,Geen enkele reden tot ongerustheid" Humor bleef een belangrijk wapen finale DE ARGELOOSHEID VAN VOOROORLOGS NEDERLAND Hakenkreuz Macht der hel Verklaarbaar Hitler Joden Bombardementen ZATERDAG 5 MEI 1990 Wie nog eens nagaat hoe argeloos in Nederland werd gereageerd op het opkomende nationaal- socialisme in Duitsland, is geneigd een hard oordeel uitte waren 1 i eResil spreken over de ■en ml toenmalige landgenoten. Maar is dat, vijftig jaar na dato, wel terecht? En zo niet, wat is dan nog het verschil tussen de filosoof die zich bij !s"dJ het Nationaal Front aansloot en de theoloog die van meet af aan waarschuwde tegen de nazi's? „Wat verklaarbaar is, is daarmee nog niet gerechtvaardigd". estel- inden, ieze in de ben ze inva de na )en en ils be] nman-j later )or da island Het mij toegewezen onderwerp luidde: het vergeefse streven van Nederland om via neutraliteit bui ten de Tweede Wereldoorlog te blijven. En dus begon ik te lezen. Het zou overdreven zijn te spreken over schellen die van ogen vielen, maar de verbazing nam wel toe en, om eerlijk te zijn, ook de veront waardiging. Éérder was me al dui delijk geworden dat de les die het Nederlandse geschiedenisonderwijs mij had geleerd niet al te volledig was geweest, maar nu de verzwe gen feiten op een rijtje kwamen te staan, bleken ze wel erg pijnlijk. Beginnen we de opsomming in het jaar 1933. Adolf Hitler was rijkskanselier van Duitsland geworden, Nederlandse amb tenaren werd verboden lid te zijn van de Communistische Partij Holland. De ge meenteraad van Zaandam vergaderde over het voorstel 'bij aankoop van goe deren Duitsche waren te boycotten in verband met het in Duitschland heersen de regime'. Het voorstel werd met 12 te gen 11 stemmen aangenomen; commu nisten en socialisten stemden voor, ka tholieken en liberalen stemden tegen. Een jaar later vernietigde het kabinet Colijn het Zaanse raadsbesluit. Lagere overheden, aldus de regering, mogen geen „gedragslijn stellen, stuitend voor eene mogendheid, met welke de Neder- landsche Staat vriendschappelijke be trekkingen onderhoudt". Drie jaar later (we gaan met grote stap pen op weg naar 1940) bezette Hitier het Rijnland. De regering besloot daarop de militaire diensttijd te verlengen. Maar voor bezorgdheid was geen reden, zo liet minister-president Colijn het volk per radio weten: „Ik verzoek den luisteraars om, wanneer zij straks hun legersteden Peter van Anrooij, dirigent van het Residentie Orkestweigerde het Horst- Wessellied at karen Se^°re te brengen. )t de opzoeken, even rustig te gaan slapen als zij dat ook andere nachten doen. Er is voorshands geen enkele reden om onge rust te zijn". Op 6 januari 1937, de avond voor het huwelijk van prinses Juliana met prins Bernhard von Lippe-Biesterfeld, werd een galaconcert voor genodigden gege ven door het Residentie Orkest. Omdat dirigent Peter van Anrooij weigerde naast het Duitse volkslied ('Deutschland über alles') ook nog het Horst-Wessellied ('Es schaun aufs Hakenkreuz voll Hoff- nung schon Millionen') ten gehore te brengen, nam de Koninklijke Militaire Kapel deze taak over, waarmee een 'volksbelediging' voorkomen werd. De Rijksdienst der Werkloosheidsverze kering en Arbeidsbemiddeling stelde werklozen verplicht ook werk in Duits land te accepteren. In 1937 en 1938 lie ten de ministers van sociale zaken circu laires uitgaan waarin de gemeenten werd opgedragen 'steun in te houden' als een werkloze weigerde in Duitsland te wer ken. Nadat de regering al in 1933 had vastge steld dat het noodzakelijk was „geen verdere vluchtelingen toe te laten", werd het joden uit Duitsland steeds moeilijker gemaakt ons land binnen te komen. Mi nister Goseling van justitie besloot in 1938, na de Anschluss van Oostenrijk bij Duitsland, dat vluchtelingen voort aan