Jozef
en
Maria
anno
1991
\A
ON
ON
co
in het
ichiedde in die
len dat er een
lel uitging van
|er Augustus, dat
aehele rijk moest
den ingeschreven,
tij gingen allen op
lom zich te laten
Ihrijven, ieder naar
[eigen stad. Ook
Jf trok op van
|lea, uit de stad
lareth, naar Judea,
r de stad van
lid, die Bethlehem
I, omdat hij uit het
Jen van het
acht van David
Om zich te laten
hrijven met Maria,
ondertrouwde
welke zwanger
as 2; vers 1 tot 4)
vind 1
doei
TL4 i
kante
j dat
)t ook
ïcte p
aartje
arokei
<t naa
nense
toe
gewijef
luwelij.
verleg
lesen
or ditl
en Cl
En hl
gerot
Goois
i NO!
i de a
ipen vt
s dagi
i een ii
d op
an do
ingen
zou k
is is hi
jurnal
aldt ei
steed:
n kijkt
al. „H
t een
hard
>t in z'i
op ge
ige He
I weer
lar het
ders k
ar met
in Hip|
zijn ne
het Ie
llée.
abied
ïze vro
Dmen
ioet o|
aten
ve mi
:hien ir
Een
een
u loop
staat
zal
door
DIRK-JAN STIP
Als Jezus vandaag de dag geboren
had moeten worden in het Middenne
derlandse Stoutenburg, dan was de
wereld haar verlosser misgelopen De
baby zou van onderkoeling in de berm
zijn gestorven, want voor Jozef en Ma
ria is daar geen kamer, geen bed, zelfs
geen stal beschikbaar.
We prikten blindelings een plek op de
kaart van Nederland en kwamen uit bij
Stoutenburg, tussen Amersfoort en
Hoevelaken. Drie nachten zijn de we
gen in die omgeving ons domein. Het
plan: aanbellen bij willekeurige huizen
en boerderijen en ons melden als reizi
gers-te-voet op doortocht. Wij - mijn
vriendin en ik - zijn op zoek naar on
derdak: kunnen we blijven overnach
ten, of is de wereld werkelijk zo koud
als wordt beweerd? We zijn de Jozef
en Maria van 1991
Onze eerste avond voert ons door het
land van Stoutenburg. De december-
nacht is messcherp. De bomen drup
pelen van de dikke mist. De meeste
hoeves zijn in duisternis gedompeld.
Onze voetstappen klinken eenzaam in
dit boerenland, dat in zijn repeterende
schoonheid bijna monotoon is. Na een
paar honderd meter doemt een teken
van beschaving op. Een kasteel, zo
lijkt het. De oprijlaan buigt zich elegant
naar de ingangspartij, een dubbele ei
kenhouten deur. 'Franciskaner Milieu
project' staat op een bord, en naast de
deur 'commune' Het is te donker en te
mistig om de complete contouren van
het huis scherp te kunnen onderschei
den.
De bel rinkelt diep in de ingewanden
van het huis en vrijwel direct floept het
licht aan. De deur zwaait open. Een
lange, magere man op sandalen kijkt
de nacht in en aanschouwt wantrou
wend zijn bezoek. ,,U bent wel wat
laat", zegt hij. „Meestal is hier nie
mand meer rond deze tijd". De geur
van alcohol doordringt de mist.
„Overnachten? Nou Tsja".
De man denkt een moment na. „Mis
schien in Amersfoort?". Ik werp een
blik in de hal, een statige wit-marme-
ren aangelegenheid met lampen in de
vorm van adelaars en dikke stenen pi
laren.
Ergens in de hal wordt een deur geo
pend. „Sluit jij af?", kraakt de stem van
een vrouw die ik niet kan zien. De man
kijkt me wat betrapt aan. „Amersfoort
is die kant op", zegt hij, en maakt een
weids gebaar naar de weilanden. „Een
kilometer of zes, zeven", en hij maakt
al aanstalten om de deur te sluiten. Ik
hijs de rugzak op mijn schouders.
