41
Somalië, zout in de mond
van weggeslikte tranen
Tai Mahal en Jaipur
Zaterdag
Een jongeman met een schotwond in
zijn been doet alle moeite om aan
dacht te trekken. Inderdaad, de
wond ziet er niet zo best uit. En toch
maakt het in deze omgeving weinig
indruk. In een vluchtelingenkamp
in Somalië gelden andere normen.
Wat stelt een kogel in een onderbeen
nou voor, als twee meter verder een
kind bedekt onder een laag vliegen
ligt te sterven.
We kennen de schrijnende beelden
uit de Somalische vluchtelingen
kampen. Ik verdacht cameralieden
er altijd van het magerste Lijfje uit
de massa te pikken. Zo is het niet. Je
struikelt letterlijk over de magere
Lijfjes. Je proeft zout in de mond van
weggeslikte tranen.
Wat op de tv niet zichtbaar is, zijn de
onbegrijpelijke tegenstellingen. Een
mooi voorbeeld voor het vluchtelin
genkamp is Baidoa in het zuiden.
Een van de grootste en droevigste.
Tot gisteren waren de vluchtelingen
aardig en gastvrij tegen de nieuws
gierige journalisten. Ze leidden ons
rond, vertelden zonder met hun
ogeji te knipperen hoe ze honderden
kilometers gelopen hadden, hoe on
derweg de helft van de kinderen en
ouderen stierf. Ze Heten ons zonder
gêne zien wie er op sterven lagen, ze
nodigden ons uit de lijken en bijna-
lijken te fotograferen tot het gênant
werd. Ze kennen inmiddels de wen
sen van de westerse journalisten.
Tot gisteren dus. Toen landde er een
vliegtuigje op de landingsstrip en
kwam er geen voedsel of medicijnen
uit de vliegmachine, maar een groep
Amerikaanse tv-verslaggevers van
CBS en een heleboel apparatuur. De
vluchtelingen keken aanvankelijk
hun ogen uit. Maar toen de Amerika
nen in het kamp een satellietzender
inrichtten en rechtstreeks uitzen
dingen naar de VS begonnen te ver
zorgen, toen begrepen de vluchtelin
gen, dat van het bedrag dat een der
gelijke operatie kost, het hele kamp
een jaar lang gevoed zou kunnen
worden. De tegenstelling tussen
Zuid en Noord werd tè groot. De So-
maliërs, een trots en mooi volk had
den er genoeg van. En gelijk hebben
ze.
'Live'
Ongetwijfeld zal weldra in de Ameri
kaanse huiskamers 'live' te zien zijn,
hoe de hongerigen worden gevoed.
De VN-voedselluchtbrug, zo heet
het hier, is gevorderd tot in Mom-
bassa in Kenia. Jammer dat dat niet
zeven maanden geleden gebeurde.
Toen stierven er in Baidoa twintig
Langzaam draaien de ogen van het Westen in de richting van Somalië. Te
laat. Want nu liggen mensenresten in de woestijn langs de kant van de weg,
dringt de vergelijking met de hongersnood van 1975 in Biafra zich op.
het zover kunnen laten komen?
Waarom is er zeven of zelfs twaalf
maanden geleden niet gereageerd op
precies dezelfde situatie?
Een Somalische hulpverlener, opge
leid in de VS, kaatst de bal hard te
rug: „Omdat jullie westerse journa
listen achter de machthebbers aan
lopen, zonder met eigen ogen te kij
ken wat er in de wereld gebeurt.
Hier kwamen geen journalisten om
dat de presidenten uit de rijke lan
den Somalië onbelangrijk vinden.
Nu zelfs zijn jullie pas wakker ge
schud door Boutros Ghali (secreta
ris-generaal van de VN). Maar nu
ben je te laat", klinkt het verwijt.
Inderdaad, te laat, dat kun je wel
zeggen als mensenresten in de woes
tijn langs de kant van de weg liggen.
Zowel de hulpverleners als journa-
Hsten die met eigen ogen getuige wa
ren van de ernstige hongersnood in
1975 in Ethiopië zijn het erover eens
dat deze ramp erger is. Een vergelij
king met Biafra wordt nog het meest
getrokken. Hoewel de hulpverlening
op gang komt, sterven er naar schat
ting nu zo'n twee- a drieduizend
mensen per dag in Somalië. Een mil
joen of meer mensen is gevlucht,
tienduizenden zijn al gestorven.
