Wie niet werkt, zal niet eten De vriendschap van de slang en de kikker CcidócGouAdtit Als vluchtelingen in het nieuws verschijnen heten ze meestal asielzoekers en dat betekent dat ze onderwerp zijn van berichten over erkennings-procedures, korte gedingen met of zonder schorsende werking, A- en B- statussen en overvolle opvangcentra. Allemaal erg belangrijk, soms zelfs interessant, maar wel heel formeel en daardoor een beetje eenzijdig. Want een vluchteling is meer dan een asiel-aanvrager, hij of zij is ook, en zelfs vooral, een mens met een verhaal. Door de eeuwen heen is de Nederlandse cultuur verrijkt door de verhalen van vluchtelingen - men denke aan Spinoza en later aan de Hugenoten - en ook nu brengen vluchtelingen een cultuur met zich mee die de moeite van een kennismaking waard is. De organisatie Vluchtelingenwerk vestigt daar - temidden van alle rumoer rond procedures - deze week nog eens de aandacht op door de uitgave van het boek 'Wie van ver komt, kan veel verhalen'. Daarin zijn twaalf sprookjes, mythen en legenden opgenomen, verteld door vluchtelingen. Zij vertellen hun verhalen niet uit nostalgie, schrijft Gerda Havertong in haar inleiding: „De herinneringen die de verhalen bij hen oproepen, blijken eerder een kracht en inspiratiebron waaruit men hier kan putten". Hieronder volgen twee van de verhalen uit de bundel, het eerste is afkomstig uit Eritrea, het tweede uit Suriname. In het boek zelf staan onder meer nog bijdragen uit Ghana, Iran, Vietnam, Chili en Roemenië. 'Wie van ver komt, kan veel verhalen' is voor 15 gulden te verkrijgen bij Vluchtelingen- Werk, 3e Hugo de Grootstraat 7, 1052 LJ Amsterdam. Lang geleden leefden in het dorpje Hizaus een blinde slang en een man die Gebrehakai heette. De blinde slang was bevriend met een vogeltje dat altijd bij hem was en hem te eten gaf. De slang mocht graag in de zon liggen en het zich dan verzorgen door het vogeltje. Het enige dat hij hoefde te doen was zijn bek openen wanneer het vogeltje met eten kwam. Zo stond de slang al tijden bij het vogeltje in de gunst. Gebrehakai werd jaloers toen hij zag hoe de blinde slang door het vogeltje werd verzorgd, zonder ook maar iets te hoe ven doen. Zijn kinderen zagen er, door armoede en honger, een stuk slechter uit. Toen Gebrehakai op een keer naar de kerk ging, hoorde hij de priesters ver tellen dat God alles geeft waar je om vraagt. Vanaf die dag stopte Gebrehakai met werken en bad hij dag en nacht tot God: 'Gij die deze blinde slang hebt gescha pen en die hem te eten geeft, zonder dat hij daarvoor hoeft te werken, geef dat ook ik leef zonder te moeten werken'. De Schepper vond na verloop van tijd Op het moment dat de dief de pot opent, verandert het geld plotseling in een heleboel slangen, krabben, hagedissen en muizen. dat Gebrehakai wat te veel bad en zei te gen hem: 'Gebrehakai! Sta op, werk en eet. Ik schep welbehagen in mensen die hard werken om hun brood te verdie nen, niet in mensen die alleen maar bid den. Zorg dat je kinderen geen honger meer hebben en zich kunnen kleden'. Gebrehakai liet zich echter niet van de wijs brengen en prevelde dagelijks zijn gebed: 'God, ik ben toch uw schepping? Geef mij dgn, net zoals de blinde slang, eten zonder ervoor te hoeven werken. U moet het mij geven. Doe rechtvaardig. Ik wil niet langer werken'. God was erg verbaasd over de luiheid van Gebreha kai en had medelijden met zijn kinderen die èrg veel honger hadden. Ondertussen zorgde de vrouw van Ge brehakai voor de kinderen door in het bos hout te verzamelen en dat te ruilen voor eten. Ze hadden een klein stukje land, maar konden daar, omdat de kinderen nog jong waren, geen gebruik van maken. De vrouw van Gebrehakai kon evenmin op het land werken, omdat de traditie niet toestaat dat een vrouw het land om ploegt. Het is onbeschaamd. Op een keer, terwijl Gebrehakai's vrouw hout aan het verzamelen was, vond ze een aarden pot, ingegraven in de grond. Toen ze hem openmaakte, bleek de pot tot de rand toe vol te zitten met geld stukken. Tevergeefs probeerde ze de pot mee te slepen, maar deze was daarvoor veel te zwaar. Hierop repte ze zich naar haar man die, toen hij haar zag rennen, vermanend zei: 'Waarom loop je te ren nen en te springen als een kind?' Ze vertelde Gebrehakai dat ze een pot vol met geld in het bos had gevonden, maar dat ze hem daar had moeten laten omdat hij te zwaar was om te sjouwen. 