als „ongewenste elementen" zouden worden beschouwd en derhalve „aan de grens geweerd en, binnenlands aange troffen, over de grens gebracht zullen moeten worden". De schrijver Maurits Dekker werd in datzelfde jaar veroordeeld tot een boete van honderd gulden wegens „opzettelij ke belediging, het hoofd van een be vriende staat aangedaan". Dekker had Hitier een clown en een leugenaar ge noemd. „Zouden wij niet gegriefd zijn", wierp de officier van justitie hem voor de voeten, „wanneer een dergelijk boek je over onze koningin in het buitenland uitkwam?". Op 3 september 1939, toen Hitier Polen binnenviel, verklaarden Engeland en Frankrijk de oorlog aan Duitsland. Een half jaar later hield Churchill een vlam mende rede waarin hij neutrale landen als Nederland opriep ,hun plicht' te doen. „Iedereen hoopt", aldus Churchill, „dat als hij de krokodil maar genoeg te eten geeft, hij zelf het laatst zal worden opgegeten. Maar ik vrees, en ik vrees grotelijks, dat de storm niet voor bij zal gaan. Hij zal razen en loeien, steeds luider, steeds meer om zich heen grijpend". Minister Van KlefFens van buitenlandse zaken reageerde hierop door „scherp te ontkennen" dat Neder land een „morele plicht" zou hebben tot „deelneming aan de oorlog". „Onze wel overwogen taak is: eigen erf in eigen hand". Vanuit Berlijn stuurde inmiddels de Ne derlandse militair attaché majoor Sas de ene na de andere waarschuwing naar de regering in Den Haag. Maar de zeer goed geïnformeerde Sas werd niet geloofd. Toen hij meldde dat Duitsland Neder land met parachutisten zou binnenval len, reageerde de inlichtingendienst: „Zulke troepen zijn geen gevaar. Die vangen we met hooivorken op". Eigen erf in eigen hand, ongewenste joodse elementen het land uit, vriend schap met Hitier en, voor het geval dat, een hooivork in de hand. Het is een ver bijsterend en beschamend schouwspel en het is echt gebeurd. Terwijl de wereld af- snelde op het grootste drama totdantoe en met de hoofdrolspeler naast de deur, sloten de meeste en de belangrijkste Ne derlanders hun ogen; „voorhands geen enkele reden ongerust te zijn". Hitier kondigde begin 1935 openlijk aan dat Duitsland zich zou herbewapenen en in datzelfde jaar vaardigde hij de anti-jood- se Neurenberger wetten uit. In 1936 ruk te hij het gedemilitariseerde Rijnland binnen, in 1938 lijfde hij Oostenrijk in en viel hij Tsjechoslowakije binnen. In 1939 volgde de aanval op Polen. Na deze opeenvolgende daden van agressie, die toch werkelijk niets dan slechts be loofden, heette Hitler in Den Haag nog altijd een bevriend staatshoofd. Ik las het en ik kon niet anders dan de conclusie trekken dat de meeste en be langrijkste Nederlanders onverantwoord argeloos waren, dom, laf en politiek me deplichtig aan wat in Duitsland gebeur de. Maar waar stond ik zelf dan, in die jaren? Nergens, want ik was nog niet ge boren. En dat zou mij een toontje lager moeten doen zingen. Nog niet eens in de eerste plaats omdat ik wel heel gemakke1 lijk ontsnapt ben aan het risico zelf fou ten te maken in die vooroorlogse perio de, maar vooral omdat ik die periode niet meer anders kan zien dan als voor oorlogs. Ik weet dat er een oorlog op ge volgd is, en wat voor een. Ik kan die we tenschap niet meer uit mijn bewustzijn bannen en mij derhalve niet verplaatsen in de mensen die die wetenschap nog niet hadden, die hoopten op vrede en voor wie de oorlog die van 1914-1918 was. Dr. L. de Jong schrijft daarover in deel 1 van zijn levenswerk 'Het Konink rijk der Nederlanden in de Tweede We reldoorlog': „Wat achteraf zonneklaar werd, was zo niet voor alle, dan toch voor verreweg de meeste tijdgenoten in nevelen gehuld. Dat is in de historie der mensheid een algemeen verschijnsel". Dit verschijnsel noopt de historicus tot bescheidenheid, vervolgt