41 Somalië, zout in de mond van weggeslikte tranen Tai Mahal en Jaipur Zaterdag Een jongeman met een schotwond in zijn been doet alle moeite om aan dacht te trekken. Inderdaad, de wond ziet er niet zo best uit. En toch maakt het in deze omgeving weinig indruk. In een vluchtelingenkamp in Somalië gelden andere normen. Wat stelt een kogel in een onderbeen nou voor, als twee meter verder een kind bedekt onder een laag vliegen ligt te sterven. We kennen de schrijnende beelden uit de Somalische vluchtelingen kampen. Ik verdacht cameralieden er altijd van het magerste Lijfje uit de massa te pikken. Zo is het niet. Je struikelt letterlijk over de magere Lijfjes. Je proeft zout in de mond van weggeslikte tranen. Wat op de tv niet zichtbaar is, zijn de onbegrijpelijke tegenstellingen. Een mooi voorbeeld voor het vluchtelin genkamp is Baidoa in het zuiden. Een van de grootste en droevigste. Tot gisteren waren de vluchtelingen aardig en gastvrij tegen de nieuws gierige journalisten. Ze leidden ons rond, vertelden zonder met hun ogeji te knipperen hoe ze honderden kilometers gelopen hadden, hoe on derweg de helft van de kinderen en ouderen stierf. Ze Heten ons zonder gêne zien wie er op sterven lagen, ze nodigden ons uit de lijken en bijna- lijken te fotograferen tot het gênant werd. Ze kennen inmiddels de wen sen van de westerse journalisten. Tot gisteren dus. Toen landde er een vliegtuigje op de landingsstrip en kwam er geen voedsel of medicijnen uit de vliegmachine, maar een groep Amerikaanse tv-verslaggevers van CBS en een heleboel apparatuur. De vluchtelingen keken aanvankelijk hun ogen uit. Maar toen de Amerika nen in het kamp een satellietzender inrichtten en rechtstreeks uitzen dingen naar de VS begonnen te ver zorgen, toen begrepen de vluchtelin gen, dat van het bedrag dat een der gelijke operatie kost, het hele kamp een jaar lang gevoed zou kunnen worden. De tegenstelling tussen Zuid en Noord werd tè groot. De So- maliërs, een trots en mooi volk had den er genoeg van. En gelijk hebben ze. 'Live' Ongetwijfeld zal weldra in de Ameri kaanse huiskamers 'live' te zien zijn, hoe de hongerigen worden gevoed. De VN-voedselluchtbrug, zo heet het hier, is gevorderd tot in Mom- bassa in Kenia. Jammer dat dat niet zeven maanden geleden gebeurde. Toen stierven er in Baidoa twintig Langzaam draaien de ogen van het Westen in de richting van Somalië. Te laat. Want nu liggen mensenresten in de woestijn langs de kant van de weg, dringt de vergelijking met de hongersnood van 1975 in Biafra zich op. het zover kunnen laten komen? Waarom is er zeven of zelfs twaalf maanden geleden niet gereageerd op precies dezelfde situatie? Een Somalische hulpverlener, opge leid in de VS, kaatst de bal hard te rug: „Omdat jullie westerse journa listen achter de machthebbers aan lopen, zonder met eigen ogen te kij ken wat er in de wereld gebeurt. Hier kwamen geen journalisten om dat de presidenten uit de rijke lan den Somalië onbelangrijk vinden. Nu zelfs zijn jullie pas wakker ge schud door Boutros Ghali (secreta ris-generaal van de VN). Maar nu ben je te laat", klinkt het verwijt. Inderdaad, te laat, dat kun je wel zeggen als mensenresten in de woes tijn langs de kant van de weg liggen. Zowel de hulpverleners als journa- Hsten die met eigen ogen getuige wa ren van de ernstige hongersnood in 1975 in Ethiopië zijn het erover eens dat deze ramp erger is. Een vergelij king met Biafra wordt nog het meest getrokken. Hoewel de hulpverlening op gang komt, sterven er naar schat ting nu zo'n twee- a drieduizend mensen per dag in Somalië. Een mil joen of meer mensen is gevlucht, tienduizenden zijn al