'Kom, laten we hem samen gaan halen', zei ze tegen haar man. Maar Gebrehakai was zo lui dat hij geen zin had om op te staan. Hij mompelde: 'Waarom zou ik naar het bos gaan om een pot vol met geld te versjouwen? Ik ben geschapen door de God die de blinde slang voedt. Hij zal mij ook zittend laten leven'. En dus weigerde hij om mee te gaan. Zijn vrouw was erg bedroefd. Ze wist niet meer wat ze moest doen. Terwijl ze zo zat te peinzen, kreeg ze opeens een idee: ik zal aan mijn zwager vragen of hij mij wil helpen. Ze ging onmiddellijk naar het huis van haar zwager en vertel de hem over de pot die ze had gevonden en dat haar man weigerde haar te hel pen. De zwager was niet verbaasd over de reactie van Gebrehakai. Hij wist im mers wel hoe lui zijn broer was. Maar om Gebrehakai niet onnodig tegen de haren in te strijken, weigerde hij even eens mee te gaan. De vrouw zei hierop tegen hem: 'Als jij mij helpt met sjou wen, zullen we het geld samen delen'. Toen de zwager dit hoorde, veranderde hij van gedachten, waarna zij met z'n tweeën naar het bos vertrokken. De vrouw nam hem mee naar de plaats waar de pot begraven lag. Toen de zwa ger de pot met geld zag, werd hij begerig. Gebrehakai's vrouw zei: 'Haal jij hem er maar uit, dan nemen we hem mee'. Maar haar zwager antwoordde: 'Nee, la ten we nog even wachten. We kunnen hem beter uitgraven wanneer het donker is zodat niemand ons kan zien'. Gebre hakai's vrouw ging hiermee akkoord, waarna zij, samen met haar zwager, met lege handen terugkeerde. Die nacht gingen de vrouw en de zwager op een afgesproken tijd naar de plaats waar de pot ingegraven was. Het bos was helder verlicht door een volle maan en glinsterende sterren. Na een tijdje lo pen kwamen ze aan op de plek waar de pot begraven lag. Maar wat was dat nou? Er was slechts een diepe kuil met zand te zien. De pot was verdwenen. Toen de vrouw van Gebrehakai dit zag, begon ze te gil len en te krijsen. Ze rende naar het dorp terug en sloeg met haar handen op haar hoofd. ZATERDAG 27 OKTOBER 1990 PAGINA 5 Ze maakte zoveel kabaal dat de hondi uit het dorp ervan gingen blaffen en i hanen, al was het midden in de nacl begonnen te kraaien. Vele dorpeling schrokken wakker. Zelfs Gebrehak werd door het gekrijs van zijn vrouw z'n slaap gehaald. Hortend en stotei vertelde zij Gebrehakai dat de pot m geld was verdwenen. De zwager, d haar achterna was gerend, zei: 'Mi schien is de pot weggehaald door me sen die ons stiekem hebben begluurt Gebrehakai reageerde nauwelijks op h verhaal van zijn vrouw en zijn bnx Het kon hem gewoon niet schelen. I herhaalde slechts zijn gebruikelijke g bedje tot God en zei tegen zijn vroui 'Stil maar, wees niet bezorgd. God d voor de blinde slang zorgt, heeft all voor mij over. Hij heeft ook mij gesch pen, en dus zal Hij ook voor mij zc gen'. Zijn vrouw was echter ontroostbaar t terwijl haar snikken aanhield, draaii Gebrehakai zich om en sliep lekker ve der, alsof er niets gebeurd was. Gebreh kai's broer keerde hierop naar zijn eige huis terug, dat pal aan het huis van Gi brehakai grensde. Het geld was, niet ve wonderlijk, gestolen door de broer va Gebrehakai. Hij was niet van plan h met zijn schoonzus te delen en had volle pot met geld zonder dat ieman het zag naar zijn huis gesleept. Toen hij thuiskwam riep hij zijn vrou bij zich: 'Kom eens kijken naar het gel dat ik heb gevonden'. Zijn vrouw haas te zich om deze oneindige rijkdom i ogenschouw te nemen. Maar wat gebeu de er? Op het moment dat de zwager pot opende, veranderde het geld plots* ling in een heleboel slangen, krabbe hagedissen en muizen. De zwager b dacht zich geen moment, pakte de p< op en gooide hem door het raampje d zijn huis van dat van Gebrehak scheidde. Toen de pot met veel gerink op de vloer van Gebrehakai's huis vii en in stukken brak, veranderden alle wi de beesten, onder de ogen van de broe