„Alleen m'n
poolhonden
waren goed
katholiek"
1
II
O
c
Ie
X. n.
Missionaris
Jacobs
na 44jaar
terug uit
het land
der
Eskimo's
CcidócSouAcmt
ZATERDAG 23 MAART 1991 PAGINA
Hij wilde het liefst
zieltjes winnen in
Zuidelijk Afrika,
maar zijn
kloosteroverste
verbande hem naar
Labrador om de
Eskimo's te bekeren.
Pater Johannes
Jacobs (72) is terug in
Nederland, in
Luttenberg, na 44
jaar in het barre
Canada. „Ik heb geen
Eskimo kunnen
bekeren, maar ik heb f,
een welbesteed leven
gehad. En het geloof
behouden".
LUTTENBERG - Na 44 jaar Ca-
nada, enkele honderden sneeuw
stormen en geen enkele bekeerling
later, lacht pater Johannes Jacobs
vergevend over de 'streek' die zijn
kloosteroverste hem in 1947 lever
de. „Ik was bijna zeker dat ik naar
het zuiden zou gaan. Een dag na
m'n examen kwam het er in één
keer uit: pater Jacobs naar Labra
dor".
„Labrador, waar ligt dat toch? Ik wist
het echt niet. Bij de Filipijnen of zoiets
dacht ik. Ik heb het diezelfde avond op
gezocht in de atlas. Tjonge, wat schrok
ik. Ik naar Canada voor de rest van m'n
leven... ik die zo'n verschrikkelijke hekel
had aan kou en sneeuw".
Achterover in een schommelstoel, in een
huurhuis van het reeds lang bekeerde
Luttenberg, vraag ik de 72-jarige pater of
hij achteraf geen rancune voelt. Hij rea
geert opgeruimd: „Nee hoor, ik heb een
goed leven gehad. Welbesteed. Als jon
gen van 28 had ik het liever anders ge
zien. Maar ja, vroeger werd je niks ge
vraagd. Je was kloosterling, in Duiven
toen nog, je had de belofte van gehoor
zaamheid afgelegd. Vrijwillig, je wist wat
je deed".
Boot
Enkele weken na die eerste schrik vloog
de jonge Jacobs als een (bange) haas
naar Montreal, namens de paters Obla
ten van de Onbevlekte Maagd Maria.
Dat moest zo snel, want anders miste hij
de boot naar het barre noorden, was de
Hudson Baai dichtgevroren en moest de
af te lossen missionaris nog een keer in
z'n eentje overwinteren.
„Toen ik na drie weken varen op de
missiepost aankwam zag ik van verre al
leen maar een klein huisje, met al die
sneeuwtoppen erachter. Aan de ene kant
tenten en aan de andere kant ook tenten.
Wat een land! Potverdikkeme, moet ik
daar m'n hele leven doorbrengen? Maar
toen kwam ik dichterbij en die pater
stond daar, en er stond aan de ene kant
een hele groep Eskimo's en aan de ande
re kant een groep Cree-Indianen. En la
chen, en allemaal een hand geven. Ik
sprak geen woord van hun taal. En zij
geen Engels. Maar de begroeting was
hartverwarmend".
En zo gebeurde het dat de aankomend
missionaris in zijn lange toog („die
dracht was toen verplicht") in de sneeuw
liep te stampen terwijl zijn overste aan
de andere kant van de aardbol zich in
het herfstzonnetje koesterde. Hij trof
daar in Richmond Gulf twee gescheiden
culturen aan. „Het is een soort grens
plaats. Noordelijk ervan leven de Eski
mo's en zuidelijk de Indianen. Je ziet
nooit een Eskimo met een Indiaan pra
ten, nooit. En trouwen onder mekaar
ook nooit. Ze hebben geen ruzie, maar
samenwerken doen ze niet".