gestorven. Oostkust Mogadishu, ooit een mooie stad aan de Afrikaanse oostkust, past nu vol ledig in het rijtje Beiroet, Sarajevo. Eenieder die zichzelf respecteert heeft een machinegeweer rond de schouders hangen, op de markt, in het verkeer of bij een van de talloze wegblokkades van oude sloopauto' dwars over de weg. Een eenvoudige verkeersruzie kan in een schietpartij ontaarden. Van belangrijke gebouwen als ban ken, winkels en zelfs de kathedraal is niets meer over. Voor blanken - sy noniem voor geld - is het onmogelijk zonder lijfwachten over straat te Er moge dan in Somalië gebrek zijn aan voedsel, aan wapens bepaald niet, getuige de uitrusting van deze jeugdige strijder. Dat is het onbegrijpelijke van eenie der die hier weldoorvoed door deze ellende loopt: hoe heeft de wereld zoals het internationale Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen waren ge dwongen te kiezen tussen terugtrek ken uit Somalië of het inhuren van lijfwachten. Ze kozen voor het laat ste. Daarover is het laatste woord nog niet gezegd. Tegenstanders, zo als Maurice, districtscoördinator van het internationale Rode Kruis, is erop tegen. „Sinds we leden van een clan inhuren om ons te bewa ken, is het aantal incidenten tégen het Rode Kruis toegenomen. We worden op deze wijze partij en in het conflict betrokken' Het is een moeilijke keuze: weggaan of terugschieten. Afgelopen jaar ver loor het Rode Kruis vijftig auto's, nieuwe jeeps met vier-wielaandrij- ving. Afgelopen maandag overkwam het Phil die in Somalië namens Art sen zonder Grenzen mijnen aan het ruimen is. Er liggen er, vooral in het noorden, minstens een miljoen. „En allemaal uit verschillende landen, een moeilijke klus". Phil reed met een nieuwe jeep, toen een jongen met een machinegeweer op de zandweg stond. Midden in de stad Hargeysa. Velen keken toe hoe Phil moest uitstappen. De zelfverze kerde dief zette nonchalant zijn wa pen tegen de auto. Phil, een geoe fend militair had hem makkelijk kunnnen uitschakelen, maar stond toch machteloos. Hij zou de hele clan van de knaap over zich heen hebben gekregen en dan had het mijnoprui- mingsprogramma stopgezet moeten worden. Bendes en niets of niemand anders bepalen alles in Somalië. Van het diepe zuiden tot in het hoge noor den. Woensdag nog werden elf So malische medewerkers van het Rode Kruis doodgeschoten. Ze reden met een transport in het zuiden door het gebied van een andere clan. Het Rode Kruis probeerde hen te evacue ren uit Kismayu, waar ze zich onvei lig voelden. Op het nabijgelegen vliegveld werden ze, zo vertelt een woordvoerder van het Rode Kruis, in de chaos door een gewapende bende meegenomen en geëxecuteerd. Het Rode Kruis, zo zeggen velen in Mo gadishu, had kunnen weten dat ze nooit met Somaliërs uit één clan door het gebied van een andere kun nen gaan. Bewakers Mijn bewakers in Mogadishu vragen zestig dollar per dag. In een open bestelautootje zitten twee jongens - zeventien en achttien jaar - met Amerikaanse machinegeweren in de laadbak. Beiden zijn analfabeet. Abdi, een medewerker van het mi nisterie van buitenlandse zaken toen Somalië nog Somalië was, heeft ze aangenomen. Abdi is goed geïn formeerd en weet precies in welke delen van de stad 'wij ons kunnen vertonen zonder beschoten te wor den. Naar het havengebied bijvoor beeld gaat hij voor geen goud. Het 'kleine mobiele commando' stelt niets voor vergeleken met die van de hulporganisaties. Hoe groter het transport, hoe groter de gehuurde bewaking. Een wagen met een wa gen ervoor, dezelfde erachter en dan nog op het dak van de auto van de hulporganisatie een bemande mi trailleur. „Het is de enige wijze", zegt een