„Elk kind dat we
uit de ellende halen
is mooi meegenomen"
I
"final*
O
VeelDDR-
rechters naar
advocatuur
L
CeidóeGouAatit
Hoeveel het er precies zijn
>veet niemand.
Randgroepjongeren,
zwerfjongeren, niet-
schoolgaande jongeren.
Jongeren die in deze
maatschappij tussen de wal
en het schip raken, en daar
zonder hulp niet uitkomen.
Hulpverlening is er wel,
maar de hulpverleners zijn
realistisch. „We moeten
niet pretenderen voor alle
jongeren een oplossing te
hebben, want dat is gewoon
niet zo".
DEN HAAG - Waarom redt een
aanzienlijk deel van de jongeren
het niet op eigen houtje? „Daar
valt eigenlijk geen antwoord op te
geven", zegt Frits Louwersheimer
van de Regionale Instelling Jeugd
hulpverlening. „Wel kun je zeggen
dat in bepaalde situaties vaker pro
blemen ontstaan. Vaak begint het
bij een complexe gezinssituatie.
Gebroken gezinnen, laag geschool
de ouders, problemen met alcohol
bij de ouders en sterke afhankelijk
heid van instellingen, bijvoorbeeld
de sociale dienst. Jongeren tussen
dertien en negentien staan voor de
opgave emotioneel afstand te ne
men van hun ouders, en moeten
hun eigen weg bepalen. Onder in
vloed van allerlei factoren kan dat
spaak lopen".
..Hét probleem is dat je geen causale
verbanden aan kunt geven tussen be
paalde omstandigheden en de gevolgen",
zegt Rob van Dijk van het bureau Leer
lingenzaken van de gemeente Den Haag,
en tevens coordinator van een aantal
dagopvangprojecten in Den Haag. „Na
tuurlijk is het zo dat veel probleemkin
deren uil de zwakke sociale milieus en
uit gebroken gezinnen komen. Maar veel
méér kinderen met dezelfde problemen
redden het wél. Dus wat zijn dan de oor
zaken?" Net als Louwersheimer is Van
Dijk dus van mening dat er geen ant
woord te geven valt op de vraag waarom
een gedeelte van de jeugd het hoofd op
eigen kracht niet boven water houdt.
Losse pols
Registraties van spijbelende leerplichtige
jongeren zijn er wel, maar erg betrouw
baar zijn deze niet. Scholen zijn niet al
tijd even nauwkeurig bij de meldingen,
sommige leerlingen spijbelen inciden
teel, anderen verschijnen helemaal
nooit. Van Dijk schat dat in de Haagse
regio ongeveer twee- tot driehonderd
jongeren helemaal nooit op school ver
schijnen. „Maar dat is een schatting uit
de losse pols, hoor", voegt hij daar di
rect aan toe. Ook zijn er nog jongeren
die weliswaar niet meer naar school
gaan, maar doordat ze in het hulpverle
ningscircuit zitten, staan ze niet als spij
belaars of niet-schoolgaande jeugd gere
gistreerd. In Den Haag en omgeving zijn
er vele opvangprojecten. In totaal kun
nen er zo'n tweehonderd jongeren te
recht.
Een onderscheid tussen zwerfjongeren
en niet-schoolgaande jongeren valt wel
te maken, zegt Louwersheimer, „maar er
is ook een zekere overlap". In Den Haag
valt het aantal zwerfjongeren nogal mee,
in vergelijking met bijvoorbeeld Amster
dam of Rotterdam. Zo'n tweehonderd
longeren hebben in de residentie geen
dak boven hun hoofd. In Amsterdam
zijn dat er ongeveer 1300, en in Rotter
dam rond de vijfhonderd. De kinderen
die in het Haagse hulpverleningscircuit
zitten, vallen niet onder de zwerfjonge
ren, „hoewel ik zeker weet dat enkelen
van hen wel eens een nacht op straat
hebben doorgebracht", zegt Louwershei-
Apathisch
Problemen openbaren zich vaak voor
het eerst op school. Waar andere leerlin
gen normaal de school doorlopen en een
diploma halen, gaat het bij de categorie
probleemjongeren mis. Doordat sommi
gen op jonge leeftijd al zoveel ellende
meegemaakt hebben, kunnen ze niet
meer normaal functioneren. Concentra
tieproblemen, psychische stoornissen,
sociaal niet in een groep kunnen functio
neren, onzekerheid en psychosomatische
klachten zijn slechts enkele van de mo
gelijke klachten.