Evangelie
Eenmaal op z'n eentje na acht maanden
kon hij zich een beetje verstaanbaar ma
ken tegenover de bewoners. „Het was de
bedoeling dat ik er een paar jaar zou
blijven en daarna verder naar het noor
den zou trekken om het evangelie te ver
kondigen. Dat was tenslotte mijn op
dracht. Maar zover is het niet gekomen.
Na enkele jaren ben ik overgeplaatst
naar de andere kant van Labrador. Daar
waren geen Eskimo's, maar wel blanke
visserslui en Indianen".
De Eskimo's moesten niks weten van
het katholieke geloof, vertelt hij. Hij
grijnst. „Als je ze vroeg wat voor gods
dienst ze hadden dan zeiden ze: we zijn
van de Hudson Bay Company. Daarmee
bedoelden ze dat ze anglicaans waren.
Ze waren door de Engelsen bekeerd. La
brador was tot '49 een Engelse kroonko
lonie. De pelshandelaren hebben daar de
protestantse godsdienst de vorige eeuw
al gebracht".
„Wat ik deed was de jonge Indianen en
Eskimo's taal en rekenen leren. Ik was
gewoon onderwijzer. Dat deed ik in de
huiskamer. In een afgescheiden gedeelte
daarvan had ik de kapel ingericht, heel
primitief allemaal hoor. Maar daar kwa
men ze niet. Er was geen enkele katho
liek. Geen enkele".
Doop
Gedoopt hebt u daar dus ook niemand?
„Nee", zegt hij moeizaam. „Ik herinner
me nog dat een Indianenkind doodziek
was. De anglicaanse dominee kon niet
komen, die was te ver weg. Ik ging naar
die tent toe. Het kind was niet gedoopt.
En bij de katholieken moet het gedoopt
zijn wil het in de hemel komen. Wie niet
katholiek was ging naar de hel. Dat ge
loofde je toen nog. Maar die Eskimo's
hielden me in de gaten, ik kreeg geen
kans".
„Een paar dagen later word ik thuis
wakker van m'n middagdutje, ik loop
naar beneden en daar lag dat kind op de
tafel. Dood. Niemand erbij. Want ze*
dachten: die pater wil dat kind hebben,
(schokt zijn schouders alsof hij iets van
zich afschudt) Het lag gewoon op ta
fel...".
„Ik heb een kistje gemaakt, van ruw
hout. Wat ik zelf altijd kapte, drie kilo
meter verderop, met de bijl, hondeslee
mee. Ik heb de mensen erbij geroepen:
jullie gaan met me mee, we gaan dat
kind begraven". Hij staat op, pakt een
album. ,Ik heb er nog een foto van ge
maakt". Ik zie een onscherpe stoet Eski
mo's door de sneeuw ploeteren. De
voorste draagt een kistje. Hij kijkt er
lang naar en zegt te geloven dat het kind
toch wel in de hemel is.
Waarom nu wel? „Ik ben ook geëvo
lueerd in al die jaren. Toen ik de eerste
keer terugkwam in Holland, na tien jaar,
was alles hier nog hetzelfde".
Het rijke roomse leven? „Precies. Toen
ik eind jaren zestig wéér met verlof
kwam gingen m'n ogen open".
Hij barst uit: „Alles was veranderd. Op
alle gebied. En ik zat daar in de rimboe.
Dat was een schok. Ik zeg: ik moet me
meer op de hoogte stellen. Ik ben ander
halve maand naar de Universiteit ge
gaan, in Montreal, tijdens nj'n vakantie.
Daar waren moderne priesters. Toen
kwam net dat boek uit van bisschop Ro
binson, 'Eerlijk voor God'. Heeft veel
indruk op me gemaakt. Ik heb toen cur
sussen gevolgd, la psychologie réligieuse
en nog een bijbelstudie. Dat heeft me
flink geholpen om de nieuwe ontwikke
lingen op godsdienstig gebied te begrij
pen".