medewerker van het Britse Save the Children cynisch, „om de Somaliërs te dwingen onze hulp te aanvaarden". Hij geeft toe dat er wel een vreemde vicieuze cirkel in gang is gezet. De hulpverleningsorganisaties en de pers financieren nu de clans en dus het geweld. En toch is het gelukkig dat dat ge beurt. Dat wordt niet alleen duide lijk in de grote vluchtelingenkam pen, maar ook in de hoofdstad Moga dishu, die is volgestroomd met vluchtelingen, vaak nomaden die zijn geplaagd door ongekende droog te en gevlucht voor landmijnen en milities. Het Rode Kruis heeft zo'n honderdvijftig uitdeelposten in de stad ingericht. Vaak bij de landjes waarop de vluchtelingen uit allerlei afval hutjes hebben gebouwd in de ronde vorm van een eskimohut. Van het Rode Kruis hebben ze allemaal een felgekleurd plastic zeil gekregen om eroverheen te leggen. Een willekeurig kampje op een land je in Mogadishu: honderdtwintig hu tjes, vijftienhonderd mensen, tach tig procent nomaden, vijf tot tien do den per dag, twee porties rijst per dag. Verder niets. Het aanbod van hulpelozen is tè groot. Er zijn veel hulporganisaties. Hun jeeps vullen de stad, maar de enigen bij hun hulp werkelijk in omvang enige zoden aan de dijk zet, zijn in willekeurige volgorde het internationale Rode Kruis, Artsen zonder Grenzen en het Britse Save the Children. Maar miljoenen hongerenden groei en hen ook over het hoofd. Boven dien is grootscheepse hulp onmoge lijk onder deze onveilige omstandig heden. Grootscheepse hulp betekent grootscheepse bescherming door een VN-leger, en dat is er (nog) niet. Mijn begeleider Abdi is daar zeer voor. „En dan veel meer soldaten dan ze nu willen inzetten. Er schij nen trouwens veel Pakistaanse sol daten onder te zitten. Dat wordt wat moois. Geen Somaliër luistert naar een Pakistaan. We weten maar al te goed dat Pakistani op ons zwarten neerkijken. Ze moeten westerse sol daten sturen. Uit Europa en de VS, daar kijken ze tegenop. En dan zt gen: 'Wapens inleveren of andf geen eten". Onveilig Het wordt hoog tijd dat de beloof VN-soldaten komen. De haven Mogadishu, die ze onder contri moeten krijgen, is nog steeds I meest onveilige gedeelte van de sti waar de verschillende clans elka om de heerschappij bestrijden. Hi komen de grootste zendingen hu goederen. Het vrachtschip Ratta Naree wacht al sinds 10 august met tienduizend ton hulpgoeder in de haven. Toen woensdag werd getracht n het lossen te beginnen, blokkeer plotseling een truck met een kan de hoofdingang van de haven, strijders hielden het voedseltrJj sport aan, kregen tegenvuur, Ij door een wonder werd er niemalj geraakt, de verdedigers vluchtten! het konvooi was buitgemaakt omi worden verkocht. Het is een volf beeld van de totale machtelooshe van beide mannen die elkaar in AE gadishu de macht bestrijden, gei! raai Barrah Aideepd en de gesiep Al Mahdi. Voorlopig is Aideepd de winnende hand. Geen van beid zijn ze echter in staat hun legert te betalen, dus gaan de 'jongens' z Geen enkele Somaliër weet hoe nu verder moet. Het is ook zo'n w derlijk en uniek probleem. Son liërs zouden in theorie echt één v( moeten vormen: allen dezelfde rt gie, allen dezelfde taal, allen hetze de etnische ras. Maar dan vinden clans uit, die elkaar bestrijden. N de laatste jaren, nee, zo gaat het eeuwen. Alleen waren er vroegt geen uzi's of kalashnikovs of and modern wapentuig. En vroeger we er niet op deze schaal gevochten. Met de buren Kenia en Ethioj staat Somalië op slechte voet. En rest van Afrika bekommert zich of niet al te veel om het droge land. 9 malië, daar is iedereen het over een bestaat niet meer. In de regeringsg bouwen zetelen de