Dergelijke problemen kunnen zich op
verschillende manieren uiten. Zo is het
mogelijk dat kinderen vaak en langdurig
ziek thuis zitten, ze spijbelen, of ze val
len juist op door onaangepast gedrag, zp-
als veel ruzie maken, of herhaaldelijk
een grote mond opzetten tegen de leraar.
Aanvankelijk wisselen deze kinderen
vaak van school, in de hoop (bij henzelf
of bij de ouders) dat het dan beter zal
gaan. Maar vaak is dat vergeefse hoop.
Uiteindelijk laten deze „verwaarloosde
guppen", zoals Louwersheimer ze
noemt, de school helemaal links liggen.
Vaak gaat het dan nog slechter. Kinde
ren zitten de hele dag thuis en worden
apathisch. Of ze gaan de straat op en ko
men in aanraking met lotgenoten. De
stap maken naar werk lukt vaak niet, al
leen al vanwege het feit dat ze voortijdig
de schoolbanken hebben verlaten. Dan
blijkt vaak pas goed dat school of werk
belangrijke basiselementen van het be
staan zijn. Ontbreekt een zinvolle dagbe
steding, dan is de stap naar vandalisme,
criminaliteit, drugs en alcohol niet zo
groot.
Maar lang niet alle niet-schoolgaande
jongeren komen in de goot terecht. „In
de loop van de tijd doen zich geregeld
momenten voor dat jongeren zelf om
hulp vragen", aldus Louwersheimer,
ZINVOLLE DAGBESTEDING BASISVOORWAARDE VOOR HET BESTAAN
„Met name op de momenten dat ze be
seffen dat ze het zelf niet redden". Dit
kan bijvoorbeeld gebeuren in contact
met een leraar, buurthuiswerker of ar-
beidsconsulent. Het kan ook zijn dat een
jongere in contact komt met een ambu-
lente instelling van jeugdhulpverlening.
Daarnaast kunnen jongeren gedwongen
worden door ouders, gezinsvoogd, kin-
dcrrechter of residentiële instelling om
zich actiever met hun dagbesteding bezig
te houden.
Eén van de vele dagopvangprojecten in
Den Haag is 'Spullenhulp'. Deze speci
fieke vorm van dagopvang is bedoeld
voor jongeren die de school (al dan niet
voorlopig) vaarwel gezegd hebben, en
die niet weten wat ze willen of kunnen.
Spullenhulp is in de binnenstad van Den
Haag gevestigd en heeft een bedrijfsma
tig karakter. Oude meubels en kleding
worden met een eigen bus bij particulie
ren opgehaald, in werkplaatsen gereinigd
en opgeknapt en in een winkel verkocht.
Twaalf jongeren kunnen aan de activi
teiten deelnemen, en alle activiteiten
staan volledig in dienst van de hulpver
lening. Zo moeten alle deelnemers elke
dag in een werkmap verslag doen van
hun ervaringen aan de hand van werk
punten, ze krijgen een sociale vaardig
heidstraining met opdrachten voor hun
werkplek en er zijn wekelijks groepsbe
sprekingen. Jongeren mogen maximaal
een jaar blijven bij dit project.
