finale De Jong is nog niet van Indië af De anonieme oorlog op de Molukken Ceidóe Sowiant ZATERDAG 7 MAART 1992 PAGINA 28 Kwade trouw kan worden vermoed bij een foto van een in 1904 volgens hei bijschrift door het KNIL uitgemoorde kampong in de bovenlanden van Atjeh In deel 13 werd dat gecor rigeerd in Het KNIL heeft in de Bovenlanden van Atjeh een door de Atjehers versterkt punt veroverd FOTO: ARCHIEF Ralph Boekholt ziet zichzelf als vertegenwoordiger van de 'tweede generatie' Indische Ne derlanders: daar (in Bandung in 1953) geborenhier getogen, en „nog steeds ten sterkste gebonden aan Indië". FOTO: STEPHEN EVEN HUIS door ANDRE HORLINGS AMSTERDAM „Er is door velen met ongeduld naar dit deel uitgezien", zo begon dr. L. de Jong deel 1 la van 'Het Konink rijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog' over Ne- derlands-Indië. Maar toen de twee boeken van de persen rol den, ontstaken zestigduizend Nederlanders in grote woede. Dat was althans het aantal dat het comité Geschiedkundig Eer herstel Nederlands-Indië (GENI) zei te vertegenwoordi gen. „Het gaat om een gevoel als zouden wij ons moeten schamen voor onze vaders; dat al die verhalen vol heimwee van de oudere Indische mensen hier in Neder land zomaar voor onwaar verklaard worden", zei (mede)oprichter Ralph Boekholt, de belangrijkste woordvoer der van 23 personen en zes 'Indische' organisaties. Ze concludeerden dat dr. Lou de Jong ten aanzien van Indië be vooroordeeld was en het daarom nooit als 'officiële geschiedschrijving' had mogen publiceren. „De Jong was en is een anti-koloniaal en dat is iemand die de overtuiging heeft dat koloniën nooit hadden mogen bestaan, maar omdat dat wèl het geval is geweest, is alles wat in die koloniën is gebeurd per definitie fout, verkeerd, kwaad, vals, onecht en onzuiver", schrijft Boekholt in "De Staat, dr. L. de Jong en Indië', waarin het comité als nog zijn gelijk probeert te halen. Het boek, dat onder meer een overzicht be vat van alle relevante gerechtelijke stukken van de verloren processen die tussen februari 1985 en april 1990 door het GENI tegen de Staat der Nederlan den zijn gevoerd, is „bedoeld als getui genis van een strijd voor eerlijke ge schiedschrijving". Formaat en lay-out zijn gelijk aan 'Het Koninkrijk'. Niet toevallig. Het boek kan zó in de kast naast de delen van De Jong. Misschien levert dat nog een pro ces op met de Staatsdrukkerij, maar in elk geval maakt Boekholt ermee duide lijk dat wat hem betreft De Jong niet het laatste woord heeft gesproken. De inhoud van deel 11a was een volle dige verrassing. De Jong had zijn con cept ter inzage gegeven aan deskundige 'meelezers', en hoewel twee van hen te kennen hadden gegeven dat zijn bena dering „ons inziens leidt tot een onvol ledig, in hoofdzaak tot het politieke vlak gereduceerd, beeld van het voor oorlogse Nederlands-Indië", meende de auteur „dat deel 1 la als geheel de le zer inzake de gecompliceerde Indische samenleving alle informatie biedt die hij nodig heeft". Deetman, de verant woordelijke minister van onderwijs, ging vervolgens akkoord met publika- tie, waarmee aan alle wettelijke regels was voldaan. Veel 'Indische Nederlanders' reageer den geschokt omdat, aldus Boekholt, „De Jong bewust een eenzijdig negatief beeld schetste van de vooroorlogse In dische samenleving en van het Indische staatsbestel door de nadruk te leg gen op negatieve aspecten. In emotionele zin waren zij gegriefd om dat De Jong totaal geen oog heeft kun nen of willen hebben voor het oprechte leven, werken en streven van de zeer velen die Indië lief hadden en voor wie Indië nu eenmaal hun wereld was". Maar het verzoek van het GENI aan Deetman, „te besluiten tot het doen schrijven van