Kerstkaarten
Toen zat hij al ettelijke jaren aan de an
dere kant van Labrador. Kreeg er een-
parochie te bewerken van een paar dui
zend katholieken in een gebied half zo
groot als Nederland. „Met het vliegtuig,
later met m'n sneeuwmobiel. Het waren
blanke nederzettingen aan de kust. Vis
serslui. Het land van Kain noemen de
Canadezen het zelf. Het was een hoop
stenen, meer niet. Er zaten ook Indianen
tussen, maar geen Eskimo's. Maar het is
hetzelfde leven. Alleen woonden ze daar
niet in tenten, maar in huisjes. Maar
voor de rest zat je er met de honden, af
die
Hij waarschuwt me er geen sensation!
verhaal van te maken. Grijnzend:
waren de bezigheden van een gewt
dorpspastoor".
De laatste jaren leefde hij vanwege
gezondheid in de stad Quebec. M
aarden deed hij er niet. „Ik kende r
naaste buren niet. Ik leefde met vijf c
fraters in een mooi huis. Tafeltje dek
M'n bed werd opgemaakt, vijf keer
week in ieder geval. Ik had een mo
auto. Alles werd verzorgd, m'n natje
droogje. Maar ik voelde me er onein
veel eenzamer dan in het noorden,
eindig veel meer. Ik verveelde me
dood. Naar het noorden kon ik
meer vanwege m'n gezondheid. Ik
graag in Canada blijven,' ik had er
aow, ik was Canadees, nog steeds tri
wens. Wat moest ik in Holland dc
Maar het ging niet langer. Uiteinde
heb ik een beslissing genomen, na enk
slapeloze nachten. Maar ze hebben
goed geholpen".
Slapeloosheid-^
In Nederland aangek'oftien verviel
opnieuw in slapeloosheid. „Ik zeg:
verdorie, wat heb ikTïou weer voor
stommiteit begaan. Ik kwajn begin ja
ari hier, moederziel alleen. De ee
week was het nat viezig weer met wi
Ik rilde van de kou. Ik zette die verv
ming op 25 graden, ik kon niet w;
worden. Die natte kou, verschrikkel
Ik heb een week in bed gelegen. En
daarbij, ik kende hier niemand. Zoal
nooit van Labrador had gehoord, ha(
nooit van Luttenberg gehoord. Ik
hier vooral gekomen door toedoen
de pastoor, dat is een confrater van
ook een Oblaat van Maria. Een pra<
mens".
Hoe redt u zich hier op uw eentje
Luttenberg? „Ach, ik ben het gewend
wil het zelf. Ik kan wel in een kloo
gaan, bij m'n confraters. Maar ik fii
tioneer het best als ik alleen ben. Tr
wens, ik heb de vrijheid, ik kan gaan
staan waar ik wil. Ik heb een ouwe ai
ik kan doen wat ik wil. Ik heb hier
familie nog in Borne wonen, zusters
broers. Ik fiets graag. Ga ergens op
bankje zitten brevieren of een detecl
lezen".
„En ik help de pastoor hier nog
beetje in de parochie. In Lemelen
vervang ik de Poolse pastoor een 1
per maand. Draag ik de mis op. Voi
week waren alle pastoors op een bije
komst in Denekamp. Moest ik de wa
houden. De eerste morgen al hing
mand zich op. Direct al, dat was e
slikken. Maar voor de rest: prach
mensen hier. Heel gastvrij. Iedereen
digt me uit. Kom erin voor een kop
fïe".