De Jong in zijn tweede deel. „Wie, als later-levende, aan het gebeuren van vroeger louter de maatstaf aanlegt van de voldragen histo rische kennis, reduceert de geschiedenis tot een reeks van ongerijmdheden". Des ondanks blijft „kritisch oordelen" moge lijk, aldus De Jong, maar met billijk heid, doordat de historicus „het gebeu ren in een bepaalde periode tracht te zien door de ogen van de mensen die toen leefden: wat wisten zij, wat konden zij weten?". Trachten wij dus, om een eerlijk oordeel te kunnen vellen, de aanloop tot de Tweede Wereldoorlog te zien door de ogen van de toenmalige Nederlanders. Zij waren bijna zonder uitzondering lid van een van de levensbeschouwelijke zuilen en in meerderheid van de christe lijke. De politiek werd beheerst door de confessionele partijen. Van de tien kabi netten die in die periode regeerden, wer den vijf geleid door de anti-revolutionai re Colijn, drie door de katholieke Ruys de Beerenbrouck en twee door de chris- telijk-historische De Geer. Wat de bin- Colijn, ('s Lands Stuurman, zoals hij op verkiezingsaffiches werd genoemd) bleef zichzelf en het volk lang voorhouden dat Nederland in rustige wateren kon blijven. nenlandse politiek betreft; die werd be paald door de crisis, die met harde be zuinigingshand bestreden werd en door de angst voor socialisten, of nog erger: communisten. De conservatieve be stuurders en hun volgelingen hadden de schrik van Troelsta's revolutiepoging (1918) nog lang in de benen. En als ze de blik naar het buitenland richtten om mogelijk gevaar op te speuren, dan wa ren het ook daar communisten die hen angst aanjoegen. Hitier niet. Het socialistische dagblad Het Volk was van alle grote kranten - die functioneer den als spreekbuizen van de zuilen - nog het meest kritisch door na Hitiers machtsovername te beweren dat het „slechts de vraag was hoe zijn heerlijk heid het snelst zou instorten". De Tele graaf daarentegen complimenteerde Hit- Ier omdat hij „het bolsjewistische gevaar in Duitsland had vernietigd". De Tijd was het „geheel met Hitier eens, wan neer hij verklaart dat de ingezette strijd tegen het marxisme een strijd is op leven en dood" en De Standaard prees de Führer vanwege zijn strijd tegen „de macht der hel, dit verfoeilijke commu nisme". Voorzover men Hitier verdacht van agressieve neigingen, dan toch niet ten opzichte van Nederland, dat in de Eerste Wereldoorlog immers had bewezen een succesvolle neutraliteitspolitiek te kun nen voeren. De Jong: „Men wilde zich in zijn rust niet laten storen. Men kon zich eenvoudig niet voorstellen dat die welbespraakte Führer und Reichskanzler van een tot de Christelijke beschaving gerekend volk als het Duitse een door trapte leugenaar, een gewiekste bedrieger was". Bovendien ontbrak het de meeste Nederlanders aan betrouwbare informa tie. De media speelden nog lang zo'n grote rol niet als tegenwoordig en het gros van de bevolking kon niet veel an ders dan geloven wat gezegd werd door de leiders van de zuil waartoe men be hoorde, nog afgezien van de velen voor wie het dagelijks leven al zoveel sores opleverde dat ze zich niet ook nog eens druk konden maken om zoiets ongrijp baars als de buitenlandse politiek. „Tal loze Nederlanders waren er die aan de vraag wat zij eigenlijk van de gebeurte nissen in Duitsland moesten denken in het geheel niet toekwamen", schrijft De Jong. Doen wij nu een poging tot een eerlijk oordeel. Het is, gegeven de historische context, verklaarbaar waarom veel men sen, al dan niet hooggeplaatst, te weinig oog hebben gehad voor het immorele en agressieve karakter van Hitier en zijn nationaal-socialisme. Wie buiten die context valt, bijvoorbeeld omdat hij ver na de Tweede Wereldoorlog geboren is, doet er wellicht beter aan niet te schrij ven dat de