Oostkust
Mogadishu, ooit een mooie stad aan
de Afrikaanse oostkust, past nu vol
ledig in het rijtje Beiroet, Sarajevo.
Eenieder die zichzelf respecteert
heeft een machinegeweer rond de
schouders hangen, op de markt, in
het verkeer of bij een van de talloze
wegblokkades van oude sloopauto'
dwars over de weg. Een eenvoudige
verkeersruzie kan in een schietpartij
ontaarden.
Van belangrijke gebouwen als ban
ken, winkels en zelfs de kathedraal
is niets meer over. Voor blanken - sy
noniem voor geld - is het onmogelijk
zonder lijfwachten over straat te
Er moge dan in Somalië gebrek zijn aan voedsel, aan wapens bepaald niet, getuige de uitrusting van deze jeugdige strijder.
Dat is het onbegrijpelijke van eenie
der die hier weldoorvoed door deze
ellende loopt: hoe heeft de wereld
zoals het internationale Rode Kruis
en Artsen zonder Grenzen waren ge
dwongen te kiezen tussen terugtrek
ken uit Somalië of het inhuren van
lijfwachten. Ze kozen voor het laat
ste. Daarover is het laatste woord
nog niet gezegd. Tegenstanders, zo
als Maurice, districtscoördinator
van het internationale Rode Kruis,
is erop tegen. „Sinds we leden van
een clan inhuren om ons te bewa
ken, is het aantal incidenten tégen
het Rode Kruis toegenomen. We
worden op deze wijze partij en in het
conflict betrokken'
Het is een moeilijke keuze: weggaan
of terugschieten. Afgelopen jaar ver
loor het Rode Kruis vijftig auto's,
nieuwe jeeps met vier-wielaandrij-
ving. Afgelopen maandag overkwam
het Phil die in Somalië namens Art
sen zonder Grenzen mijnen aan het
ruimen is. Er liggen er, vooral in het
noorden, minstens een miljoen. „En
allemaal uit verschillende landen,
een moeilijke klus".
Phil reed met een nieuwe jeep, toen
een jongen met een machinegeweer
op de zandweg stond. Midden in de
stad Hargeysa. Velen keken toe hoe
Phil moest uitstappen. De zelfverze
kerde dief zette nonchalant zijn wa
pen tegen de auto. Phil, een geoe
fend militair had hem makkelijk
kunnnen uitschakelen, maar stond
toch machteloos. Hij zou de hele clan
van de knaap over zich heen hebben
gekregen en dan had het mijnoprui-
mingsprogramma stopgezet moeten
worden.
Bendes en niets of niemand anders
bepalen alles in Somalië. Van het
diepe zuiden tot in het hoge noor
den. Woensdag nog werden elf So
malische medewerkers van het Rode
Kruis doodgeschoten. Ze reden met
een transport in het zuiden door het
gebied van een andere clan. Het
Rode Kruis probeerde hen te evacue
ren uit Kismayu, waar ze zich onvei
lig voelden. Op het nabijgelegen
vliegveld werden ze, zo vertelt een
woordvoerder van het Rode Kruis, in
de chaos door een gewapende bende
meegenomen en geëxecuteerd. Het
Rode Kruis, zo zeggen velen in Mo
gadishu, had kunnen weten dat ze
nooit met Somaliërs uit één clan
door het gebied van een andere kun
nen gaan.
Bewakers
Mijn bewakers in Mogadishu vragen
zestig dollar per dag. In een open
bestelautootje zitten twee jongens -
zeventien en achttien jaar - met
Amerikaanse machinegeweren in de
laadbak. Beiden zijn analfabeet.
Abdi, een medewerker van het mi
nisterie van buitenlandse zaken
toen Somalië nog Somalië was, heeft
ze aangenomen. Abdi is goed geïn
formeerd en weet precies in welke
delen van de stad 'wij ons kunnen
vertonen zonder beschoten te wor
den. Naar het havengebied bijvoor
beeld gaat hij voor geen goud.
Het 'kleine mobiele commando' stelt
niets voor vergeleken met die van de
hulporganisaties. Hoe groter het
transport, hoe groter de gehuurde
bewaking. Een wagen met een wa
gen ervoor, dezelfde erachter en dan
nog op het dak van de auto van de
hulporganisatie een bemande mi
trailleur. „Het is de enige wijze",
zegt een medewerker van het Britse
Save the Children cynisch, „om de
Somaliërs te dwingen onze hulp te
aanvaarden".