hulporganisatif Verder is alles van belang gestoli tot en met de loden pijpen in grond om bouwland te irrigen „Wat er in ieder geval moet gebt ren", zegt Maurice van het Ro Kruis, „is het land zo snel mogelj met voedsel volplempen. De tekc ten zijn zo groot datje wel moet sl len om te overleven". Inderdaad, Somalië lijkt nu nog hj meest op een zinkend vlot, dj slechts kan blijven drijven, als helft van de drenkelingen in z wordt geduwd. Het droevigste is dj juist de goedwillenden overboo worden gegooid. „Ik heb nooit naar India gewild. Ik was er bang voor. Misschien omdat ik bang was dat ik ook zou zeggen 'als je er één keer geweest bent wil je terug.' Ik ben er nu een keer geweest en ik wil terug." M'n beste, Zoals je bij Parijs denkt aan de Eiffeltoren, bij New York aan de Empire State Building, bij Peru aai» Machu Picchu en bij Indonesië aan de Borobudur, zo denk je bij India aan de Taj Mahal. Ik was dan ook als de dood toen we er eindelijk op af liepen. „Als het maar geen teleurstelhng wordt" dacht ik, want als ik me ergens op verheugd had, dan wel op de Taj Mahal. We moesten er dit keer niet eens zo ver voor reizen, twee uur met de trein van Delhi naar Agra, hoofdstad van de provincie Uttar Pradesh, eens de hoofdstad van India, in de tijden van de grote Moghul keizers (16de eeuw), zoals Akbar, Shah Jahan en Aurangzeb. Na de overwegend Hindu cultuur van Himachal Pradesh, de Buddhistische van Ladakh, nu het hoogtepunt van de Mohammedaan se cultuur in Agra en Jaipur. Ik schreefje al, India heeft onwaarschijnlijk veel te bieden. En zoals de bergen van de Himalaya Zwitserland en Oostenrijk doen verschrompelen tot heuveltjes, zo zinken Europese forten en kastelen in het niets, vergeleken bij wat de Moghul Keizers gebouwd hebben. Akbar bouwde de immense stad, want een fort kun je het niet noemen, Fatehpur Sikri en bij Jaipur het zo mogelijk nog imposantere Amber fort, terwijl zijn zoon de wereld een van haar grootste architectonische wonderen, de Taj Mahal, schonk. Na een huwelijk van zeventien jaar stierf in 1629 zijn geliefde vrouw Mumtaz Mahal, en om uitdrukking te geven aan zowel zijn liefde als zijn verdriet, gaf de keizer de Iraniër Isa Khan de opdracht een mausoleum te bouwen dat alle begrippen van schoonheid diende te overtreffen. Tweeëntwintig jaar duurde de bouw, Shah Jahan was inmiddels opgevolgd door zijn zoon Aurangzeb, en vulde de rest van zijn dagen met het droevig kijken vanuit zijn paleis in Agra over de Yamuna rivier, naar het tedere teken van zijn liefde voor de vrouw die hem maar liefst veertien kinderen had geschonken. Want als de Taj Mahal iets is dan is het een teken van tederheid en liefde. Wij naderen door een rode, zandstenen poort, nog nuchter, mannelijk, stoer, en houden plotseling de adem in. We moeten gaan zitten en kunnen niet anders dan zwijgen. Vóór ons een als paradijselijk omschreven tuin, en vanuit een marmeren platform rijst elegant de wit marmeren Taj Mahal op. Woorden als ijdel, ontroerend, vrouwelijk, frêle, teder en geraffineerd warrelen door mijn hoofd. Ik vraag me af wie verliefder op Mumtaz Mahal is geweest, de keizer of de architect. Misschien vermoedde Shah Jahan iets van de gevoelens van Isa Khan en liet hij hem daarom zijn rechter hand afhakken. Onzinnige gedachte, maar dit gebouw heeft niets te maken met zinnige liefde. Dit is liefde buiten alle proporties. Langzaam schuifelen we naderbij, de vele mannen vele mannen van ons afschuddend, die komen vertellen waarvandaan we het best onze foto's kunnen maken en die voor de tip betaald moeten worden. Zwetend van de hitte en de opwinding dalen we af naar de tombes van Mumtaz