de geschiedenis (van Ne- derlands-Indië) door deskundigen van wie mag worden aangenomen dat zij tot objectief oordelen in staat zijn" kwam als mosterd na de maaltijd. De conse quentie zou zijn dat de Staat deel 11a alsnog onjuist zou verklaren, De Jong als ondeskundig van zijn opdracht had moeten worden ontheven en zijn hele geschiedschrijving bij het grof vuil gezet was. Objectiviteit Objectieve geschiedschrijving bestaat niet. Aan de opdracht die De Jong in 1955 kreeg was een mislukte poging voorafgegaan van vier andere historici, elk behorende tot een andere 'zuil'. Een van de 'meelezers' van deel 1, 'Voorspel', merkte meteen al op: „Aan de tekst valt wel erg goed te merken dat de schrijver van joods-socialistische huize is". Dat De Jong bevooroordeeld zou zijn is hem sindsdien uit nagenoeg alle hoeken van de samenleving verwe ten. De processen en de uiteindelijke uit spraak „dat de Staat terzake van de uit gave van het gewraakte deel 11a geen verwijt treft van een onzorgvuldig handelen" heeft de aandacht echter wel danig afgeleid van het feit dat het De Jong inderdaad bijzonder moeilijk blijkt te vallen fouten toe te geven. 'De Staat, dr. L. de Jong en Indië' geeft daar een aantal frappante voorbeelden van. Wat niet wegneemt dat Boekholt de eigen pen in vitriool heeft gedoopt en geen gelegenheid nalaat om iedere interpretatie, elke voetnoot en elk com mentaar van De Jong uit te leggen als bewijs van kwade trouw en bevestiging van diens anti-kolonialisme. Sommige van zijn eigen stellingen blijken even bevooroordeeld en de bewijslast komt lang niet altijd uit de verf. „Welke betekenis hebben heden en toekomst voor een volk of bevolkings groep, wanneer hun geschiedenis on juist en onvolledig wordt verteld?", was de kernvraag van het GENI. „Welke trots, liefde en waardering kunnen na komelingen opbrengen voor ouders en voorouders wanneer de officiële ge schiedschrijving luidt dat zij weinig goed en veel verkeerd hebben gedaan? Voor elk volk, voor elke bevolkings groep, is een juist, in ieder geval een zo juist mogelijke geschiedschrijving van belang". De dagvaarding van 47 punten kwam erop neer dat De Jong de ge beurtenissen van de jaren dertig beoor deelde door de bril van de jaren tachtig. Boekholt concludeert dat De Jong „niet alleen onvolledig en eenzijdig is geweest, maar ook negatief en soms grievend. En dat heel bewust!". Het boek levert vele voorbeelden, maar de meest opmerkelijke is wel de foute con statering van De Jong in het voorwoord van deel 11a dat de Japanse bezetting „is geëindigd met het uitroepen, op 17 augustus 1945, van de onalnankelijke republiek Indonesië". Maar de capitu latie van Japan vond plaats op 15 au gustus; twee dagen eerder die dag is ook officieel als het einde van de Twee de Wereldoorlog erkend. De Indonesia sche onafhankelijkheidsverklaring luid de het einde van de Néderlandse 'be zetting' in. Kwade trouw kan worden vermoed bij een foto van een in 1904 volgens het bij schrift 'door het KNIL uitgemoorde kampong in de bovenlanden van Atjeh'. In deel 13 werd dat gecorrigeerd in 'Het KNIL heeft in de Bovenlanden van Atjeh een door de Atjehers ver sterkt punt veroverd'. Boekholt maakt overtuigend duidelijk dat de laatste uit leg ook al was gegeven bij dezelfde foto in een ander boek, dat De Jong elders als bron hanteert. En van de tegenzin waarmee De Jong fouten herstelt, getuigt de correctie na dat hij de tempel Borobudur „een van 's werelds indrukwekkendste getuige nissen van hindoekunst" heeft ge noemd: „Kan beter worden aangeduid als een van 's werelds indrukwekkend ste getuigenissen van boeddhistische kunst". 