Vergelijking
Trek eens een vergelijking tussen
idealen van toen en de bevindingen
teraf? Zonder een ogenblik na te denl
„Ik ben geen priester voor niks gewi
dacht ik. Je wilde voor de kerk werl
en voor God zo te zeggen, voor de
tjes. Bij de Eskimo's heb ik niet veel
ces gehad. Toch heb ik veel men
kunnen helpen. Ik heb in ieder g<
heel wat tanden getrokken, geplomb(
zelfs, al lukte dat niet altijd. Ik wa
ook dokter, ik kon alle medicijnen 1
gen van de regering zoveel ik wi
Daar spaarde de regering veel geld i
uit. Er waren veel zieken, ik heb vi
wen en mannen verzorgd. Zelfs nog
kilometer weg aangelegd. Ja, ik ge
wel dat ik m'n leven goed besteed h<
En het geloof behouden? „Ik heb het
loof behouden ja. Ik geloof. Maar ik
loof ook dat je niet katholiek hoef
zijn om in de hemel te komen. Da
niet alleen zaligmakend. Ik geloof dai
dereen in de hemel kan komen die
goede wil is. Ik geloof dat God oneii
„Ik heb er dan ook moeite mee on
geloven, dat God iemand, wie het
is, voor alle eeuwigheid in een hel
drukken. Nee, daar heb ik moeite nden
Vroeger ging je voor een tientje diel
naar het vagevuur en voor honderd
den naar de hel. Nee, met de hel he
een beetje moeite. Ik zou het niem
willen aandoen, zelfs Hitier niet. De
is iets verschrikkelijks".
HOMME KB
Wat moest u daar dan als ze reeds be
keerd waren? „Ja, in die tijd vond de
paus nog dat ^iedereen op de wereld ka
tholiek moest zijn, anders kwam je niet
in de hemel". Hij lacht alsof hij een ver
jaarde zonde bekent. „Dat kun je nu niet
meer begrijpen, maar toen was het nog
zo. Iedereen moest katholiek worden.
Trouwens, hier in Nederland ook''.
Eucharistie
Hoe deed u dat dan? „Ik heb het gepro
beerd, als vriend, maar het lukte niet. Ze
waren echt aan me gehecht hoor. Ze
huilden toen ik wegging, die Indianen en
Eskimo's, vooral de vrouwen. Die kwa
men ook wel kijken, als ik de eucharistie
vierde. Ja, die vrouwen zongen ook wel
een beetje mee. Het trok ze wel, die ge
wijde sfeer. Maar zodra de anglicaanse
dominee, de minister, op bezoek was ge
weest, die kwam een of twee keer in het
jaar, dan zag je ze een paar maanden
niet meer".
Dan stond u in uw eentje de mis op te
dragen? „Niet helemaal," grinnikt hij,
„ik had m'n honden nog. Die lagen ach
terin de kapel. Als ik zei: de Heer zij met
u, dan antwoordden ze: woef-weef. Ik
weet niet of de paus dat goedgekeurd
zou hebben, maar mijn honden waren
goed katholiek".
De poolhonden waren zijn beste vrien
den, vertelt hij gloedvol. „Ik nam ze
overal mee naar toe. Niet alleen pm de
slee te trekken, maar ook op een wande
lingetje, en op jacht. Daar waren ze echt
goed in, vooral op fazanten. Ik voedde
ze er ook mee. Ze aten alles op behalve
de twee pootjes".
„Maar bekeren, nee, tot op de dag van
vandaag is er nog niemand van de Eski
mo's bekeerd. De anglicanen hadden
hun werk goed gedaan, haha. Er zijn nu
ook geen katholieke missionarissen
meer, ze zijn allemaal teruggetrokken.
We zijn tot het besef, gekomen, ook
Rome en de bisschoppen, dat het geen
zin heeft. Door al die veranderingen in
de kerk is daar ook beweging in geko
men. Op 't ogenblik zijn alleen maar ka
tholieke priesters werkzaam waar ook
katholieke mensen zijn".
Was dat niet teleurstellend om mee te
maken? „Ja, je wilde voor God werken,
je ging erheen om zieltjes te winnen".
Hij ginnegapt verontschuldigend. „Dat
is niet gelukt, nee. Ook niet hoog in het
noorden. Er zaten daar alleen maar pa
ters Oblaten. Sommigen zaten vijfen
twintig jaar op één plaats. Ze hebben
ook nooit een bekeerling gemaakt".