Mahal en Shah Jahan. Het is duister, want er valt alleen licht binnen door de fijnzinnig bewerkte marmeren schermen rqnd de tombes. Dan gaan we tegen een van de vier minaretten zitten en laten de tijd wegvloeien. De fabuleuze kleuren van de vrouwen uit Rajasthan, het wit van de tempel, het vergeet-me-niet-blauw van de hemel en het rood van de gebouwen links en rechts van de Taj Mahal, het is zo overstelpend mooi dat we sprakeloos inzuigen. Pas nadat de zon is ondergegaan rukken we ons los om de volgende ochtend in alle vroegte terug te keren. De Taj Mahal is nog niet helemaal wakker en staat er slaperig en nog niet geheel gekleed bij. De Indische toeristen laten het afweten en slechts weinig blanke reizigers zijn hun bed uit gekropen. Shah Jahan kreunt zachtjes mee met de wind. Nog altijd in de ban van dit bouwwerk volgen we in de absolute stilte hoe de Taj Mahal, 'de lady van de Tajzich mooi maakt voor de dag. Dan kijken we elkaar aan, knikken en stappen op. In een van de vele boekwinkels in Delhi heb ik het boek 'A Princess Remembers' van Gayatri Devi gekocht. De schrijfster is de weduwe van de laatste maharaja geweest en heeft het grootste deel van haar leven in diens paleis in Jaipur gewoond. Dat paleis is nu een hotel, het Rambagh Hotel, en om ons ook enigszins in dat deel van India's rijke verleden te kunnen inleven, besloten we daar onze laatste nacht door te brengen. Vijf uur met de bus naar Jaipur, de hoofdstad van Rajasthan. De stad dankt de bijnaam van 'pink city' aan de Maharaja Jai Singh, die in 1727 een wonderlijke, inderdaad door de kleur van zandsteen roze gekleurde stad liet bouwen. Wij zijn niet uit het oude centrum, Johari Bazaar, weg te slaan, ondanks het ook hier weer verdrietig stemmende, ingrijpende verval van wat eens een wonder van architectuur is geweest. De doordringende stank van urine maakt een wandeling door de stampvolle, nauwe zijstraten in ieder geval hoogst authentiek. En ach, wat kunnen we ons, gezéten in de ruime fauteuils op de immense veranda van Hotel Rambagh goed voorstellen hoe ver verwijderd van het dagelijks bestaan van hun onderdanen de Maharaja's geleefd moeten hebben. Hier niets dan koelte, uitzicht op schitterend onderhouden tuinen en de stilte slechts doorbroken door het voorzichtig gesluip van het bedienend personeel. Vaak moeten we denken aan die onvergetelijk mooie Engelse televisieserie 'Jewel in the crown'. Beelden van die vermakelijke dames en heren die in smoking en avondjurk in paleizen als waarin wij nu zitten, krampachtig de tijd stil zetten en leefden alsof ze in good old England zaten en niet in de bloedhitte duizenden kilometers van 'home' verwijderd. Zij speelden hun partijtje polo, dronken hun glaasje whiskey en regeerden het land via de maharaja's. Hier, in dit paleis, is die tijd nog niet voorbijZoals Shah* Jihan zijn leven lang weende om de dood van zijn geliefde Mumtaz Mahal, zo kwam Gayatri Devi, de laatste Maharani van Jaipur, nooit over de dood van haar geliefde Jai Pagina na pagina van haar boek is doordrenkt van een nimmer verwerkt afscheid van die zorgeloze tijd in dat paleis en met die man. Foto's met de groten der aarde, zoals prins Philip, Jacqueline Kennedy, lord Louis Mountbatten en Jawaharlal Nehru, afgewisseld met plaatjes van tennis en polo spelende dames en heren, Gayatri met een op de jacht neergeschoten tijger, gigantische banketten en altijd weer de aanbeden Jai, moeten vasthouden wat voorgoed voorbij is. Nostalgie? „De maharaja's waren erg goed voor hun onderdanen, zegt Ajit Cheemas, resident manager van het Rambagh Palace. Natuurlijk, ze waren voor het merendeel onmetelijk rijk, maar