meeste en belangrijkste Ne derlanders onverantwoord argeloos, dom, laf en politiek medeplichtig waren aan wat in Duitsland gebeurde. Toen oud-hoogleraar filosofie Bernard Delfgaauw begin dit jaar in opspraak kwam, nadat hijzelf in een interview had verteld lid te zijn geweest van Arnold Meyers Nationaal Front, beklaagde hij zich bitter over het gemak waarmee men hem veroordeelde. „Wat mij treft", al dus Delfgaauw, „is het volstrekte gebrek aan historisch besef en de probleemloze zelfverzekerdheid van de journalisten. Niemand vraagt zich af hoe hij zélf in deze ondoorzichtige en gruwelijke tijd gehandeld zou hebben. Eveneens vraagt niemand zich af, waarom in de jaren vlak voor de oorlog verschillende autori taire stromingen ontstonden en wat het verband daarvan kon zijn met de falen de democratie van de jaren dertig; de onvoorstelbare en blijkbaar onophefbare werkloosheid, zowel onder arbeiders als onder academici". Delfgaauw heeft gelijk als hij zijn critici een al te zelfverzekerde houding verwijt en het is goed dat hij probeert aan te ge: ven onder welke omstandigheden hij kwam tot zijn keuze voor het foute Na tionaal Front. Colijn verdient ook in het licht van zijn tijd beoordeeld te worden, evenals Goseling, De Geer en Van Klef- fens. Maar wat betekent dat voor hen, dat ze beoordeeld moeten worden bin nen de historische context waarin ze leefden? Niet dat er geen kritiek meer op ze uitgeoefend kan worden. Wat ver klaarbaar is, is daarmee nog niet gerecht vaardigd. Want Maurits Dekker, Peter van Anrooy en G.J. Sas leefden in de zelfde context, maar ze maakten toch een andere keuze. En hoe terecht ie mand als Delfgaauw ook aanspraak maakt op een mild oordeel, hij kan geen aanspraak maken op de bewondering waar iemand als de gereformeerde theo loog Klaas Schilder recht op heeft. Ter wijl Delfgaauw zich aansloot bij het Na tionaal Front, stelde Schilder via het blad De Reformatie al in een vroeg sta dium het duivelse karakter van het nazi dom aan de kaak. Zouden wij ook zo gehandeld hebben? vraagt Delfgaauw ons uitdagend en wij zijn niet zo 'probleemloos zelfverzekerd' dat we daar 'ja' op durven antwoorden. Maar onze opdracht is ook niet na te gaan wat wij gedaan zouden hebben, onze opdracht ligt in het nu, in het be sef, om Lou de Jong te citeren, „dat hij, de later-levende, in zijn eigen tijd opvat tingen aanhangt en daden bedrijft die op hun beurt in een toekomst die zich nog ontvouwen moet, gedeeltelijk of zelfs ge heel inadequaat zullen blijken". STEVO AKKERMAN l928;De meeste Nederlanders waren [epPmachteloos toen vijftig jaar geleden r daire Duitsers binnenvielen. Er bleef ■drijfjpun voorlopig slechts één wapen rs bijover om de vernederingen te ver- dui-bijten: de humor. De mensen hiel- n 20jden elkaar op de been met kleine ".-'grappen en simpele opmerkingen; n hejjsoms fijnzinnig, soms grof. De et ai.meeste grappen ontstonden in Am- uldensterdam, en dan ook nog vooral varen onder die groep die het ernstigste imaahyerd geteisterd: de joden. Hieron- noestder een ^eine greep. De radionieuwsdienst, 'verzorgd door het ANP', kwam natuurlijk onmiddellijk onder strenge censuur te staan. Logisch, want dat was Adolfs Nieuwste Papegaai. Op 29 mei 1940 werd de Oostenrijker Seyss-Inquart geïnstalleerd als Reichs- kommissar. Zijn naam wérd onmiddel lijk verbasterd tot 'Zes-en-een-kwart'. Opvallend was dat hij mank liep. De verklaring was gauw gevonden: hij heeft een hakenkruis in zijn broek. En Hage naars wisten te vertellen dat de Reichs- ^kommissar maar liefst twee straten naar **Jzich had laten vernoemen: de jde Korte Poten, mei De verovering van Nederland was echter ut in! slechts een klein onderdeel van het plan ,itot overheersing van geheel Europa. Op ■"aiie i'O jul' begon de 'Battle of