Altijd ruzie
Mirjam (21) is enig kind. Haar ouders
zijn gescheiden toen ze vier jaar oud
was, daar heeft ze dus niet zoveel van
gemerkt. Ze woont allang niet meer
thuis, want met haar pleegvader kon ze
helemaal niet opschieten. „Altijd ruzie",
zegt ze. Met haar moeder kon ze „af en
toe wel" goed opschieten, maar ook
weer niet echt goed. Haar echte vader
ziet ze nooit meer, daar heeft Mirjam
ook geen behoefte aan. „Ik heb hem ei
genlijk ook nooit echt gekend". Ze heeft
al veel gedaan, maar niets afgemaakt.
Op alle scholen werd ze gepest. „Waar
om weet ik niet".
Eerst zat ze op de mavo, tot in de derde
klas. „Maar dat was echt te moeilijk".
Daarna heeft ze de kokschool gedaan,
ook niet afgemaakt, „want dat was ei
genlijk niets voor mij". Vervolgens een
tijdje thuiszorg, een paar dagen kantine-
medewerkster via het uitzendbureau,
een stage bij de Bijenkorf, weer een tijd
je op de meisjesschool, en ook een hele
tijd niets. „Toen zat ik de hele tijd bin
nen, deed echt helemaal niets". Nu zit
ze alweer een paar maanden bij 'Spullen-
hulp'.
Mirjam vindt het leuk bij Spullenhulp.
„De klanten helpen, en eh... de kleding
hè". Plannen voor de toekomst heeft ze
wel. „Ik vind de winkel erg leuk, dus ik
wil graag verkoopster worden, het liefst
in een kledingzaak". Maar niet meer
naar school? „Natuurlijk wel. ja, een op
leiding tot verkoopster". Bestaan die op
leidingen wel? „Ja, die zullen er best wel
zijn, denk ik". Maar daar heeft ze nog
niet naar geïnformeerd? „Nee, dat nog
niet". Wat heeft ze geleerd bij Spullen
hulp, vindt ze zelf? „Contact maken met
Niet altijd zijn er duidelijk aanwijsbare
oorzaken aan te geven waarom jongeren
de school vroegtijdig verlaten. „Het ge
Het winkelpand van 'Spullenhulp' in de Weimarstraat.
FOTO'S: STEPHEN EVENHUIS
beurt ook wel dat kinderen in de puber
teit spontaan in de ellende schieten", al
dus Louwersheimer.
Geen
zin
Peter (15) is een voorbeeld van zo'n jon
gen. Althans, zelf vindt hij niet dat hij in
de ellende zit. Hij woont nog bij zijn ou
ders, en heeft het daar best naar zijn zin.
In de tweede klas van de mavo, toen hij
veertien was, is hij definitief van school
gegaan. Niet dat het zoveel uitmaakte,
want hij was er bijna nooit en als hij er
eens wel was sliep hij bijna de hele tijd.
Waarom beviel het niet op school?
„Nou gewoon, ik had er geen zin in. Ik
hou daar niet van, denken en schrijven
enzo. Toen ben ik er maar vanaf ge
gaan". Hoe ging dat dan? „Nou gewoon,
ik heb gezegd: ik ga er af. En toen ging ik
ervan af'. En zijn ouders, vinden die het
niet vervelend dat hij niet meer naar
school gaat? „Ja, dat vonden ze wel een
ramp, maar nu vinden ze het wel best
zo. Ze vragen wel eens wat, maar ze we
ten dan toch al dat ik een vaag antwoord
geef. Dus dan vragen ze het maar niet
lenhulp. Of hij al plannen heef
hierna? „Nee, nee, ja, wel voor als ik
achttien ben, maar nu nog niet". Maar
hij vindt het niet vervelend dat hij van
van zijn zestiende tot zijn achttiende
niet weet wat hij moet doen? „Nee hoor,
dat interesseert me niet zo veel. Ik doe
wel een krantenwijkie of zo. Zo lang ik
niet naar school hoef vind ik het wel
best". Hij wilde toch automonteur wor
den?, vraagt een van de andere deelne
mers aan Spullenhulp. Ja, dat klopt.