Hij geeft toe dat er wel een vreemde
vicieuze cirkel in gang is gezet. De
hulpverleningsorganisaties en de
pers financieren nu de clans en dus
het geweld.
En toch is het gelukkig dat dat ge
beurt. Dat wordt niet alleen duide
lijk in de grote vluchtelingenkam
pen, maar ook in de hoofdstad Moga
dishu, die is volgestroomd met
vluchtelingen, vaak nomaden die
zijn geplaagd door ongekende droog
te en gevlucht voor landmijnen en
milities. Het Rode Kruis heeft zo'n
honderdvijftig uitdeelposten in de
stad ingericht. Vaak bij de landjes
waarop de vluchtelingen uit allerlei
afval hutjes hebben gebouwd in de
ronde vorm van een eskimohut. Van
het Rode Kruis hebben ze allemaal
een felgekleurd plastic zeil gekregen
om eroverheen te leggen.
Een willekeurig kampje op een land
je in Mogadishu: honderdtwintig hu
tjes, vijftienhonderd mensen, tach
tig procent nomaden, vijf tot tien do
den per dag, twee porties rijst per
dag. Verder niets. Het aanbod van
hulpelozen is tè groot. Er zijn veel
hulporganisaties. Hun jeeps vullen
de stad, maar de enigen bij hun hulp
werkelijk in omvang enige zoden
aan de dijk zet, zijn in willekeurige
volgorde het internationale Rode
Kruis, Artsen zonder Grenzen en
het Britse Save the Children.
Maar miljoenen hongerenden groei
en hen ook over het hoofd. Boven
dien is grootscheepse hulp onmoge
lijk onder deze onveilige omstandig
heden. Grootscheepse hulp betekent
grootscheepse bescherming door een
VN-leger, en dat is er (nog) niet.
Mijn begeleider Abdi is daar zeer
voor. „En dan veel meer soldaten
dan ze nu willen inzetten. Er schij
nen trouwens veel Pakistaanse sol
daten onder te zitten. Dat wordt wat
moois. Geen Somaliër luistert naar
een Pakistaan. We weten maar al te
goed dat Pakistani op ons zwarten
neerkijken. Ze moeten westerse sol
daten sturen. Uit Europa en de VS,
daar kijken ze tegenop. En dan zt
gen: 'Wapens inleveren of andf
geen eten".
Onveilig
Het wordt hoog tijd dat de beloof
VN-soldaten komen. De haven
Mogadishu, die ze onder contri
moeten krijgen, is nog steeds I
meest onveilige gedeelte van de sti
waar de verschillende clans elka
om de heerschappij bestrijden. Hi
komen de grootste zendingen hu
goederen. Het vrachtschip Ratta
Naree wacht al sinds 10 august
met tienduizend ton hulpgoeder
in de haven.
Toen woensdag werd getracht n
het lossen te beginnen, blokkeer
plotseling een truck met een kan
de hoofdingang van de haven,
strijders hielden het voedseltrJj
sport aan, kregen tegenvuur, Ij
door een wonder werd er niemalj
geraakt, de verdedigers vluchtten!
het konvooi was buitgemaakt omi
worden verkocht. Het is een volf
beeld van de totale machtelooshe
van beide mannen die elkaar in AE
gadishu de macht bestrijden, gei!
raai Barrah Aideepd en de gesiep
Al Mahdi. Voorlopig is Aideepd
de winnende hand. Geen van beid
zijn ze echter in staat hun legert
te betalen, dus gaan de 'jongens' z
Geen enkele Somaliër weet hoe
nu verder moet. Het is ook zo'n w
derlijk en uniek probleem. Son
liërs zouden in theorie echt één v(
moeten vormen: allen dezelfde rt
gie, allen dezelfde taal, allen hetze
de etnische ras. Maar dan vinden
clans uit, die elkaar bestrijden. N
de laatste jaren, nee, zo gaat het
eeuwen. Alleen waren er vroegt
geen uzi's of kalashnikovs of and
modern wapentuig. En vroeger we
er niet op deze schaal gevochten.