'Kan beterhet maakt niet uit. „Wat doet het ertoe hoe Indië was, hoe Indië rook, hoe Indië voelde, hoe Indië proefde, hoe Indië sprak. Wat doet het ertoe! Indië was een kolonie en daar gaat het om"! de uitval van Boekholt is begrijpelijk. Kleinzielig Maar zelf toont Boekholt zich soms net zo kleinzielig. De discussie zakt af naar een benepen niveau, als hij zich op windt over een triviale voetnoot waar mee De Jong suggereert dat de Euro peanen in het vooroorlogse Indië meestal beschikten over ijskasten, waarin blokken ijs werden geplaatst, en zelden over frigidaires. Hij ergert zich als De Jong het 'Nieuws van de Dag voor Nederlands-Indië' aanhaalt dat de inheemse bevolking aanduidt als 'een kudde lakse, domme, onontwikkelde mensen wier denkvermogen, zo niet ge heel afwezig, dan toch van de allerpri- mitiefste aard is', maar verzwijgt dat het citaat uit 1915 stamt en een aanval is op 'De Lokomotiefvolgens De Jong de enige van de 33 Indische kranten die de ontvoogding van de inheemse samenle ving bepleitte en ook als enige bijlagen uitgaf in het Javaans, Chinees en Ara bisch. De constatering in 'De Staat, dr. L. de Jong en Indië' dat De Jong wat betreft Indië vanuit een anti-koloniaal stand punt te selectief te werk is gegaan is on getwijfeld juist. Deel 14 van 'Het Ko ninkrijk', de door een onafhankelijke commissie verzamelde 'Reacties', heeft duidelijk gemaakt dat het werk van De Jong, alle loftuitingen ten spijt, aller^ minst onomstreden is en dat de 'ge schiedschrijver des rijks' fundamentele kritiek wel erg vaak voor kennisgeving heeft aangenomen. Maar dat de Indi sche Nederlanders daardoor de ge schiedenis in zouden gaan „als te heb ben behoord tot een vermaledijde groep van grijpgrage kolonialen" is overdreven. „Het ontbreekt anno 1992 nog altijd aan een waardig overzichtswerk van meer dan drie eeuwen Nederlandse aanwezigheid in de Oost", constateert Boekholt in zijn inleiding. Zijn boek maakt duidelijk dat geschiedschrijving, zoals de historicus prof. P. Geyl al con stateerde, „een discussie zonder eind" is. Ralph Boekholt'De Staat, dr. L. de Jong en Indië', Uitgeverij Moesson, 416 pagi na's (waarvan 256 pagina's processtuk ken). Staatsieportret van de Ken Pei Tai, de Japanse variant van de Gestapo. Een zeldzame foto van een gemengde verzetsgroep op Nieuw-Guinea. FOTO'S: RIOD door ROB SIEBELINK UTRECHT Morgen is het precies vijftig jaar geleden dat het Koninklijk Nederlands-In disch Leger (KNIL) capituleerde en de Japanse bezetting begon. Hoewel de inval van de Japan ners grote delen van de bevol king in Nederlands-Indië niet onwelkom was, is er wel degelijk verzet gepleegd. Het bloed vloei de er even rijkelijk als hier onder het Nazi-regime en met name de Molukkers hebben een grote rol gespeeld in het ondergrondse verzet. In het Moluks Historisch Museum in Utrecht is vanaf vandaag een tentoon stelling te zien over Moluks verzet in de Tweede Wereldoorlog: een poging om een nooit geschreven stuk geschiedenis alsnog te laten herleven. Nietsvermoedend werden de tweehon derd Japanners op 30 juli 1942 ont scheept op het Molukse eilandje Saum- laki. Hun zelfvertrouwen was groot en niemand had rekening gehouden met een verzetsdaad. Ze hadden in één dag grote delen van Nederlands-Indië over rompeld, dus waar zouden ze bang voor moeten zijn? Met de twee oorlogssche pen die hen hadden gebracht als sil houetten op de achtergrond, marcheer den de Japanners in een gesloten for matie over de pier naar het dorp. Op dat moment gaf KNIL-sergeant Ju lius Tahija het bevel aan zijn handjevol mannen om het vuur te openen. Vrijwel alle Japanse militairen werden gedood. Ook een tweede landingspoging werd afgeslagen, voordat Tahija en zijn deta chement hun stellingen verlieten en de bescherming zochten van de binnenlan den. De