Maar daar zal hij dan toch voor moeten
gaan leren? „Ik doe wel een schriftelijke
cursus of zo, maar naar school ga ik echt
niet meer". Heeft hij ook iets geleerd bij
Spullenhulp, denkt hij? „Nee, eigenlijk
niet".
ngelukken
Bij Spullenhulp zijn er ook jongeren die
tijdens hun periode daar wel serieus be
zig zijn met hun toekomst, zegt Pauline
Dingemans, begeleidster bij Spullenhulp.
„Wij helpen er natuurlijk bij, maar
meestal zie je dat als ze zo'n maand of
zeven hier zijn, zelf al plannen gaan ma
ken voor hierna.
Joost (17) heeft altijd al veel voor zich
zelf moeten zorgen. Hij is toen hij nog
thuis woonde drie keer naar een tehuis
toegegaan. „Toen iedere keer terug naar
m'n moeder, toen ben ik er daar uitge
gaan, en ben ik naar m'n vader gegaan,
toen werd ik er daar uitgegooid. Vorig
jaar was het echt nodig dat ik er weg
ging. anders waren er echt ongelukken
gebeurd". Nu woont hij sinds een jaar in
een tehuis.
Waar gingen de ruzies meestal over?
„Over hoe laat ik binnen moest komen
enzo". Hij heeft een opleiding tot auto
monteur gevolgd, maar wil daar niets
mee doen. „Je wordt er alleen maar vies
van en je verdient slecht". Nu wil hij
een opleiding tot timmerman gaan vol
gen, dat is al geregeld. Maar wordt hij
van timmerwerk dan niet vies? „Ja ook
Enkele niet-schoolgaande
jongeren in het
dagopvangproject
'Spullenhulp'.
wel, maar het verdient wél". Voor hij bij
Spullenhulp kwam heeft Joost een hele
tijd niets gedaan, „een beetje op straat
rondgelopen". Ook heeft hij nog even bij
een kruidenier gewerkt. „Dat beviel wel,
maar ik kreeg ruzie met m'n baas".
Waarover? „Ik moest tegen mijn eigen
vrienden zeggen dat ze niet in de winkel
mochten komen, en dat verdomde ik.
Laat hij dat zelf doen, die lijer".
Naast ruzie met z'n vader en z'n baas
heeft Joost in zijn hele leven altijd „on
wijs veel ruzie gehad". Sinds hij bij
Spullenhulp zit is het wel minder gewor
den, hoewel hij het „wel een kanker-,
zooitje vindt hiero". Alleen op de bus
rijden en spullen ophalen vindt hij leuk.
Tijdens zijn verblijf bij Spullenhulp
danken heeft aan de hulpverlening weet
hij niet. „Dat weetje pas als je weggaat".
O ja, hij heeft wel geleerd om op tijd op
Kwetsbare groep
Louwersheimer wil „niet al te optimisti
sche verhalen ophangen over de hulp
verlening, een succespercentage is heel
lastig te geven". Hij benadrukt dat „we
hier te maken hebben met een zeer
kwetsbare groep in de samenleving, een
emotionele en sociaal-economische on
derlaag van de bevolking, die vaak later
ook voor problemen zorgt. En niet al
leen voor problemen zorgt, maar ook
hééft, laten we dat vooral niet vergeten.
Criminaliteit, echtscheidingen, opname
in psychiatrische inrichtingen. Daar kun
je op wachten".
Hoewel de hulpverlening dus lang niet
altijd vruchten afwerpt, wil Louwershei
mer ook weer niet een al te somber
beeld schetsen: „Succesverhalen zijn
echt wel te melden. Zo hadden we laatst
in een dagopvang een Marokkaanse jon
gen. van wie ik zeker wist dat hij, zodra
hij bij ons weg zou zijn, in het criminele
circuit terecht zou komen. Laatst belde
hij, hij had al vier maanden een vaste
baan, en het ging fantastisch met hem".