Met de buren Kenia en Ethioj
staat Somalië op slechte voet. En
rest van Afrika bekommert zich of
niet al te veel om het droge land. 9
malië, daar is iedereen het over een
bestaat niet meer. In de regeringsg
bouwen zetelen de hulporganisatif
Verder is alles van belang gestoli
tot en met de loden pijpen in
grond om bouwland te irrigen
„Wat er in ieder geval moet gebt
ren", zegt Maurice van het Ro
Kruis, „is het land zo snel mogelj
met voedsel volplempen. De tekc
ten zijn zo groot datje wel moet sl
len om te overleven".
Inderdaad, Somalië lijkt nu nog hj
meest op een zinkend vlot, dj
slechts kan blijven drijven, als
helft van de drenkelingen in z
wordt geduwd. Het droevigste is dj
juist de goedwillenden overboo
worden gegooid.
„Ik heb nooit naar India
gewild. Ik was er bang
voor. Misschien omdat ik
bang was dat ik ook zou
zeggen 'als je er één keer
geweest bent wil je terug.'
Ik ben er nu een keer
geweest en ik wil terug."
M'n beste,
Zoals je bij Parijs denkt aan de
Eiffeltoren, bij New York aan de
Empire State Building, bij Peru aai»
Machu Picchu en bij Indonesië aan
de Borobudur, zo denk je bij India
aan de Taj Mahal. Ik was dan ook als
de dood toen we er eindelijk op af
liepen. „Als het maar geen
teleurstelhng wordt" dacht ik, want
als ik me ergens op verheugd had,
dan wel op de Taj Mahal.
We moesten er dit keer niet eens zo
ver voor reizen, twee uur met de
trein van Delhi naar Agra, hoofdstad
van de provincie Uttar Pradesh,
eens de hoofdstad van India, in de
tijden van de grote Moghul keizers
(16de eeuw), zoals Akbar, Shah
Jahan en Aurangzeb. Na de
overwegend Hindu cultuur van
Himachal Pradesh, de
Buddhistische van Ladakh, nu het
hoogtepunt van de Mohammedaan
se cultuur in Agra en Jaipur.
Ik schreefje al, India heeft
onwaarschijnlijk veel te bieden. En
zoals de bergen van de Himalaya
Zwitserland en Oostenrijk doen
verschrompelen tot heuveltjes, zo
zinken Europese forten en kastelen
in het niets, vergeleken bij wat de
Moghul Keizers gebouwd hebben.
Akbar bouwde de immense stad,
want een fort kun je het niet
noemen, Fatehpur Sikri en bij
Jaipur het zo mogelijk nog
imposantere Amber fort, terwijl zijn
zoon de wereld een van haar
grootste architectonische wonderen,
de Taj Mahal, schonk. Na een
huwelijk van zeventien jaar stierf in
1629 zijn geliefde vrouw Mumtaz
Mahal, en om uitdrukking te geven
aan zowel zijn liefde als zijn verdriet,
gaf de keizer de Iraniër Isa Khan de
opdracht een mausoleum te bouwen
dat alle begrippen van schoonheid
diende te overtreffen.
Tweeëntwintig jaar duurde de bouw,
Shah Jahan was inmiddels
opgevolgd door zijn zoon Aurangzeb,
en vulde de rest van zijn dagen met
het droevig kijken vanuit zijn paleis
in Agra over de Yamuna rivier, naar
het tedere teken van zijn liefde voor
de vrouw die hem maar liefst
veertien kinderen had geschonken.
Want als de Taj Mahal iets is dan is
het een teken van tederheid en
liefde.
Wij naderen door een rode,
zandstenen poort, nog nuchter,
mannelijk, stoer, en houden
plotseling de adem in. We moeten
gaan zitten en kunnen niet anders
dan zwijgen.
Vóór ons een als paradijselijk
omschreven tuin, en vanuit een
marmeren platform rijst elegant de
wit marmeren Taj Mahal op.
Woorden als ijdel, ontroerend,
vrouwelijk, frêle, teder en
geraffineerd warrelen door mijn
hoofd. Ik vraag me af wie verliefder
op Mumtaz Mahal is geweest, de
keizer of de architect. Misschien
vermoedde Shah Jahan iets van de
gevoelens van Isa Khan en liet hij
hem daarom zijn rechter hand
afhakken.
Onzinnige gedachte, maar dit
gebouw heeft niets te maken met
zinnige liefde. Dit is liefde buiten
alle proporties. Langzaam
schuifelen we naderbij, de vele
mannen vele mannen van ons
afschuddend, die komen vertellen
waarvandaan we het best onze foto's
kunnen maken en die voor de tip
betaald moeten worden.