groep van Tahija was op 13 juli ver trokken uit Darwin, Australië, en had als opdracht het Nederlandse gezag op de Tanimbar-eilanden te handhaven. Batavia was al gevallen, maar de Japan ners deden er lang over om alle eilan den in bezit te nemen. Tahija was net iets eerder op Saumlaki en begon direct met het aanleggen van stellingen bij de aanlegsteiger. Ze hadden zich goed in gegraven. Het bombardement van het scheepsgeschut na het vuurgevecht mis te zijn uitwerking. De hinderlaag op Saumlaki is een van de belangrijkste verzetsdaden geweest tijdens de Japanse bezetting van de overzeese gebiedsdelen, maar wie kent deze episode? De nationale geschied schrijving heeft zoals vaker over In donesië het geval is niet bijster veel interesse getoond voor het verzet in Nederlands-Indië in het algemeen en op de Molukken in het bijzonder. Het is natuurlijk waar dat de inval van de Japanners grote delen van de bevol king in Nederlands-Indië niet onwel kom was. Azië voor de Aziaten, zeiden de Japanners. Dat spoorde met het ge- dachtengoed van de eigen nationalisti sche bewegingen die niet zo zeer pro- Japans, als wel anti-Nederlands waren. Collaboratie met de bezetter of op zijn minst een neutrale houding kwam veel vaker voor, maar er was wel degelijk sprake van een Indonesische onder grondse. Eerbetoon In het Moluks Historisch Museum in Utrecht is vandaag een tentoonstelling geopend waarin het verzet in de Twee de Wereldoorlog tegen de Japanse be zetting voor het eerst in kaart is ge bracht. Het ging weliswaar niet om een grote groep. Schattingen komen neer op een paar duizend, een zeer kleine minderheid. „Maar", zegt directeur Henk Smeets van het museum, „daar tegenover staat een enorme persoonlij ke moed". De tentoonstelling opent met een grote foto van anonieme oorlogsgraven op de ere-begraafplaats op Ambon, een van de voornaamste verzetshaarden. Het is een foto met een boodschap. De onder grondse voerde tegen de Japanners een anonieme oorlog. De meeste gesneu velden zijn onbekend gebleven en heb ben een grafsteen zonder naam. Waar in Nederland iedere scheet tegen de Duitsers werd registreerd, zijn veel ver zetsdaden op de Molukken met de on dergrondse mee het graf ingegaan. Een posthuum eerbetoon hebben ze nooit gehad, de acties zijn vaak niet opgete kend en historisch beschouwd dus niet gebeurd. De Nazi's deden zichzelf de das om vanwege hun minutieuze documenta tie. De Japanse bezetters waren daar entegen een stuk minder zorgvuldig. Dood is dood, redeneerden zij, daar heb je geen formulier in drievoud meer voor nodig. En ze hadden ruim de tijd om de documenten die er wèl waren te vernietigen. Verder deed de revolutio naire periode van de dekolonisatie de laatste sporen van bewijs verdwijnen. Wie een held was geweest en pas jaren later bij de Nederlandse staat de moge lijkheid kreeg om een uitkering te krij gen, had niet zelden alleen zichzelf als getuige. Misvatting In Nederland heeft lange tijd het beeld bestaan van het collaborerende Neder lands-Indië, dat in vergelijking met het moederland nauwelijks heeft geleden onder de Japanse bezetting. Als de ten toonstelling en het bijbehorende boek ergens mee afrekenen, is het met die misvatting. Hoeveel mensen zijn omge komen zal hoogstwaarschijnlijk nooit meer achterhaald kunnen worden, maar het bloed vloeide er even rijkelijk als hier onder de Duitsers. De Ken Pei Tai, de Gestapo van het Ja panse bezettingsleger, was rigoureus en schuwde niet tien onschuldigen te ver moorden om één verzetsman in handen te krijgen. De Ken Pei Tai nam elk ge rucht serieus, vaak volledig ten onrech te, en zij zorgde er met willekeurige ar restaties en martelingen wel voor dat er belastende verklaringen