Britain'. De -.'Duitse soldaten marcheerden door de straten en zongen 'Und wir fahren gegen Engeland'. Jantje stapte vol bewondering [achter hen aan. Toen schreeuwde z'n moeder uit het raam: „Jantje, thuiskom- fijnte. Motje ook verzuipe?". rij-L' En toen een door stortregens overvallen J 'j Duitse militair op het Spui in Amster- dam kletsnat op de tram stapte, kon hij te horen krijgen: „Ben u al terug?". Kletsnat werden ook sommige Neder landers die probeerden de Sperrzeit te '[omzeilen. Vanaf eind oktober 1940 li-, mocht zich tussen 00.00 en 04.00 uur L' niemand op straat bevinden. Een 'tip' laan echter al gauw de ronde deed, was de i heli sch°enen te beslaan met ijzer en min of evenlmeer marcherend de straat op te gaan: 'door de verduistering zag men immers ïrote geen ^ancl voor ogen en wachtposten ndst' zou^en vermoeden dat er een Duitse soldaat liep. Maar een Amsterdammer r"' die dat uitprobeerde kwam er snel op te- HM mg' "^e l^bb611 me drie keer in de 5^ gracht gesodemieterd." "NjV Al gauw gingen de belangrijkste levens- I 1 behoeften op de bon. Reden waarom de belangrijkste Duitse propagandaleus al -w, gauw werd aangevuld: „Ein Volk, ein Reich, ein Führerein ei". CYNISME EN BITTERE GRAPPEN HIELDEN DE MENSEN OP DE BEEN Ook fietsen waren niet veilig en werden ingepikt. Maar uit het feit dat de Duit sers ook damesrijwielen vorderden putte men weer hoop. „Die kunnen de Schot ten gebruiken als de invasie komt". Maar hoe lang zou die nog uitblijven? Zei de optimist: „Moet je je voorstellen, hoe de vrede zat zijn. Alle mensen uitge laten. Damrak en Dam gaan schuil on der vlaggen en oranje. Alle cafés afge stampt vol. Niemand aan het werk. Honderdduizend mensen op Schiphol. En wie stapt daar uit het vliegtuig? Een statige oude dame met grijze haren". Meende de pessimist: „Jawel: prinses Irene". Op 22 juni 1941 begon Hitier aan zijn veldtocht tegen Rusland. De parallel met Napoleon drong zich nadrukkelijk op. Want na de Franse revolutie van 1789 en de Duitse van 1918 had het vijftien jaar geduurd tot Napoleon respectieve lijk Hitier aan de macht waren gekomen. Wenen werd door allebei vijf jaar later bezet. Vervolgens duurde het drie jaar tot hun inval in Rusland volgde, in res pectievelijk 1812 en 1941. Napoleon was een jaar later verslagen en naar Elba ver bannen. Daaruit volgde dat de oorlog 'dus' in 1942 afgelopen zou zijn. Maar die berekening faalde. Toch verwachtten sommigen er een ver betering van de voedselsituatie van: „We krijgen voortaan vlees. De Duitsers gaan mos kauwen". De Duitse successen waren enorm. Vol gens de propaganda vielen de eerste da gen veertigduizend Russen in Duitse .handen, gaven een week later honderd duizend Russen zich over en zwaaiden bij elke nieuwe confrontatie tienduizen den anderen met witte vlaggen. Maar op straat wist men wat er vervolgens achter de schermen gebeurde: „Stalin telefo neerde met Hitier en zei: „Geef je het nou nög niet op?". De BBC gebruikte het V-teken, in morse -', als herkenningsteken voor zijn programma's. De V stond voor 'victo rie'. De Duitse propaganda nam dat schaamteloos over en plakte hele steden vol met leuzen als 'V Victorie, want Duitsland wint op alle fronten'. Sommi gen zagen daar de logica wel van in en kladden eronder: 'P Piet, want hij is morgen jarig'. En in de herfst van 1941 breidde men het woord 'wint' uit tot 'overwintert'. Het werd een Duitse nederlaag bij Sta lingrad. De propaganda maakte daar een 'tactische terugtocht' van. Waardoor het vraagstuk wat het verschil is tussen een wekker en Hitier een oplossing vond: een wekker zegt tik-tak en loopt vooruit; Hitier zegt tac-tiek en loopt achteruit. En waarom moesten in april 1943 de ra diotoestellen worden ingeleverd? De Duitsers konden Moskou niet krijgen. De naam van Hitier