Hoe verwerk je zoiets? „Ja, de mentali
teit was toen heel anders dan nu. Door
zetten jongen, doorzetten. Misschien la
ter, misschien werpt het later vruchten
af, je weet nooit. Je vond het eigenlijk
tamelijk gewoon, je deed je best. En een
van de pausen zei toen: al is er maar één
mens die bekering nodig heeft dan moet
je ernaar toe gaan. Zelfs naar het hoge
noorden. Dat had ik als jonge enthou
siaste jonge priester natuurlijk ook in
m'n hoofd". Hij meesmuilt.
„Soms dacht je wel: ik ben op de goeie
weg. Als ze naar de kerk toekwamen en
instemmende geluiden maakten, zo van
üh-üh. Maar je wist toen te weinig van
de taal om echt met ze in gesprek te ra
ken. En zeker niet over de godsdienst".
gesneden van de wereld. Het vliegtuig
kwam vier keer per jaar. In juli kreeg je
nog kerstkaarten".
„Ik heb daar twintig jaar volledig stil ge
staan. Een krant kreeg je daar niet, er
was geen telefoon, radio was te ver. Ik
had alleen een zender waarmee ik ook
de vliegtuigen binnenpraatte. En 's a-
vonds praatte ik via de zender met mis
sionarissen honderden kilometers ver
derop. Dat was het enige verzetje, als er
geen sneeuwstorm woedde en de ont
vangst goed was".
En hoe is het daar nu? „Oh, de regering
heeft daar de laatste twintig jaar heel
veel goeds gedaan. Er is veel tot stand
gebracht. De mensen hebben betere
scholen gekregen. De regering heeft on
derwijzers aangelokt met hogere salaris
sen dan in het zuiden. De mensen wer
den beter opgeleid. Ze zijn nu niet meer
bang om hun mond open te doen. De
Eskimo's ook niet. Ze zijn nu mondig.
De Indianen ook. Ze zeggen nu: dat land
is van ons, dat hebben jullie ons afgeno
men. En nu hebben ze heel wat voor
rechten gekregen. De Eskimo's hebben
een eigen vliegtuigcompagnie nu. Eigen
piloten. Er zijn dokters onder hen. Ze
zitten in de regering".
„Ja, het land van Kain ontwikkelt zich.
de laatste jaren razendsnel. Wat wil je
ook, er zit ijzer in de grond, goud,
aluinaarde voor het maken van alumini
um, van alles. Vroeger wilde niemand
het hebben. Een hoop stenen".
De dominees en de pastoors maken er
de dienst niet meer uit? Hij grinnikt.
„Ja, vroeger waren ze het middelpunt
van het dorp. Dat was ook zo in West
Saint Modeste, waar ik de laatste jaren
gezeten heb. Er woonden zestig katholie
ke families. Je was alles in zo'n dorp. Al
les ging via de pastoor. De politie, de
gouverneur, ze kwamen met vragen en
moeilijkheden regelrecht naar de pas
toor. Ik heb allerlei bezoekers gehad. Ik
heb nog een foto in m'n portenmnnee,
waar ik op sta met de eerste minister
Mulroney".
Hij wijst naar een foto aan de wand:
„Daar hang ik samen met de paus. Dat
was in New Foundland. Hij was zo blij
dat-ie mij begroeten mocht. Zie je 'm la
chen? Ik vertelde hem net een platte
mop, daarom lacht-ie".
Vertel 's. Afwerend: „Nee, het is een
grapje hoor. Ik zeg dat zomaar".
Protestanten
Je hoeft wat u betreft niet meer katho
liek te zijn om aan de hel te ontsnappen?
Hij schatert. „Nee hoor. Ik heb in Cana
da ook heel goed samengewerkt met de
protestanten. Met de anglicanen en ook
met de United Church. Ik heb verschil
lende huwelijken gedaan met de domi
nees, met vrouwelijke dominees ook
wel. Die liet ik preken en na afloop gin
gen we samen een kop koffie drinken.
Ze nodigden me zelfs op de maaltijd".