ze deden ook veel met hun geld voor het volk. Hier in Jaipur kun je weinig noemen of het is tot stand gekomen niet het geld van de Royal FamilyZe bouwden ziekenhuizen, scholen, stuurden kinderen naar universiteiten en verschaften honderden mensen werk. De mensen hadden meer zekerheid dan ze nu hebben. Wat zei Ataullha, de gids die ons rondleidde door het fort Fatephur Sikri? In de tijd van de grote Akbar wisten de mensen waar ze aan toe waren. Ze verdienden niets maai* kregen wel onderdak en voedsel. Nu verdienen ze bijna niets en lijden miljoenen honger. Exact hetzelfde hoorden we jaren geleden toen we door de Inca stad Machu Picchu in Peru liepen. Ik denk dat dit het probleem van India is. Onder de keizers, de maharaja's en zelfs de Engelsen wist men waar men aan toe was. Tijdens de strijd om de onafhankelijkheid werden de wezenlijke problemen weggestopt. Maar de euforie over de verkregen vrijheid ebde weg. Met de dood van de geliefde Nehru werd het volk wakker. Hoe nu verder? De leiders willen het land opzwepen tot een wereldmacht. Een sterk leger, nucleaire bewapening, materialisme. Veel westerse invloeden. Dat alles in een wereld die doordrenkt is van godsdiensten die dat volk al eeuwen lang op totaal andere levenswaarden hebben gewezen. De armen klampen zich wanhopig aan de godsdienst vast. De steeds groeiende middenklasse begint zich los te rukken. Hier doet de invloed van het westen zich het sterkst gelden. Materiële welvaart! Ook in India valt het woord 'corrupt' in ieder gesprek. Iedereen lijkt te wachten op jonge, idealistische en niet aan zichzelf denkende politici. Een nieuwe Gandhi? Nog nooit hebben wij door een land gereisd dat zozeer iedere vezel van onze aandacht opeiste als India. Na een week wilden wij weg. Na veertien dagen aarzelden we, na drie weken voelden we er ons thuis en na een maand wilden we niet meer weg. Iedere rugzakker die wij spraken was het net zo vergaan. Van sommige landen kom je onder de indruk vanwege de schoonheid van de natuur. Van andere vanweg de cultuur of de vriendelijkheid vai de bevolking. India is alles tegelijk. In het begin overdondert het je. Je snakt naar adem en roept help!Je ontmoet mensen waar je van kunt houden en mensen die je afstoten. kunt niet slapen van de armoede, d bedelaars en de mismaakten. Een nacht later ligje wakker omdat je het beeld van een schathemelrijke man die een ondergeschikte als eeii vlieg wegwuift, niet van je netvlies! kunt krijgen. Trillend van de opwinding stort je j in de cultuur, die dan weer ik 1 noem alleen al de Taj Mahal zo ieder vergelijkingsmateriaal overtreft, dat die gelukzalige beelden je alle hulpeloze ellende doen vergeten. Maar een uur later klampt een moeder met stervende baby je aan en de onbarmhartige realiteit waar dit land voor staat reist weer met je mee. En blijft voorgoed bij je. Zoals een reis door India voorgoed bij je blijft. Ik heb nooit naar India gewild. Ik was er bang voor. Misschien omdat ik bang was dat ik ook zou zeggen 'als je er één keer geweest bent wil.i terug.' j Ik ben er nu een keer geweest en ik; wil terug. Niet om daar te vinden waar ik in Europa naar zoek. Want ik hou tot in mijn merg van Europa Sterker nog, ik ben Hollander tot ii mijn nieren. Juist daarom ben ik niet bang meer voor India. Weinig landen hebben de wereld zoveel te bieden als India. Misschiel klinkt het gewichtig, maar dat heb geleerd van deze reis. Maar Europ^ heeft ook nog steeds veel te bieden Wat zou het mooi zijn als volkeren echt eens naar elkaar gingen luisteren. Met deze vrome wens slil ik af.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1992 | | pagina 28