wederom in geldstukken. Gebrehakai werd voor de tweede mai die nacht wakker van het lawaai oi hem heen. Maar nu hij het gerinkel va vallende geldstukken hoorde, liep h vlug naar het vertrek waar dit gelui vandaan kwam. Tot zijn verbazing z< hij dat de kamer vol lag met ontelba; vele geldstukken. Hij riep zijn vrouv 'Kom snel kijken! De God die voor c ■blinde slang zorgt, zorgt nu ook vo( mij. Hij heeft mijn huis met een bei geld overgoten!' Verheugd nam zij vrouw wat van het geld en ging erme naar de markt. Ze kocht er granen voo die ze bij thuiskomst tot meel maalde e waarvan ze een koek bakte. Met bot< en yoghurt maakte ze hier een heerlijk maaltijd van die werd opgediend aa Gebrehakai. Gebrehakai had ontzettende trek gekn gen. De maaltijd die hem werd voorgi zet zag er heerlijk uit. Maar het liep ai ders. Op het moment dat hij de eersl hap van al het lekkers had genomei veranderde het eten in zijn mond in zi ver. Gebrehakai's mond werd hierdo* dichtgeplakt. Hij stierf zonder ooit va zijn rijkdom te hebben genoten. De heerlijke maaltijd werd door zij vrouw en zijn kinderen opgegeten. G brehakai kreeg zijn verdiende loon. H spreekwoord zegt immers: hij die hai werkt eet, hij die verlangt te eten zondi te werken, sterft! MEBRAT HAIL Mebrat Haile kwam in 1978 naar Nede land, samen met haar man die hier eei zeevaartopleiding ging volgen. Vanweg de oplaaiende strijd tussen Etiopiê en he opstandige Eritrea en hun betrokkenheii bij het Eritrees Bevrijdingsfront kondei ze niet terugkeren. Kleine Slang en Kleine Kikker spelen meestal met grote gekleurde glazen stuiters. De bewoners van het oerwoud rondom Plantage Ephrata aan de Com mewijneri vier in Suriname hadden zich altijd al afgevraagd hoe het verder moest met de vriendschap tussen Kleine Slang en Kleine Kikker. Die twee waren, vanaf het moment dat ze elkaar op de kleuterschool van de bosbewoners hadden leren kennen, onafscheidelijke vrienden. Tot verbazing van iedereen waren ze overal en altijd samen. Op weg naar school, onder de grote oer oude Mama-Kankantriboom, door de mensen met veel respect als 'Moeder van het oerwoud' aangeduid, kon men ze tweemaal daags samen zien wandelen en spelen. Meestal ging het om 'Waka Tjopoe', een spel met grote gekleurde glazen stuiters waarop kleine jongens al tijd dol zijn. Zij probeerden dan, luid kwebbelend, eikaars knikkers te raken. Dit was een leuk gezicht, vooral als Klei ne Kikker heel erg ingespannen mikte op de stuiter van Kleine Slang, die deze, lis tig naar de aard van zijn soort, enkele meters verder onder het gras verborgen had. Kleine Kikker, die door de andere boskinderen KaKa werd genoemd, boog dan geconcentreerd naar voren, bracht de rechterhand waarin hij de stuiter tus sen duim en wijsvinger losjes vasthield naar z'n rechteroog, waarmee hij zorg vuldig kon mikken. Wanneer hij de stui ter vervolgens naar voren rolde, maakte hij altijd een vreemd sprongetje. En ja, als hij dan de stuiter van Kleine Slang raakte, in het oerwoed beter bekend als Kssssssst, dan werd er al snel 'vals spel' geroepen. Daar maakten ze dan een hele tijd ruzie over, terwijl ze elkaar allerlei lelijks toeriepen om het gelijk maar aan hun kant te krijgen. Het liep echter nooit op vechten uit. Integendeel. Na verloop van tijd werden de twee kleine wijsneu zen het altijd weer eens en gingen, alsof er niets gebeurd was, met een ander spelletje verder. Het was voor de andere dieren een wel zeer vreemd verschijnsel zoals die twee met elkaar omgingen. Iedereen wist im mers dat oudere slangen kikkers als hun lievelingsgerecht beschouwen en uren, ja soms zelfs dagen, een kikker achterna konden zitten. Maar ja, de oudere kikkers waren heel slim en lieten zich niet zomaar vangen. Ze wisten maar al te goed dat zij door menige slang graag zouden worden ver schalkt. Daarom gingen kikkers bijvoor beeld nooit rechtstreeks en door hoog gras naar de zwamp, het moeraseiland waarin ze zo graag verbleven om er te jagen en te spelen. Nee, dan namen ze liever het risico om, bij het oversteken van het open veld, door een toevallig rondvliegende roofvogel, zoals de Akka, gezien te worden. Om