„Ik had geen huishoudster, ik heb altijd
m'n eigen potje gekookt. Maar die angli
caanse dominees waren getrouwd. Zoals
een anglicaan een keer tegen m'n collega
zei: als ik niet getrouwd was zou ik hier
niet willen wonen, voor geen geld van de
wereld. Waarop mijn collega antwoord
de: als ik getrouwd was zou ik m'n
vrouw hier niet willen brengen in dit
gruwelijke land".
Was dat leven niet een bezoeking zonder
vrouw? „Nooit aan gedacht". Hij roept
het bijna, op luchtige toon, alsof het bui
ten hem staat. „Had je geen tijd voor".
Nee? „Nee. Je bent zo opgegroeid. Vanaf
m'n veertiende jaar wist je: niet trou
wen. Dat was een gelofte".
U hebt nooit de aanvechting gehad om
uit te treden? „Om een vrouw? Eerlijk
gezegd nóóit. Zeker niet om te trouwen.
Ik ben natuurlijk volledig man, zoals ie
der ander. Een mooie vrouw, wel, dat
vind ik ook wel mooi, nü nog wel. Maar
om nou te zeggen: ik zou graag getrouwd
willen zijn, nee, dat geloof ik toch niet".
„Dat je naar een vrouw kunt verlangen,
ja, da's heel natuurlijk. Maar iedereen
heeft z'n wil. Dan bid je toch tot God.
Als die gedachten opkomen of zoiets,
dat gaat ook gewoon weer voorbij. Je
gaat aan je werk. Nee, zoals ik zeg, ik
ben een volledige, normale man, maar
ik kan niet zeggen dat ik er ontzettend
veel moeilijkheden mee gehad heb".
Familie
Bladerend door zijn foto-album zegt hij:
„Ik ben er altijd heel erg gelukkig ge
weest. Ik wou dat ik er nog was. Het was
één grote familie. Ik moest er weg om
m'n gezondheid, anders zat ik er nou
nog. Je kon er overal binnen lopen. Ook
bij de protestanten, behalve dan bij de
fundamentalisten, die wilden niet".
„Mijn gedachten zitten nog in het noor
den van Canada, altijd bijna, dag en
nacht. Je kent er iedereen, het is net één
grote familie. Als ik 's avonds op bed lig
dan denk ik nog: nu doen die mensen
dit, nu beginnen ze de visnetten schoon
te maken, nu doen ze dat. Ze vissen nu
nog niet hoor. Het is nu nog 25 graden
onder nul. Zelfs in mei heb je nog min
stens één keer in de week een sneeuw
storm. Zelfs in juni heb ik ze meege
maakt. Berg je dan maar".
Uit de oorlogsjaren heeft hij een long
ziekte overgehouden. Bovendien verloor
hij zijn stem enkele winters achter el
kaar. „Het werd steeds erger, ik kon niet
meer. Ik loop ook moeilijk sinds ik een
paar geleden m'n heup brak bij het
schaatsen. Ik wilde even de flinke jongen
uithangen. De dokter zei: je moet daar
niet in het noorden blijven. Dat zie je
bij honderden missionarissen. Meer dan
de helft moet op oudere leeftijd het land
uit vanwege hun gezondheid".
„Als je jong bent kun je alles. Ik heb
daar heel wat gewerkt en gebouwd. Ik
deed er alles zelf, timmeren, metselen,
noem maar op. In tenten geslapen, in
iglo's geslapen, niks was te gek, alles was
normaal. Ik ben meerdere malen ver
dwaald, in sneeuwstormen met m'n
sneeuwmobiel, in de mist op zee met
m'n bootje, noodlandingen met het
vliegtuig, zeven keer op de operatietafel
gelegen. Ik heb verscheidene malen de
dood in de ogen gezien, maar ben altijd
weer op de pootjes terecht gekomen.
Godswonders? Misschien wel, maar m'n
gezond verstand ging voorop".
Pater Jacobs: „Ik heb daar twintig jaar volledig stil gestaan.
Een krant kreeg je daar niet, er was geen telefoon, radio was te
ver. Ik had alleen een zender waarmee ik ook de vliegtuigen
binnenpraatte".
FOTO: GERARD VELDHUIS