kwamen. Van de tien waren er wellicht negen onjuist. Maar de Ken Pei Tai maalde er niet om dat er onschuldige slachtoffers vielen, als er maar een verzetsman bij was. De heksenjacht van de Japanse bezet ter wierp zijn vruchten af. In een sfeer van angst en wantrouwen en een gema tigd pro-Japans klimaat was de kans op verraad groot. Ook daarom was de aard van het verzet heel anders dan in Ne derland. Het was gebaseerd op de ver onderstelling dat de geallieerde troe pen met een snelle tegenaanval de Ja panners zouden verdrijven. Maar de Geallieerden likten na Pearl Harbour eerst hun wonden en besloten vervol gens de Stille Oceaan tot gevechtster rein. Ze lieten Nederlands-Indië links liggen. Dat was het eerste échec van het verzet. Het tweede was wellicht tragischer. De geallieerden wisten nauwelijks van het bestaan van verzetshaarden. Er waren geen of alleen zeer slechte radioverbin dingen en bovendien vormden de hon derden eilanden geografisch een groot beletsel. Onderling was er wel eens contact tussen groepen, maar de mees te opereerden bijna volledig op zich zelf. De meest tragische conclusie is wel dat het Molukse verzet achteraf bezien niet veel heeft opgeleverd. Vaak hadden de acties zo stelt drs. B. Immerzeel, au teur van het bij de tentoonstelling ver schenen boek een grotere waarde voor het moreel van de groep dan dat ze de Japanners werkelijk hinderden. Omdat de ondergrondse rekende op een snelle tegenaanval van de geallieer den, die alsmaar op zich liet wachten en uiteindelijk nooit kwam, werden steeds meer leden van het verzet gearresteerd, gemarteld en geëxecuteerd. Duitse bezetters Een interessant aanhangsel van de ten toonstelling is het verzet dat Molukkers 1 hebben gepleegd in Nederland tegen de Duitse bezetters. Het waren Moluk-1 kers die in Nederland woonden toen/deJ oorlog uitbrak: studenten, ambtenaren, KNIL-militairen of kadetten aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA). Vooral Molukse studenten en kadetten hebben deel genomen aan het verzet en hiervoor de tol moeten beta-1 len. Een van hen was Victor Lucas Makati- ta, kadet aan de KMA. Hij probeerde in 1942, na zijn ontslag uit het leger' met twee Nederlandse mede-studenten' via Frankrijk naar Zwitserland te ko-1 men met de bedoeling naar Engeland te gaan. Hij werd gearresteerd aan de' Frans-Zwitserse grens en op 9 april 1942 ter dood gebracht. Eduard Alexander Latupeirissa, een kapitein in het KNIL, werd na de capitulatie van Nederland lid van de Orde Dienst, een wijd vertakte ondergrondse beweging van militairen. Latupeirissa werd in! maart 1943 gearresteerd en met enkele andere OD-ers op 29 juli van dat jaar op de Leusderheide gefusilleerd. Een andere student, W. S. Nikijuluw, smaakte het twijfelachtige genoegen de eerste Molukse bewoner te zijn van het kamp Vught. Hij studeerde vliegtuig- bouwkunde aan de universiteit van Lei den toen hij werd opgepakt wegens het kweken van een „anti-Duitse stem ming". Er waren geen concrete verden kingen tegen.hem en de Duitsers lieten hem na verfoop van tijd gaan. Enkele jaren later, toen Duitsland was gecapi tuleerd en Indonesië de onafhankelijk heid uitriep, werd het kamp Vught het grootste Molukse opvangkamp in Ne derland. De tentoonstelling 'Moluks verzet in de Tweede Wereldoorlog' is vanaf vandaag te zien in het Moluks Historisch Museum Kruisstraat 313 in Utrecht. Bij de exposi tie is een boek verschenen, geschreven door drs. B. Immerzeel. De tentoonstel ling richt zich uitdrukkelijk ook op de schoolgaande jeugd. Daarom brengt hel Steunpunt Educatie Molukkers een pu blicatie uit ten behoeve van het onderwijs over het Moluks verzet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1992 | | pagina 28