er zeker van te zijn dat ze niet toch door een slang ge volgd werden, stopten ze regelmatig om achterom te kijken. Wat trouwens min stens even erg was en ook vaak voor kwam, was als een slang ergens verdekt lag opgesteld, verborgen achter een tak of struik. Ja ja, de kikkers hoefde je, wijs als ze waren, niets over hun natuurlijke vijan den te vertellen. Omgekeerd was dit trouwens net zo goed het geval. En juist daarom had iedereen er zijn verbazing over uitgesproken dat de ouders van KaKa, die vrolijke Kleine Kikker, er nooit iets aan hadden gedaan om de 'ge vaarlijke vriendschap' met Kleine Slang te verbreken. Dat gold voor Mevrouw Waterrat, die dolblij was dat niet één van haar kleintjes bevriend was met Kleine Slang Kssssssst; het was immers algemeen bekend dat hij vals kon doen. Maar het gold ook voor Meneer Bo- seend, die uiteindelijk zelfs opperde dat de ouders van KaKa,' en waarschijnlijk ook die van Kssssssst, niets van deze vreemde vriendschap afwisten. Terwijl de bosbewoners druk over deze zaak spraken, speelden KaKa en Kssssssst zoals altijd hun knikkerspel. Aan het einde van de middag ging ieder naar z'n eigen huis. De eerste die thuis aankwam was Kleine Slang. Hij zette zijn spullen weg en siste tussen z'n tan den: 'Dag Ma, ik heb erge honger!' 'Zo', zei Moeder Slang, 'heb je erge honger? En waar heb je dan zo lang gezeten dat je nu zo'n honger hebt?' 'Oh', antwoord de Kleine Slang, 'ik heb met Kleine Kik ker geknikkerd op de weg van school naar huis'. Moeder Slang keek even naar Vader Slang en daarna weer naar haar speelse zoon. Ze vroeg: 'Wat zei je, heb je ge speeld met Kleine Kikker? Is dat dan zo'n grote vriend van je?' 'Klopt', be aamde Kleine Slang spontaan. 'Maar, als je met Kleine Kikker speelt, hoe komt het dan dat je zo'n reuzenhonger hebt? Weet je dan niet, mijn jongen, dat voor een slang niets zo heerlijk is als een kik ker?' zei Moeder Slang. Even keek Klei ne Slang beteuterd naar zijn ouders ec vroeg toen: 'Bedoelt u dat ik mijn vriendje Kleine Kikker had moeten ope ten?' 'Maar natuurlijk jongen', zeidei Vader en Moeder Slang tegelijk, waarop Vader Slang er nog aan toevoegde: 'II zou nu best een lekkere, malse kikkei lusten!' Omdat Moeder Slang verder met geei woord meer repte over voedsel en daai ook niet mee kwam opdagen, verliel Kleine Slang het huis, op weg naar zijl vriendje Kleine Kikker, die hij altijd bij de brug in de zwamp wist te vinden Maar hoe hij ook keek, dit keer was Kleine Kikker daar niet te bekennen ei dus besloot Kssssssst maar weer naai huis te gaan in de hoop daar nog wat te eten te vinden. Voor alle zekerheid keek hij nog een keer om en juist toen zag hij Kleine Kik ker staan, voorzichtig rondkijkend op de andere oever van de sloot. 'Hé KaKa'. riep hij al vanaf een afstand, 'wat doe je daar, waarom kom je niet naar deze kant? Dan kunnen we lekker een potje knikkeren!' 'Nee', zei Kleine Kikker, 'vanaf vandaag speel ik nooit meer mei je en zal ik heel ver uit je buurt blijven!' Ietwat uit het veld geslagen schreeuwde Kleine Slang terug: 'En waarom dan wel beste KaKa? Je weet toch dat we altijd goede vrienden zijn geweest en dat ik nooit met anderen speel. Waarom wil je dan nu ineens niet meer met mij spe len?' Het duurde een poos voor Kleine Kik ker antwoordde, maar eindelijk, met een brok in de keel, zei hij: 'Kijk, vriend Kleine Slang, we zijn inderdaad altijd goede vrienden geweest, maar die tijd is nu voorgoed voorbij!' Haast in paniek siste Kleine Slang: 'Maar waarom dan vriend Kleine Kik ker?', waarop deze zonder aarzelen ant woordde: 'Ach vriend, ook bij mij thuis wonen er ouderen!' Vervolgens huppelde hij, voorzichtig rondkijkend, naar huis toe, ver weg van Kleine Slang die woe dend was en sissend naar huis ging om te kijken of daar misschien nog iets vooi hem te eten was. CYRIEL R. KARG Cvriel R. Karg, journalist uit Suriname, vluchtte in 1982 naar Nederland, nadal hij door toeval was ontkomen aan de 'de- cember-moorden', waarbij vijftien tegen standers van het Bouterse-bewind om hel leven werden gebracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1990 | | pagina 22