Ongeveer eenderde deel van de kinderen
die bij Spullenhulp binnenkomt maakt
een succesvolle ontwikkeling door, een
derde „heeft er wel wat aan", en bij de
rest heeft het niet veel effect. Deze laat
ste groep verblijft slechts korte tijd in
het dagopvangproject en verdwijnt dan
„Wat als een succes beschouwd wordt?
Ja, dat is moeilijk te zeggen. Kijk, als ie
mand een vaste baan vindt, en lange tijd
goed functioneert dan is dat een succes.
Maar dat is natuurlijk maar een onder-
deelt van het hele proces. Het gaat ook
om de persoonlijkheidsontwikkeling. Als
kinderen binnen komen en onzeker zijn,
veel ruzie maken, schelden op van alles
en nog wat, en als ze dan na een jaar
duidelijk sterker en zekerder zijn gewor
den, duidelijk verder zijn gekomen, dan
is dat óók een succes".
Bij de dagopvangprojecten in het alge
meen is de „uitval", zoals Van Dijk het
noemt, ongeveer dertig tot vijftig pro
cent, afhankelijk van het soort project.
Soms verdwijnt de uitval volledig uit het
zicht van de hulpverleners, soms duiken
ze na verloop van tijd weer bij een ander
project op.
Louwersheimer: „We moeten niet pre
tenderen een oplossing voor alle kinde
ren te hebben. Het gaat om een kwetsba
re groep jongeren, en de begeleiding in
de dagopvangprojecten is zó intensief,
intensiever kan niet. Als het in een dag-
opvanproject niet lukt, moet je afstand
nemen. Iedereen die we uit de ellende
halen is mooi meegenomen". Van Dijk
kan zich volledig in deze woorden vin
den. „Het is nu eenmaal zo dat niet ie
dereen in deze maatschappij mee kan
komen. Er blijven altijd mensen die bui
ten de geëigende structuren van de sa
menleving vallen, zo ook kinderen. Niet
iedereen kunnen we helpen. Daar is nu
eenmaal niets aan te doen".
BERLIJN - Op de dag dat de Ber-
lijnse Muur geopend werd, gingen
in het oostelijke stadsdeel alle
rechtbanken op slot. Er wordt tot
op de dag van vandaag geen recht
gesproken in Oost-Berlijn. Rechters
en officieren van justitie werden
met een half jaar wachtgeld naar
huis gestuurd. Terwijl het zwaarte
punt van het juridisch bedrijf nog
steeds in het westelijk deel van de
Duitse hoofdstad ligt, wordt hard
gewerkt aan een geïntegreerde or
ganisatie.
De hamvraag daarbij is: wie van dc
vroegere DDR-rechters en -officieren
kan - na een omscholingscursus - zijn
(of haar) carrière voortzetten? En wie
moet er gezien z'n sterk belaste DDR-
verleden een punt achter zetten?
In de nieuwe deelstaten heerst sinds de
hereniging weliswaar een ander recht,
namelijk dat van de Bondsrepubliek,
maar de rechtsprekers zijn voor een
groot deel nog dezelfden, zeker in de
provincie.
In Berlijn ligt de aanpassing gemakkelij
ker, omdat in West-Berlijn een complete
juridische organisatie met bemanning
aanwezig was. Dank zij een niet meer
tellen aantal overuren lukte het de w
telijke rechters en officieren om er I
werk van Oost-Berlijn voorlopig bij
doen. In afwachting van het onderzoek
dat tegen zo'n duizend voormalige
DDR-rechters en -officieren van justitie
loopt.