Zwetend van de hitte en de
opwinding dalen we af naar de
tombes van Mumtaz Mahal en Shah
Jahan. Het is duister, want er valt
alleen licht binnen door de fijnzinnig
bewerkte marmeren schermen rqnd
de tombes. Dan gaan we tegen een
van de vier minaretten zitten en
laten de tijd wegvloeien. De
fabuleuze kleuren van de vrouwen
uit Rajasthan, het wit van de tempel,
het vergeet-me-niet-blauw van de
hemel en het rood van de gebouwen
links en rechts van de Taj Mahal, het
is zo overstelpend mooi dat we
sprakeloos inzuigen. Pas nadat de
zon is ondergegaan rukken we ons
los om de volgende ochtend in alle
vroegte terug te keren.
De Taj Mahal is nog niet helemaal
wakker en staat er slaperig en nog
niet geheel gekleed bij. De Indische
toeristen laten het afweten en
slechts weinig blanke reizigers zijn
hun bed uit gekropen. Shah Jahan
kreunt zachtjes mee met de wind.
Nog altijd in de ban van dit
bouwwerk volgen we in de absolute
stilte hoe de Taj Mahal, 'de lady van
de Tajzich mooi maakt voor de dag.
Dan kijken we elkaar aan, knikken
en stappen op.
In een van de vele boekwinkels in
Delhi heb ik het boek 'A Princess
Remembers' van Gayatri Devi
gekocht. De schrijfster is de weduwe
van de laatste maharaja geweest en
heeft het grootste deel van haar
leven in diens paleis in Jaipur
gewoond. Dat paleis is nu een hotel,
het Rambagh Hotel, en om ons ook
enigszins in dat deel van India's
rijke verleden te kunnen inleven,
besloten we daar onze laatste nacht
door te brengen.
Vijf uur met de bus naar Jaipur, de
hoofdstad van Rajasthan. De stad
dankt de bijnaam van 'pink city' aan
de Maharaja Jai Singh, die in 1727
een wonderlijke, inderdaad door de
kleur van zandsteen roze gekleurde
stad liet bouwen. Wij zijn niet uit het
oude centrum, Johari Bazaar, weg te
slaan, ondanks het ook hier weer
verdrietig stemmende, ingrijpende
verval van wat eens een wonder van
architectuur is geweest. De
doordringende stank van urine
maakt een wandeling door de
stampvolle, nauwe zijstraten in
ieder geval hoogst authentiek.
En ach, wat kunnen we ons, gezéten
in de ruime fauteuils op de immense
veranda van Hotel Rambagh goed
voorstellen hoe ver verwijderd van
het dagelijks bestaan van hun
onderdanen de Maharaja's geleefd
moeten hebben. Hier niets dan
koelte, uitzicht op schitterend
onderhouden tuinen en de stilte
slechts doorbroken door het
voorzichtig gesluip van het
bedienend personeel.
Vaak moeten we denken aan die
onvergetelijk mooie Engelse
televisieserie 'Jewel in the crown'.
Beelden van die vermakelijke dames
en heren die in smoking en
avondjurk in paleizen als waarin wij
nu zitten, krampachtig de tijd stil
zetten en leefden alsof ze in good old
England zaten en niet in de
bloedhitte duizenden kilometers van
'home' verwijderd.
Zij speelden hun partijtje polo,
dronken hun glaasje whiskey en
regeerden het land via de
maharaja's. Hier, in dit paleis, is die
tijd nog niet voorbijZoals Shah*
Jihan zijn leven lang weende om de
dood van zijn geliefde Mumtaz
Mahal, zo kwam Gayatri Devi, de
laatste Maharani van Jaipur, nooit
over de dood van haar geliefde Jai
Pagina na pagina van haar boek is
doordrenkt van een nimmer
verwerkt afscheid van die zorgeloze
tijd in dat paleis en met die man.
Foto's met de groten der aarde, zoals
prins Philip, Jacqueline Kennedy,
lord Louis Mountbatten en
Jawaharlal Nehru, afgewisseld met
plaatjes van tennis en polo spelende
dames en heren, Gayatri met een op
de jacht neergeschoten tijger,
gigantische banketten en altijd weer
de aanbeden Jai, moeten
vasthouden wat voorgoed voorbij is.
