dezelfde problemen. Je voelt daardoori kere verwantschap en je wilt' hoe doen jullie dat? De aaibaai factor bij mieren is uiteraarj Toch tracht ik zo weinig mogf mieren te trappen of ze omwi het onderzoek te doden of te i ren. En na mijn lezingen hooij vaak zeggen dat men zulke v| tjes niet zomaar mag doodtrap „Salomo had wat met mierfl oud joods geschrift geeft da uitsluitsel. Hij had iets wat bioloog wel zou willen hebbj ring waardoor hij de dieren k| staan. Zo hoorde hij op een ling een mierenkoningin uitdelen en haar orders 1 prompt opgevolgd". „Dat was interessant voor 1 koning en hij vroeg haar: Ho hemdat? Zij antwoordde: Ikl gewend van zo'n hoogte te aangesproken. Hij pakte ha op. Zij werd razend: Vlegel, 1 je dat in je hoofd, zet me on lijk neer. En Salomo moes haar op zijn buik ervaren haar onderdanen haar zo g hoorzaamden". „De belangrijkste les was nat het gaat er niet om hoe je maar hoe je met je medesch omgaat. Je moetje verplaats hun niveau, al moet je ervo buik". „Op die manier heb ik het onderzoek ook altijd gepi Blijf van ze af en kijk wat ze kost het je zo dertig jaar"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1992 | | pagina 30