bleek in tal van ta len te kunnen worden vertaald. In China heette-ie Hang Kreng Hang, in Japan Foetsiemoetie, in Rusland Moldimof in Noorwegen Olaf Bek, in Polen Pikinski en in Indië, waar Maleis werd gespro ken, Strontjong. In het Turks werd het Keelum, in het Engels Sir Pent, in het Iers O'Braajum en in het Hebreeuws Hange Sallie. Belgen hadden het over Manneke Plons, Arabieren over Slahem Unlijkie, Italianen over Alverotti, Span jaarden over Don Derop en Indianen over Winnetoetienie. En de Friezen noemden hem Jatstra. Vruchtbaarheid, eenvoud, waarheidslief de en trouw waren volgens de propagan da kenmerkende Duitse eigenschappen. Feilloos werden daar de bijbehorende kenmerkende Duitsers bij gevonden: de ongehuwde Adolf Hitler, de ijdele Her mann Göring, de propagandist Joseph Goebbels en de naar Engeland gevluchte Rudolf Hess. Maar tegen het eind van de oorlog begon Hitier toch te twijfelen aan de gezind heid van zijn volk. Hij ging naar de bio scoop om te ervaren hoe de mensen rea geerden op het journaal. Plotseling zag hij zichzelf op het doek verschijnen. De zaal stond op en juichte; Hitier bleef als enige zitten. Toen porde een vrouw hem in de rug en zei: „Man, sta toch op. Wil je voor dat sekreet een jaar de bajes in?". Nadat ze al een reeks van vernederingen te verwerken hadden gekregen, werden cafés in april 1941 'voor joden verbo den'. Vervolgens riepen enkele NSB'ers vanaf een terras honend een passerende jood toe: „Vroeger zat jij hier; nu drin ken wij er ons kopje koffie". Maar zijn antwoord was: „Wat jullie drinken is surrogaat. Als wij daar weer zitten, dan drinken we échte koffie". In de propagandafilm 'Der ewige Jude' werden joden onverholen met ratten vergeleken. Sommigen troostten zich met de gedachte dat een vervolg niet uit kon blijven: 'De tijdelijke Duitser'. De Duitsers richtten een joodse organi satie op, de Joodsche Raad, om als doorgeefluik te dienen voor hun steeds meer vernederende maatregelen. In april 1942 begeleidde de Raad de invoering van de jodenster. Hij kreeg toen als bij naam 'het meteorologisch instituut': vanwege de slechte berichten en de ster ren. Dat voor de joden na de steruitreiking ook een verbod ging gelden om zich na zonsondergang op straat te begeven, was de logische consequentie: zoveel sterren brachten immers de verduistering in ge vaar. Juist de joden waren meesters in galgen humor. De Raad, onder leiding van dr. Asscher en prof. Cohen, riep hen bij voortduring op niet in verzet te komen en waarschuwde voor de gevolgen. Uit eindelijk werd het overgrote deel naar de concentratiekampen gedeporteerd, al be sefte men nog niet welk verschrikkelijke lot hen daar wachtte. Toen de joden vrijwel uit het straatbeeld waren verdwe nen ontstond de bittere grap dat, als ten slotte alleen Asscher en Cohen nog over zouden zijn, de eerste de laatste naar Duitsland zou sturen, 'om erger te voor komen'. In de laatste oorlogsjaren werden de Duitse steden bestookt met vernietigen de bombardementen. Een terechte ver gelding, vond men in Nederland: „Wij hebben geen eten meer, maar de Duit sers zijn hun Essen kwijt". En toen een Duitser op het Centraal Sta tion van Amsterdam z'n koffer even neerzette om een vriend de hand te drukken, was de bagage binnen tien tel len verdwenen. „Dat kan alleen maar in Nederland", riep hij woedend uit. Waar op een belangstellende toeschouwer zei: „Dat moet u niet zeggen. Ik was laatst in Keulen op weg naar de trein. Vlak voor het station moest ik even in de schuil kelder wachten. Toen ik eruit kwam was het station weg". En wat was de overeenkomst tussen de Nederlandse vlag en Hitier? Ze zouden op dezelfde dag worden opgehangen. ANDRE HORLINGS £eidóc0otvuuit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1990 | | pagina 25