Nostalgie? „De maharaja's waren
erg goed voor hun onderdanen,
zegt Ajit Cheemas, resident
manager van het Rambagh Palace.
Natuurlijk, ze waren voor het
merendeel onmetelijk rijk, maar ze
deden ook veel met hun geld voor het
volk. Hier in Jaipur kun je weinig
noemen of het is tot stand gekomen
niet het geld van de Royal FamilyZe
bouwden ziekenhuizen, scholen,
stuurden kinderen naar
universiteiten en verschaften
honderden mensen werk.
De mensen hadden meer zekerheid
dan ze nu hebben. Wat zei Ataullha,
de gids die ons rondleidde door het
fort Fatephur Sikri? In de tijd van de
grote Akbar wisten de mensen waar
ze aan toe waren. Ze verdienden
niets maai* kregen wel onderdak en
voedsel. Nu verdienen ze bijna niets
en lijden miljoenen honger. Exact
hetzelfde hoorden we jaren geleden
toen we door de Inca stad Machu
Picchu in Peru liepen.
Ik denk dat dit het probleem van
India is. Onder de keizers, de
maharaja's en zelfs de Engelsen wist
men waar men aan toe was. Tijdens
de strijd om de onafhankelijkheid
werden de wezenlijke problemen
weggestopt. Maar de euforie over de
verkregen vrijheid ebde weg. Met de
dood van de geliefde Nehru werd het
volk wakker. Hoe nu verder? De
leiders willen het land opzwepen tot
een wereldmacht. Een sterk leger,
nucleaire bewapening,
materialisme. Veel westerse
invloeden. Dat alles in een wereld
die doordrenkt is van godsdiensten
die dat volk al eeuwen lang op totaal
andere levenswaarden hebben
gewezen.
De armen klampen zich wanhopig
aan de godsdienst vast. De steeds
groeiende middenklasse begint zich
los te rukken. Hier doet de invloed
van het westen zich het sterkst
gelden. Materiële welvaart! Ook in
India valt het woord 'corrupt' in
ieder gesprek. Iedereen lijkt te
wachten op jonge, idealistische en
niet aan zichzelf denkende politici.
Een nieuwe Gandhi?
Nog nooit hebben wij door een land
gereisd dat zozeer iedere vezel van
onze aandacht opeiste als India. Na
een week wilden wij weg. Na
veertien dagen aarzelden we, na drie
weken voelden we er ons thuis en na
een maand wilden we niet meer weg.
Iedere rugzakker die wij spraken
was het net zo vergaan.
Van sommige landen kom je onder
de indruk vanwege de schoonheid
van de natuur. Van andere vanweg
de cultuur of de vriendelijkheid vai
de bevolking. India is alles tegelijk.
In het begin overdondert het je. Je
snakt naar adem en roept help!Je
ontmoet mensen waar je van kunt
houden en mensen die je afstoten.
kunt niet slapen van de armoede, d
bedelaars en de mismaakten. Een
nacht later ligje wakker omdat je
het beeld van een schathemelrijke
man die een ondergeschikte als eeii
vlieg wegwuift, niet van je netvlies!
kunt krijgen.
Trillend van de opwinding stort je j
in de cultuur, die dan weer ik 1
noem alleen al de Taj Mahal zo
ieder vergelijkingsmateriaal
overtreft, dat die gelukzalige
beelden je alle hulpeloze ellende
doen vergeten. Maar een uur later
klampt een moeder met stervende
baby je aan en de onbarmhartige
realiteit waar dit land voor staat
reist weer met je mee. En blijft
voorgoed bij je.
Zoals een reis door India voorgoed
bij je blijft.
Ik heb nooit naar India gewild. Ik
was er bang voor. Misschien omdat
ik bang was dat ik ook zou zeggen
'als je er één keer geweest bent wil.i
terug.' j
Ik ben er nu een keer geweest en ik;
wil terug. Niet om daar te vinden
waar ik in Europa naar zoek. Want
ik hou tot in mijn merg van Europa
Sterker nog, ik ben Hollander tot ii
mijn nieren. Juist daarom ben ik
niet bang meer voor India.
Weinig landen hebben de wereld
zoveel te bieden als India. Misschiel
klinkt het gewichtig, maar dat heb
geleerd van deze reis. Maar Europ^
heeft ook nog steeds veel te bieden
Wat zou het mooi zijn als volkeren
echt eens naar elkaar gingen
luisteren. Met deze vrome wens slil
ik af.