SCHIJNWERPER
Een hoeve aan de overzijde van de
weg lonkt aantrekkelijk met een warm
verlichte huiskamer. Het is een moder
ne doorzonwoning uit de jaren zeven
tig, maar dan in een boerenkiel. Als ik
de voordeur nader, springt automa
tisch een schijnwerper aan en het felle
licht doet pijn aan mijn ogen. Het zicht
is nog nauwelijks teruggekeerd, als
een man met een ringbaard de deur
opent.
„Ik ben te voet op weg naar Arnhem",
begin ik op mijn allervriendelijkst en op
een zo geloofwaardig mogelijke toon.
„Weet u een plek waar ik kan over
nachten?
De man, ik schat hem veertig, denkt
een paar seconden na, kijkt even naar
de huiskamer, en werpt dan een arg
wanende blik in het donker achter mij.
„Nou, nee".
„Maar Arnhem haal ik vanavond niet
meer".
„Mmm misschien ergens aan de
overkant". Hij wijst naar een lampje
dat in de verte tussen de zwarte bo
men zichtbaar is. Het is het achterlicht
van mijn motorfiets, dat ik voor de vei
ligheid heb laten branden. Het zicht op
de motor zelf wordt ons door mist en
duisternis ontnomen. „Kijk, bij dat
lampje, daar is een gebouw waar je
misschien wel kunt slapen".
Het buitenlicht gaat automatisch uit.
ONTLUISTEREND
Inmiddels zijn ook de laatste vogels
tussen Hoevelaken en Stoutenburg
gaan slapen. In de vochtige bladeren
'links en rechts in de berm ritselen de
creaturen van de nacht. Bij Terschuur
doemt nog een boerderij op waar de
lichten niet zijn gedoofd. Een enorme
waterpartij, verlicht door een spotje,
klatert ons tegemoet. Een smal paadje
tussen klinisch geknipte heggetjes
leidt mij naar de hardhouten voordeur
Nog voordat de deur goed en wel
open is, schiet een keffertje het gazon
op. Direct daarop verschijnt een ge
zicht in de deuropening. „Wat zoekt u?
Wat zegt u? Overnachten? In een hotel
of zo?".
„Of iets anders", opper ik voorzichtig.
„Het chauffeurscafé is een stief kwar
tiertje lopen"
Ik frons mijn wenkbrauwen zodat de
man het goed kan zien, want van de kf-
lometerteller weet ik dat de afstand ze
ker zes kilometer bedraagt, toch min
stens een goed uur lopen. „Nou ja,
misschien twintig minuten", geeft de
man toe, en de deur sluit zich.
We voelen de wanhoop in ons opko-
men. Natuurlijk, we zijn maar voor de
krant op pad, en straks stappen we
weer op de motor, maar zou Jozef en
Maria niet de moed in de sandalen zijn
gezonken? Komt het in niemands ge
dachten op om, al was het maar voor
een kop koffie, ons even binnen te vra
gen?
Even voorbij een asfaltsplitsing tussen
Hoevelaken en Terschuur is ons be
zoek al even ontluisterend. Hier blijft
de deur ferm gesloten. „Wie bent u?",
snerpt een vrouw met een malicieuze
stem met haar mond voor de brieven
bus. Alleen een schim is zichtbaar ach
ter het gepokte gele glas van de deur.
Ik stel ons voor, en vraag haar of we
zouden kunnen overnachten.
De deur blijft dicht, de brievenbus
zwaait weer open. „Wegwezen!", bijt
ze ons vanuit de postgleuf toe, en het
voelt alsof een gloeiende pook in mijn
keel wordt gestoken. „Wegwezen!".
De tocht voert naar het chauffeurscafé
De Tweede Steeg, ons tenslotte aan
geraden door de Stoutenburger. In de
kroeg is de rook van zware shag te
snijden. Pakweg dertig mannen ge
bruiken er luidruchtig alcohol. Er wordt
Door en door koud schuifel ik naar de
bar van het kantine-achtige lokaal.