Tot aanklachten of vervolging heeft dat
nog niet geleid, „maar zover zal het ze
ker komen", meent Jutta Burghardt,
woordvoerster van de Berlijnse justitie-
vergelijken met een deelstaat-
Van de 368 rechters en officieren van
justitie die in Berlijn alleen al opteerden
voor voortzetting van hun juridische
tiviteiten. zijn er tot nu toe 23 overgeno
men: zestien rechters en vijf officieren
(m/v). Van 113 kandidaten worden de
papieren nog onderzocht. Nee, geen te
leurstellend resultaat, meent mevrouw
Burghardt. Het zou meer verbazing heb
ben gewekt, als het grootste deel
DDR-bemanning achteloos in de justitie
van de Bondsrepubliek zou zijn overge
plaatst. Daarvoor zijn de rechtsverschil-
len'bijna vijftig jaar lang fundamenteel
te verschillend geweest.
Toch wordt betwijfeld of die Berlijnse
cijfers ook een indicatie zijn voor de resl
van de nieuwe deelstaten. Daar was im
mers geen westelijke juridische organisa
tie aanwezig; daar konden moeilijk van
het ene moment op het andere alli
rechtbanken op slot. Dus bleven veel
oud-rechters zitten.
Wel wordt elke nieuwe deelstaat bij de
ombouw naar westers model geholpen
door een 'oude' deelstaat, maar
eenmaal onmogelijk om alle rechtban
ken in de oude DDR zelfs maar tijdelijk
te bemannen met ervaren personeel uit
West-Duitsland.
Mede daarom lijken nu ook de
nings' van Oostduitse rechters minder
streng dan was aangekondigd. Dat
stateert bijvoorbeeld de oud-president
van het gerechtshof in Braunschweig,
Rudolph Wassermann. Volgens hem
blijft ruim een derde van de vroegere
DDR-rechters in functie, en niet de
voorspelde tien procent. Op sommige
plaatsen blijft zelfs de helft van de rech
ters op hun oude stoel zitten, aldus
bevestiging van het bondsministerie
justitie in Bonn.
Minister Kinkel van justitie wil dat er
wel degelijk stappen worden onderno
men tegen juristen wier Oostduitse
rechtspraakverleden niet door de wester
se beugel kan. Hij komt daarmee tege
moet aan de publieke wens, dat er zo
veel mogelijk schoon schip wordt
maakt, en dat niet opnieuw de fout
wordt begaan van pal na de oorlog, toen
Hitiers 'moordenaars in toga' vrijuit gin
gen.
Tegelijk wordt de opleiding aan de juri
dische faculteiten in de nieuwe deelsta
ten aangepast aan de nieuwe situatie,
dat binnenkort de daar afgestudeerde
rechtenstudenten qua opleiding
nis vergelijkbaar zullen zijn met hun col
lega's van Westduitse universiteiten.
Onvoldoende mensen, te weinig g
Die twee oorzaken vertragen de snelle
reorganisatie van het Oostduitse juridi
sche apparaat. Er wordt daarom over
een ander middel nagedacht: meer zaken
overlaten aan solo-rechters in plaats van
aan rechtbanken. Dal 'bespaart' rechters.
Maar die voorgestelde vereenvoudiging
stuit op groot verzet. Het betekent vol
gens veel juristen een terugkeer
tijd van 'Adam, de dorpsrechter', die op
eigen houtje over alles en nog wat kon
beslissen.
Wie zijn carrière kan voortzetten, moe
in elk geval rekenen op een proeftijd
een half jaar. Dat geldt ook voor al he
niet-juridische personeel.
Lang niet alle oud-rechters en -officierei
van justitie hebben naar een
baan gesolliciteerd. Velen ontdekten da
er in de vrije advocatuur goed geld td
verdienen valt. En bovendien staat he gelul
aardiger om als oud-DDR-rechter eei so, t
verdachte te verdedigen dan om hem t< het j
moeten veroordelen.
Anderen trokken hun sollicitatie vroeg °P h
tijdig in, om te voorkomen dat ze for conci
meel zouden worden afgewezen. Niet ie
dereen in de DDR heeft boter op zijijoij
hoofd gehad.
|i
DL
den
woc
dat
om*
kan
mal
ogei
giek,
pene
bere
„Ik
mak
hebt
geen
uit".
Om
stem
de ri
wezi,
At
deel
„Dat
ik op
nen,