Nee, de koffie is op, wordt ook niet
meer gezet. De vrouw achter de bar
lijkt de onaardigste niet, maar over
nachten, nee, daar kan ze niet aan be
ginnen.
Een beer van een man aan de bar
heeft onbeschaamd meegeluisterd
Z'n onsympathieke kop straalt onver
hulde vijandelijkheid uit. „Overnach
ten!", schreeuwt hij, zodat iedereen
het goed kan horen „Overnachten! Je
ken onder me trailer slape! Misschien
geef me lading nog wat warmte! Ha ha
ha! En wel op tijd wakker worde, an
ders rij ik je hartstikke plat! Ha ha ha!".
Hij schuddebuikt, en z'n maten doen
mee.
Ik hang de rugzak op mijn schouders
en knoop mijn jas dicht. De chauffeurs
verblikken of verblozen niet als we ons
opmaken om de nacht weer tegemoet
te treden. „Misschien in Achterveld",
zegt een van de mannen nog half geïn
teresseerd, en slaat het laatste restje
van zijn borrel achterover.
STADSWIJK
Het vergt moed om voor de tweede
nacht op pad te gaan, weer die geeste
lijke klappen te moeten incasseren.
We begonnen optimistisch aan deze
opdracht, maar ondanks de weten
schap dat we straks in ons eigen bed
zullen slapen, komt elke afwijzing hard
aan. Jozef en Maria mogen zielsgeluk
kig zijn dat hun volkstelling niet in de
contreien van Amersfoort plaatsvond.
Onze tocht voert deze avond door de
wijken van Amersfoort; de stad komt
beklemmend en vijandig over. De
stad. Nergens wonen méér mensen
opeen, en zijn ze meer op zichzelf dan
in een stad. Huizen als onneembare
kastelen, gezinnen als onschendbare
eenheden, in cocons van baksteen en
glas.
Liendert is een wijk die op een grauwe
nacht wel wat weg heeft van een com
munistische voorstad in down-town
Dresden. De flats zijn met de buiten
wereld verbonden door een intercom
Het zijn woonkazernes van getto-ach-
tige proporties, reikend tot aan de he
mel. God schiep de aarde, de mens de
betonmolen.
Bijna overal brandt licht, de televisies
zetten de huiskamers van de huizen in
een blauwe gloed, maar het gros van
de mensen beantwoordt de bel niet.
Minuten glijden voorbij, de intercom
kraakt, een menselijke stem blijft uit
De bewoners kleven uit gewoonte aan
RTL4 of AVRO, zich niet bekomme
rend om anderen. De mens van van
daag wil brood en televisie, liefst beide
gesneden, en een gironummer voor
de aflaat.
Dan, na de zesde poging, komt de in
tercom plotseling tot leven „Wie is
daar? Hallo?".
De woorden zijn nauwelijks te ver
staan, de luidspreker kraakt. Een
sprankje hoop: zou het dan toch
„Wat wilt u? Overnachten?".
De blikken stem wacht onze toelich
ting niet af. „Nou, belt u maar bij een
ander!". De hoorn wordt met kracht op
de haak gegooid.
GEEN GELD
Een flat verder wacht ons een soortge
lijke ontluistering. Mijn partner staat
wat verloren voor een hal met netvlies-
pijnigend tl-licht. Niemand, helemaal
niemand bekommert zich om ons; ook
Foto's BRAND OVEREEM
hier reageert zowat geen mens op
onze vraag om hulp. Als er al een reac
tie is, dan is het meer van hetzelfde
Een wat oudere man schrijdt naar bui
ten, de deur valt met een klap achter
hem in het slot Op zijn arm draagt hij
een klein hondje in een dekentje.
„Weet u een plek waar wij kunnen
overnachten?".
De man kijkt naar ons met een blik als
of hij zojuist in een hondedrol is gaan
staan. „Nee Hier in eIFf geval niet. In
de binnenstad kom je zéker een pen
sion tegen". Maar eerder die dag, op
een verkenningstocht, hebben we er
niet één gezien.
„Maar we hebben haast geen geld",
opper ik voorzichtig. Inmiddels ben ik
zo opgefokt dat mijn stem trilt. Ik had
niet gedacht dat de botheid en gemak
zucht van de mensen me zó zouden
raken. Onze adem maakt de mist nog
dichter
„Ja, dat hebben we allemaal niet!", bijt
de man ons toe, en stapt met zijn kef
fertje de donkerte tegemoet. Nog even
kijkt hij om Niet uit schuldgevoel, lees
ik in zijn spiedende blik. maar om zich
ervan te vergewissen dat wij niet blij
ven rondhangen. Je weet immers
maar nooit of we niet in het voorbij
gaan een auto openbreken.
VILLAWIJK
Het Bergkwartier is zo tegen half elf bij
na uitgestorven. Een auto glijdt geruis
loos door de Dr. Nolenslaan en knarst
een grindpad van een kapitale villa op.
Als we ergens verwachten niet onder
dak te komen, is het hier, in een villa
wijk. Want evenredig aan de toename
van aardse rijkdom groeit angst. De
huizen hier zijn voorzien van multi-dis-
ciplinaire alarmsystemen.
In een weelderig ingerichte tuin ver
schuilt zich een monumentale villa met
een vriendelijk, geborgen karakter. Er
brandt licht, dat geeft hoop. Het zoe-
mertje is nog net hoorbaar. Een lange,
magere veertiger verschijnt in het gele
licht dat uit het portaal naar buiten
stroomt. Zonder veel bedenkingen laat
hij ons binnen, vooral omdat de snij
dende kou hem aanvalt
Een slaapplaats weet hij niet, zeker
niet voor mensen die geen geld op zak
hebben, maar hij wil wel even kijken.
Zijn ogen glijden langs de bladzijden
van een gemeentegidsje dat hij inder
haast uit een la heeft opgediept.
„Misschien weet de politie iets, ik bel
ze even", zegt hij jolig, en voegt de
daad bij het woord. Maar ook de agen
ten kunnen hem niet helpen De man
draait zich naar ons toe. Tja, wat nu
Aan jeugdherbergen of dat soort te-
ringtroep doen we hier niet. Ep het
Berghotel kost een godsvermo
gen Het is de taal die bon ton is bij
de nieuwe rijken.
Hij kijkt ons met een meewarige, bijna
verveelde blik aan. Zijn gelimiteerde
gastvrijheid - we mochten zowaar
plaatsnemen op het bankje in de
hal krijgt een bijsmaak. In zijn ogen
geen spoor van twijfel, zijn gastvrijheid
en behulpzaamheid gaan nog geen
millimeter diep, het is slechts voor de
vorm. Hij maakt zich klaar om ons de
straat weer op te sturen
„Ik weet echt niets", zegt hij.
„Niets?"
„Nee. Je kunt hotel Terminus probe
ren", murmelt hij, in de wetenschap
dat we geen geld hebben. Als hij ons
in de deuropening de (verkeerde) rou
te beschrijft, schreeuwt een vrouw
vanaf de trap. „Kan die deur dicht?!".
VERTROUWEN
De derde nacht. De Bunschoterweg
snijdt zich door de weiden van Bun
schoten naar Nijkerk. Het is aardedon
ker en een lichte miezer strijkt over het
land. Het is een weids landschap met
knotwilgen, de wind waait ongehin
derd.
Hier is het allesbehalve stil. De nacht
rust wordt doorbroken door een gru
welijk geschreeuw. Dieren of mensen,
dat is niet direct duidelijk, worden ge
knuppeld, geslagen, geschopt en ver
nederd. In de hele omgeving klinken
de doodsschreeuwen, af en toe bul
dert een zware mannenstem in razer
nij. Opnieuw geschreeuw, nog meer
doodsnood.
We kloppen aan bij een boerderij met
een statige oprijlaan, één uit een
groepje van vier. Achter het raamglas
verschijnt licht, dan gaat een zijdeur
open. Twee wantrouwende ogen kij
ken ons tegemoet. „We zijn op weg
naar Arnhem. Weet u misschien
De man, een veertiger met een goed
moedig buikje, denkt na, en we luiste
ren een paar seconden gedrieën naar
de voortdurende schreeuwen. „Acht
duizend kippen", zegt de man die de
vraag in onze ogen leest. „Van mijn
buurman. Die moeten weg. Zo gaat
dat: de eitjes worden wat dunner, dan
moeten ze weg". Hij krijgt een droevi
ge blik in de ogen. Op zijn gazon loopt
een ontsnapte hoender Doodvriezen
lijkt plotseling een prettige dood.
„Stap maar even binnen", zegt de
man dan. „Jullie kunt hier wel
sloap'n" Hij opent de deur van wat
een kinderkamer lijkt. Hij loopt wat ver
legen naar de rechtermuur en schuift
een gordijntje opzij. Het is een knus
vertrek „Sorry voor de rommel. Is dit
goed7".
Mijn hart stroomt vol. We zien een sim
pel opklapbed met een smetteloos wit
te matras. Goddank, ze bestaan nog,
mensen met een gul gemoed, en het
lef om vertrouwen te schenken De
vrouw roept ons al vanuit de huiska
mer: de koffie staat klaar. „Ik heb maar
één bed", zegt de man oprecht. „Heb
oe ook een slaapzak
BOERDERIJ
We verlaten de gastvrije familie, we
hebben immers een taak te volbren
gen. Het echtpaar doet ons uitgeleide
tot aan de oprit Plotseling lijkt het min
der koud, minder donker Het zal de
uitzondering wel zijn, denken we, die
de regel bevestigt. Jozef en Maria had
den geen keus, maar wij zijn gewoon
hardleers.
De tweede boerderij die we die avond
aandoen, is een bescheiden aangele
genheid aan de kant van de weg. Het
licht brandt nog, en zo tegen elf uur is
dat bepaald een ongewone zaak in het
boerenland.
Op onze klop zwaait de bovenkant van
de deur open. Een man van achter in
de zestig met twee grote ogen staart
ons aan. „Slapen? Mmmm De
gedachten zinken diep.
„Jullie zien d'r niet onbetrouwbaar uut
hoor, maar toch Effe me vrouw
vroage".
De deur klapt dicht, en we kijken el
kaar aan Het is best mogelijk dat de
man in het geheel niet terug zal ko
men, maar nog geen minuut later
opent de deur helemaal.
„Jullie moesten maar plaatsnemen
aan de tafel", zegt hij wat onbeholpen
Hij wijst ons de keuken. Het huis is
warm, en boven de keukendeur hangt
Jezus aan het kruis. Uit de kamer drij
ven klanken van de televisie binnen en
een klok tikt. De vrouw arriveert Ze ne
men plaats aan de tafel, wij blazen op
onze handen.
„Waar komt oe eigenliek vandoan?",
vraagt de man, en hij kijkt ons minu
tenlang recht in de ogen,,hij wil door
gronden met welke gedachten wij zijn
gekomen. Ook de vrouw kijkt ons
rechtaan.
„Uit Amsterdam zeggen we op goed
geluk
Hij kijkt naar z'n vrouw, dan weer naar
ons. „Amsterdam Van al die mis
daad Bent oe soms óók een van
die criminelen?"
„Nou nee".
Hij blikt naar zijn vrouw „Als 't goed
vindt
De vrouw hoeft niets te zeggen, de
man leest haar ogen. Plotseling: „Nou
goed, als ik oe identiteitspapieren heb
ben mag, kan oe boven sloape"
De jonge klare verschijnt op tafel, en
met de borrels komen de verhalen
over de Hongerwinter, en hoe Amster
dammers op zoek naar eten in 't hooi
bleven overnachten.
De man en vrouw lachen en denken
terug aan de tijd dat zij nog een stuk
jonger waren, dat er nog koeien op de
deel stonden. Het waren tijden dat de
voordeur nog niet in 't slot hoefde.
Buiten legt de ijzige hand het eerste
flinterdunne laagje ijs op de sloot. De
hemel is uitzonderlijk helder van
avond, de sterren lijken schoongewas
sen. Het is bijna Kerstmis.